Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 72]
| |
niet doortrekke, trachten ze de ingewanden van den verstorvenen met quik te doen verteeren....Somtyds bedienen ze zich van loode Doodkisten,...Het hout van hunne Lykbussen is zoo kostelyk niet als dat van China.... Zy plaatsen uit inzicht van achting de Doodkist op iets 't welk verheven is, en gemeenlyk op een houte verheven plaats, die op voeten rust. Zoo lang men het Lyk in huis bewaart; 't zy om 't Hoofdt des Huisgezins af te wachten, indien dat afweezig is, 't zy om de eer der Lykstatie te vervaerdigen, brand men Reukwerk en Waschkaerssen by de Lykbus. Alle nachten komen de Talapoins in de Kamer, alwaar men 't ten toon stelt, in de Balysche taale zingen; plaatsende zich langs de muuren. Men geeft hen de kost en ook eenig geldt. Zy zingen Zedelessen over den doode, nevens den weg des Hemels, die zy waanen de Ziel van den Overledene daar door aan te wyzen. Ondertusschen kiest het Huisgezin een plaats in 't veldt uit, om 'er het Lyk te brengen en te verbranden. Deeze plaats is gemeenlyk eene ruimte naby den Tempel gelegen, die den Overledene of iemandt van zyne Voorouderen gebouwt heeft, of by een anderen Tempel, indien 'er geen is die in eigendom aan 't Geslacht van den Overledene behoort. Men omheint deeze plaats in 't vierkant met bamboes.... Deeze omheining is met geschildert of verguldt papier versiert, 't welk zy uitsnyden om Huizen, Huissieraaden, en Dieren te verbeelden.’ Deeze Schilderwerken verbeelden gemeenelyk dingen die den Overleedene in de andere Waerelt moeten dienen. Zy gelooven, eveneens als eenige nabuurige Volkeren, dat dit papier verbrand, wezentlyk in 't ander leven word, 't geen zy wilden dat het in de Lykstatiën hunner dooden verbeelden zou. Dat hunne lichtgelovigheit waarlyk bovenmaaten is, of dat het niet dan een veinzery zy, zeer bequaam om hunne zuinigheit aan te wyzen, altoos 't is zeker, dat zy wezentlyk spaarzaam zyn, en dat 'er deeze dooden niet te minder wel gedient worden. De Talapoins bewaaren deeze papieren zoo veel zy konnen voor 't vuur, overzulks zy 'er zich in eenige andere Lykstatiën van bedienen konnen. ‘In 't midden van den omtrek is de Houtmyt enkelyk bestaande in een gedeelte van welriekend hout,...naar Hoe zy de Houtmyten tot het verbranden der Lyken toestellen. maate van den Rykdom en de waardigheit des Overledenen; maar de grootste eer van Lykstatiën bestaat in een verheven Houtmyt op te rechten, niet uit de meenigte van 't hout, maar door 't maaken van groote steigeringen, waar op zy aarde brengen en vervolgens het hout tot den Houtmyt.’ Vooral maaken ze die voor Koningen en Koninginnen ongemeen hoog. ‘Wanneer 't vereischt word dat men het Lyk naar den Houtmyt brengt, 't welk 's morgens geschied, de Bloedverwanten en Vrienden brengen 't derwaarts op 't geluid van veele Speeltuigen. Het Lyk word voor uit gedraagen, vervolgens de Namaagschap van den Overledene, Mannen en Vrouwen, gaan alle in 't wit gekleedt, het hooft zelfs met een wit Lywaadt bedekt, en al rouklaagende; waarna eindelyk de overige Vrienden volgen. Indien het geleide den weg te water afleggen kan, geschied zulks.... Zy verbranden de Doodkist niet: Maar neemen 'er het Lyk uit en leggen 't op den Houtmyt: alsdan komen de Talapoins van 't naast gelegen Klooster, zingen, terwyl men 't Lyk verbrand, een vierde van een uur, en vertrekken vervolgens om zich niet meer te vertoonen. Alsdan beginnen de VertoningenGa naar voetnoot(a),... waar by de Talapoins gelooven zonder te zondigen niet te konnen verschynen..... De Vertoningen hebben niets Godsdienstigs in, en geschieden niet dan om de Lykstatien prachtiger te maaken:’ By deeze Vertoningen worden op een vreemde wyze de traanen der Bloedverwanten van den Overledene gevoegt; maar men huurt 'er geene Beweensters. ‘Op den middag is 't, dat een Dienaar van de Talapoins het vuur in den Houtmyt steekt; die gemeenlyk twee uuren brandt. Schoon 't vuur het Lyk alleen maar verbrandt, acht men nochtans ter eere van den Overledene, dat het Lyk op een verhevene plaats t'eenemaal verteert is, en dat 'er niets dan de assche van overblyft.’ De Koning steekt zelf den brandt in den Houtmyt van een Prins van zynen bloede, of van een Heer die by hem in achting is geweest. Dit geschied, zonder dat zyne Majesteit uit zyn Paleis komt, door middel van een toorts die aan een lang touw vast is, en uit het venster van 't Paleis | |
[pagina 73]
| |
neergelaaten, zich tot aan den Houtmyt uitstrekt. ‘De Maagschap van den Overledene spyzigt het geleide, en deeld Aalmoezen geduurende drie dagen uit; te weeten, aan de Talapoins die op den dag als men het Lyk verbrand, by het zelve gezongen hebben; den volgenden dag aan hun gansch Klooster, en den derden dag aan hunnen Tempel.... Het gebeurt dikmaals dat een Man van hoogen staat het Lyk van zynen Vader zedert lang overleden, doet opgraaven, om het een te prachtiger Lykstatie aan te doen, zoo wanneer hem, toen hy storf, zulks niet gedaan is, met de tegenwoordige hooge verheffing van zynen Zoon overeenkomende..... Na dat het Lyk verbrand is, sluit men het overschot in de doodkist, en men plaatst het onder een deezer Piramiden die rondom de Tempels zyn.’ Wy zullen niet verder herhaalen 't geen wy reeds van de Piramiden gezegt hebben: Wy zullen 'er alleen noch byvoegen, dat de Aloude Christenen het gebruik bewaart hadden van hunne Graven met Pylaren en Piramiden te versieren, en dat ze dit van de HeidenenGa naar voetnoot(a) hadden overgenomen. ‘Somtyds begraaven de Siammers de Gesteentens en andere Schatten met het Lyk, overzulks men die plaatst ter plaatse door de Godsdienst onschendbaar geworden. Men zegt ook dat ze de Assche hunner Koningen in de Revier werpen.’ Wy moeten niet vergeeten te zeggen, dat de Peguanen een gansch diergelyke gewoonte waarneemen. Ga naar margenoot+ ‘Deeze die noch Tempel, noch Piramide hebben, bewaaren somtyds het niet wel verbrande overschot in 't Huis hunner Bloedverwanten: Maar weinig Siammers zyn 'er die 't vermogen hebben om een Tempel te bouwen, of zy voeren het uit en begraaven 'er zyne overige schatten. Deeze Tempels zyn onschendbaare vryplaatsen, en de Koningen van Siam, vertrouwen 'er zoo wel als anderen hunne Schatten.’ In de Oudheit lieten eenige Barbaarsche Koningen noch bedachtzaamer dan deeze der Indiën, de Wateren uit hunnen Boezem vloeien: Men begroef'er deeze Koningen met hunne Schatten in, waarna men de Revier weder in haaren natuurlyken loop herstelde.... ‘De Siammers, die onvermogende zyn een Tempel te bouwen, laaten echter niet na ten minsten eenigen Afgod te maaken, die zy in een der reeds geboude Tempels overgeeven.’ Is deeze Afgod uit een Godheit bestaande, reeds in Siam ingevoert, of die van een Heilig der Namaagschap? Dit word niet verklaart. Indien het min een beweegreden van ydelheit dan van Godsdienst is, moet men gelooven dat deeze manier van gelukzaligen of heiligen zeer weinigkost, naardien die zoo gemeen is. Maar om noch een woordt van 't begraaven der schatten met den Overledene gewag te maaken, 't kan wel zynGa naar voetnoot(b) dat de bouwing der Tempelen een middel zy 't welk uitwendig Godvruchtig is, om de Rykdommen van de Familie te bewaaren: Deeze manier van zyne goederen in bewaaring te houden, is in Europe onbekent. Men weet dat de Kerken die ontfangen om nooit weder te geeven. Wy hebben tyden gezien, waarin de Huisgezinnen alles tot den laatsten stuiver toe, aan de Kerken vertrouwt zouden hebben, indien men hen had konnen vrywaaren dat deeze goederen van de een tot de andere klip geen Schipbreuk leeden. ‘De armste begraaven hunne Ouders zonder te verbranden: Maar is 't in hun vermogen, ontbieden ze de Talapoins, die niet dan zonder handzalving komen. Deeze die niets aan de Talapoins te betaalen hebben, gelooven genoeg te doen hunne overledene Ouderen te eeren, van hen op een verheven plaats in 't veldt te brengen, te weeten op een steigering, alwaar de Roofvogels en Kraaien die verslinden. In de Landziektens, begraaven de Siammers de Lyken zonder te verbranden: Maar zy graavenze eenige jaaren daar na wederom op, en verbranden ze, wanneer zy gelooven dat het gevaar van de besmetting over zy. Ook verbranden ze nooit den geenen die door 't Gerecht ter doodt gebragt zyn, noch de doodgeboorne Kinderen, noch Vrouwen die in de kraam sterven, noch deeze die verdrinken, of door eenig ongemeen toeval omkomen. Zy zetten deeze ongelukkigen in den rang der schuldigen.’ Wy hebben reeds gezegt, dat de Siammers volgens hunne grondbeginzelen, gelooven dat zodanigen in 't ander leven moe- | |
[pagina 74]
| |
ten misdadig zyn geweest. Een plaats van VirgiliusGa naar voetnoot(a) bewyst ten minsten, dat de Aloude Heidenen de kleine Kinderen buiten de Elizeesche Velden slooten. P. Tachard beschryft ons de Lykstatie van een Talapoin, en wy zullen 't hier by verkorting met zyne eigene woorden voordraaagen; ‘De Lykbus waar in het Lyk gesloten was, wierd op een verheven Houtmyt gebragt, rondom de zelve waren vier houte vergulde Pylaren, die een hooge Piramide met verscheide verdiepingen droegen. Deeze soort van lichtende Kapel was van veele kleine, tamelyk hooge en vierkante Torens verzien, uit hout bestaande en met beschildert kattoen van grof Schilderwerk bekleed, nevens eenige papiere Afbeeldzels verzien. Dit alles was in een vierkanten gebouwden omkring, waar op veele andere Torens met een zekere tusschen ruimte geplaatst stonden.... Vier van deeze Torens stonden op de vier hoeken, en waren alzoo hoog verheven als de Piramide.... Alle deeze Torens waren met Vuurwerken vervult,.... aan de vier Hoektorens waren kleine houte Huisjes gevoegt, beschildert met snaaksche Draaken, Aapen, Duivels enz. Tusschen deeze Huisjes, waren eenige openingen.... op de wyze van Portaalen om de in en uitvaart aan de BalonsGa naar voetnoot(b) vry te laaten. De Talapoins besloegen, in een groot getal zynde, in hunne Balons byna de gansche ruimte die tusschen de Houtmyt en 't groot Vierkant was. Alle hadden ze een deftig en zedig weezen, zingende van tydt tot tydt, en zomtyds een diepe stilzwygendheit waarnemende. Een tallooze meenigte Volks.... woonde achter hun deeze prachtige Lykstatie by.... die behalven dat, van Kluchtspelen en koddige Dansseryen wierd verzelt.... De Talapoins leeren dat hoe veel te meer onkosten men op de Uitvaart van een Overledene doet, te meer de Ziel voordeeliger in 't lichaam van eenig Prins of eenig hooggeacht Dier gehuisvest word. In dit Geloof bederven zich dikmaals de Siammers om een prachtige Lykstatie uit te voeren.’ Ga naar margenoot+ ‘De Siammers draagen geen gedwongen Rou,’ te weeten, die het uitwerkzel Rouwdraagen waar in dit bestaat. van een welvoegzaamheit zy, waar van men schroomt af te wyken, nademaal die op een natuurlyke plicht is gegrondt, en by gevolg onvermydelyk, zelfs aan deeze die het uitterlyke verachten. ‘Wat hen aangaat, zy laaten geen droefheit blyken dan voor zoo veel zy bedroeft zyn: zoo dat het in Siam gemeender is, dat een Vader en Moeder over hunne Kinderen den Rou aanneemen, dan dat de Kinderen Rou over hun Vader en Moeder draagen. Somtyds laaten zich de Vader Talapoin en de Moeder Talapoine maaken, of ten minsten scheeren ze elkander het Hoofdhair af.’ Hier uit zou men konnen besluiten, dat deeze achting, waar van wy gewag maaken, die de Kinderen voor hunne Ouders hebben, niet dan op de vreesachtigheit gegrond is, of t'eenemaal op de orde der Wetten, gelyk die der Huisgenoten voor hunne Meesters. Alhoewel wy verzeekert zyn dat de vriendschap zelden te bovenstreeft, is 't nochtans ongehoort dat de Europeaansche Kinderen geen kenteekenen van Rou over hunne Ouders bewyzen zouden: maar 't is niet min vreemt dat de Ouders zich om de doodt hunner Kinderen in den Geestelyken Staat zouden begeeven. Wy hebben reedsGa naar voetnoot(c) het gevoelen derGa naar margenoot+ Siammers over't vermogen der Zielen na de doodt bericht. Zy waanen van haare verschynzelen geplaagt te worden: wy zullen hier eenige deezer oude verdichtzelen aanhaalen.Ga naar voetnoot(d) Om die te bevreedigen, brengen de Siammers eenige spys op de Graven der Overledenen, zy geeven voor hen, Aalmoezen aan de Talapoins, zich inbeeldende dat een Aalmoes de misdaaden der verstorvenen als die der leevendigen vrykoopt. Op 't vertrouwen van zodanig een verhaal,Ga naar margenoot+ zou men qualyk doen van te twyffelen dat de SiammersGa naar voetnoot(e) d'onsterflykheit der ziele gelooven: maar 't is byna blykbaar dat zy die gelooven, stoffelyk te zyn. Het denkbeeldt van een zuivere Geest is zoo weinig vatbaar by de menschen, dat Mannen door hunne Geleerdheit en Heiligheit, ja Kerken Vaders uitmuntende geweest, de ziel een stoffelykheit toegeschreeven hebben. 't Zyn dan alleen de Siammers niet, die het denkbeeldt van | |
[pagina 75]
| |
een zuivere Geest moeielyk te begrypen valt. Indien men het Christen Volk onderzocht, zou men 'er niet veele menschen onder vinden, die van Godt zelfs niets anders dan een uitgebreide menschelyke gedaante maakten, van Vuurstraalen als de Zon omringt, geplaatst in den Hemel als de eigendommelyke plaats van zyn verblyf, in 't midden van een overgroot getal Engelen, alle jeugdig, schoon en welgemaakt, insgelyks gevleugelt en zeer waakzaam, en nochtans byna als menschen gelyk wy zyn, alhoewel uitmuntender in soort? 't Is het gebrek van onze gesteltheit, 't welk ons naar de Letter beschryvingen van onze Schriftuur doet opneemen, en deeze Schriftuur, anderzins zoo deftig, en zoo vervult met merktekenen van Heiligheit, en Goddelykheit, heeft zich naar de menschelyke zwakheit gevoegt. In de kintsche jaaren begint zich waarlyk in ons deeze zwakheit te vertoonen, men ontfangt ze mede uit de grondtbeginzelen der Meesters, die met de Kinderen gelyke zintuigen hebben, en daarenboven in des Volks wyze van doen en denken veroudertGa naar margenoot+ zyn. Maar laat ons van't oogmerk wegens de Siammers niet afwyken. Men eigentGa naar voetnoot(a) hen toe als andere Heidenen van 't Oosten te gelooven, ‘dat'er iet van den mensch na zyne doodt overblyft, 't welk afscheidelyk en onafhankelyk van zyn lichaam bestaat; maar een uitgestrektheit en gestalte heeft. Zy eigenen aan dit overschot de zelfde Ledemaaten toe, en alle de zelfde vaste en vloeibare deelen, waar uit onze lichaamen zyn t'saamengestelt. Zy onderstellen alleen, dat de zielen van een genoeg fyne stoffelykhiet zyn, om zich voor de aanraaking en't gezicht te verbergen, alhoewel zy nochtans gelooven, dat zoo men eene van haar quetste, het bloedt uit de wonde vloeijen en te voorschyn komen zou.’ Bekent is 't, dat de Leer de GriekenGa naar voetnoot(b) en Romeinen iet diergelyks voortbragt, 't welk onnoodig zyn zou, alhier alles voor te draagen 't welk de Geleerdheit ons over dit onderwerp verschaffen zou. Alhoewel, volgens de Leer der Indianen, de zelve Zielen onverschillig overgaan in Menschen en Beesten, schynt het dat ze haar altoos de menschelyke gedaante, voorkiezelyk met al het andere, geeven, en by gevolg vreezen ze voor haar niet dan de ongelukken waar voor de menschelykheitGa naar voetnoot(c) in dit leven is bloot gestelt. Deeze Zielen worden vergolden of gestraft.Ga naar margenoot+ Haar straf en haar vermaak gaan geëvenmaatigd met de afschuwelykheit haarer misdaaden en de uitmuntenheit haarer deugden. Maar eindelyk gaan ze weder in eenig lichaam over, en genieten 'er een min of meer gelukkig leven; volgens het goed of quaad gedrag van haar voorgaande leven. Laat ons het vervolg deezer stoffe met de eigen woorden van een Schryver, die naaukeurig schynt, berichten. ‘Ga naar voetnoot(d) Behalven de verscheiden wyze van op deeze Waereldt te zyn,... waar aan de Zielen beurtsgewyze verbonden zyn, stellen de Siammers veele plaatsen buiten deeze Waereldt, alwaar de Zielen gestraft of vergolden worden. Eenige zyn 'er gelukkiger dan op de Waereldt waar op zy leeven, en anderen ongelukkiger. Zy plaatzen deezeGa naar margenoot+ verblyfplaatsen als verdiepingen door de gansche uitgestrektheit der Natuur, en hunne Boeken zyn in 't getal niet eens..... Volgens het gemeenste gevoelen zyn 'er negen gelukkigen, en ook zoo veel ongelukkigen. De negen | |
[pagina 76]
| |
gelukkige plaatzen zyn boven ons hoofdt: maar de negen ongelukkigen onder onze voeten. Hoe meer een plaats verheven is, des te gelukkiger die zy, als ook hoe laager die is, word ze te ongelukkiger bevonden, overzulks de gelukzaligen zelfs boven de Starren verheven zyn, gelyk dan ook deeze rampzaligen verre onder de Aarde in den Afgrondt nederdaalen. De Siammers noemen Thenada de Bewooners der Opper-waerelden, Py die der Beneden-waerelden, en Manout die van deeze Waereldt zyn.’ De Portugeezen, willende de Siamsche denkbeelden aan die der Christenen nader doen komen, hebben van de Thenada de Engelen, van de Pys de Duivelen, en het verblyf van de eersten het Paradys, doch dat van de laatsten de Hel gemaakt. Om de overeenkomst te willen stevig maaken, heeft men de verscheidene gevoelens der Volkeren zoo zeldzaam vermomt. ‘Maar de Siammers, vervolgt La Loubere, gelooven niet dat de Zielen uit de Lichaamen vertrekkende in deeze Plaatsen overgaan, gelyk de Grieken en Romeinen geloofden, dat ze naar de Helle vertrokken. Zy gelooven dat ze in de plaatsen van haaren overgang wedergebooren worden, en aldaar een ons onbekend leven leiden, maar 't welk de broosheit van dit leven en de doodt onderworpen is. De doodt en de wedergeboorte zyn altoos de weg van een deezer plaatsen naar de andere, en dit geschied niet dan na in een zeker getal van plaatsen geleeft te hebben, en ook geduurende een zekeren tydt...., dat de zielen gestraft of vergolden worden, door het wedergebooren worden in de Waereldt, alwaar wy zyn. En alzoo zy onderstellen, dat de Zielen een nieuwe Huishouding, in de plaatsen alwaar zy wedergebooren worden, hebben, gelooven ze ook, dat ze alle de dingen van dit leeven noodig hebben.’ Op dit vertrouwen is 't dat alle de gebruiken van de Lykstatien der Afgodendienaren van de Ouden en Nieuwe Waereldt worden gesticht. 't Is ter betrekking tot verscheiden benoodigtheden van dit tegenwoordig leven, dat men gelooft heeft aan den Overledene een sleep van Huisgenooten in't ander leven te moeten geeven, nevens alles 't geen 'er tot een nieuwe Huishouding behoort. De Siammers en verscheiden Volkeren hunner nabuuren, hebben alle deeze dingen eertyds wezentlyk met hunne dooden te verbranden in gebruik gehad, insgelyks hunne Afbeeldzels of Verbeeldingen in verguldt Papier, geschildert of gesneeden. Men verzeekert dat deeze kosten alleen van niet weinig belang zyn. Wanneer eene ZieleGa naar voetnoot(a) een zoo hooge volmaaktheit verkreegen heeft, dat 'er geene staat der dooden waardig voor haar zy, gelooven de Siammers dat ze voortaan van de Verhuizing bevryt zy. Zy komt dan niet weder in deeze Waereldt; maar blyft in den Nireupan, dat is, in een diepe rust, en in d'onlydelykheit. Dit is de waare gelukzaligheit, en zoo zy meenen, het weezentlyke Paradys. Men eigent aan den Alouden Museus toe, gezegt te hebben, dat de deugt door een eeuwige dronkenschap zou vergolden worden. De staat van dronkenschap heeft zoo veel overeenkomst met de onlydelykheit van de ziele, dat men deeze beide gevoelens wel tot een eenig gevoelen overbrengen kan. Alle de Gelukzaligheden der negen Plaatsen zyn doorgankelyk, en de ongerustheit en omkeeringen onderworpen. Wat de straf der Helle aangaat, geene andere is 'er dan deeze voorbygaande straf der negen Plaatsen in tegenstelling met de negen Paradyzen. ‘Want, schoon de Siammers, zegt La Loubere, in het verhaal 't welk hy van deeze Leere doet, in eenige deezer plaatzen de Pyniging die nooit eindigen zal, en eeuwige Vlammen onderstellen; alhoewel'er eeuwiglyk zielen in deeze negen Plaatsen moeten zyn; zy zyn altoos de zelfde zielen niet. Geene Ziele zal'er nooit eeuwiglyk gestraft worden; zy worden'er weder gebooren om een zekeren tydt te leeven, en om'er door den doodt wederom uit te komen.... De waare Hel deezer Volkeren bestaat in een eeuwige verhuizing der Zielen, zonder ooit in den Nireupan te komen: zy zyn zoo belaaden met misdaaden, dat ze niet genoeg verdiensten verwerven konnen om in den Nireupan te geraken. EindelykGa naar voetnoot(b) eigenen ze den Engelen Bestierders van de gerechtigheit, de zorg van alle de quaade bedryven der Menschen aan te teekenen, en om die te onderzoeken, en dan te straffen na hunne doodt. Geduurende dit onderzoek is 'tGa naar voetnoot(c) dat men niezen moet. |
|