Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijVIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 28]
| |
staan kan. Wanneer hy begint vermoeit te worden, houd hy zich aan een stuk Lywaadt, 't welk ten dien einde aan de zolder hangt, en vervolgt in 't danssen tot hy niet langer kan, en als dood ter aarde valt; alsdan verdubbelt men de Muzyk, en een ieder benyd zyn geluk, nademaal men onderstelt dat hy geduurende zyne flaaute, met den Afgod gemeenschap houd. Deeze oeffening word weder hervat zoo lang het Gastmaal duurt: maar zoo de zwakte van den Perzoon niet toelaat dit zoo lang te konnen uitharden, is de naaste Bloedverwant genoodzaakt zyne plaats te bekleeden. Wanneer na deeze Plechtigheit, die men Talagno noemt, de zieke geneest en gezond word, brengt men hem in de Pagode, en men zalft hem met Oly en Reukwerk, van 't hooft tot de voeten. Maar komt de zieke niet tegenstaande dit alles te sterven, verzuimt de Priester niet te zeggen, dat alle zyne Offerhanden en Plechtigheden de Goden aangenaam zyn geweest, en zoo zy geen langer leeven hebben konnen toebrengen, 't is door een uitwerkzel van haare Goedheit, en om hem in de andere Waereldt te vergelden. Ga naar margenoot+ Dit Volk gelooft mede de Zielverhuizing; onze Engelsche Reiziger zegt, dat zy op hunne Doodkisten de afbeeldzels van de edelste Dieren schilderen, die zy konnen vinden; hoopende dat hunne ziel door dit middel in een van de zelven huisvesting vinden zal. Somtyds laaten ze door een bovenmatige nederigheit, Rotten, Kikvorsschen en andere verachtelyke Dieren schilderen, als een verblyfplaats, die met de bedorven zielen overeenkomt. Indien deeze omstandigheden waarachtig zyn, kan men zeggen, dat ze den Boetelingen verre overtreffen die niet dan 't lichaaam beteugelen: want vrywillig zyne ziel na dit leven trachten te beteugelen, dit is een daadt bequaam de overwinningen van de aan ons bekende Godsdienstelingen uit te wisschen. By voorbeeldt, ziet men 'er by ons wel, die door een overmaat van beteugeling hunne Bloedverwanten smeeken van hen veel langer in 't Vagevuur te laaten lyden? In tegendeel, spant een ieder alle zyne krachten in, om 'er te eerder uit verlost te zyn. Zoodra iemandt overleden is, zet menGa naar margenoot+ het Lyk in 't midden van 't Huis; de Priesters gaan rondom het zelve, mompelende Gebeden, terwyl dat andere Bewierrookingen doen; de Huisgenooten staan op schildwacht terwyl de Priesters zich in hunne Plechtigheit quyten, en slaan op groote stukken Koper, om, zeggenze, de booze GeestGa naar voetnoot(a) te verdryven, die veel quaad den Overledene zoude toebrengen, indien hy over het Lyk quam. Een zodanig toeval zou den Verstorvene noodzaaken op een schandelyke wyze weder in deeze waereldt te komen: hy zoude dus, van het geluk berooft worden, 't welk men onderstelt dat hy in de andereGa naar voetnoot(b) geniet. Voor dat men het Lyk vervoert, noodigt men eenig Volk op een Doodmaal, en indien deeze menschen, die de Engelsman Grai noemt, niet komen, is de gansche Familie van den Overledene in verslagenheit; want hunne weigering, of hunne nalaatigheit, is een zeker bewys dat de Ziel ter Helle gedoemt zy, die deeze Heidenen het Rook-Huis noemen. Dusdanig is de beschryving deezer Lykplichten volgens 't bericht van onzen Engelsman. Het Lyk word naar veldewaarts gedragen, om 'er verbrandt te worden; de Priesters steeken den brandt in den Houtmyt, in 't byzyn der Bloetverwanten, die alsdan in 't wit gekleed zyn, met een zwart lint om 't hoofdt; 't welk hunne rouwteekenen zyn. De LykstatieGa naar voetnoot(c) van den OpperpriesterGa naar margenoot+ van Aracan, word met veele naaukeurigheit door Ferdinand Mendez Pinto beschreeven. Aanstonds na zyne doodt houden de Markttyden op, de deuren en vensters van de Huizen worden gesloten, en niets dat leven heeft word in de Stadt gezien; de Pagoden zyn dan van Boetelingen vol. Het Lyk van deezen Opperpriester word met veel pracht opentlyk ten toon gestelt. Men maakt het een verlichte Kapel, niet min opgetooit, en met alzoo veel Godsdienstigheit, als of het in Rome was geweest. Meer dan dertig duizend Priesters weenen, bidden en zuchten rondom de Lykbus, zonder van 't Volk te spreeken, die van hunne zyde niet min doen. Vervolgens ziet men uit den Tempel van Figrau of Pigray, de God der Zonne-Vezels in een Processie voor den dag komen, van omtrent | |
[pagina 29]
| |
vyf hondert naakte kinderen verzeldt, om hunnen middel met touwen en yzere ketenen gebonden, of om klaarder te zeggen, die hen voor gordels dienen. Deeze kleine Boetelingen draagen Houdtbundels op 't hoofdt, en Messen in hunne handen. Zy zingen met een beklaagelyken toon in twee Kooren, en dit gezang gelykt zeer wel naar de Litaniën, zulks men wel gelooven mag, zonder den Reiziger te verongelyken, dat hy de zelve in zyne gedachten had, toen hy het bericht deezer Lykstatiën schreef. In hunne Gezangen drukken ze zich aldus op de Roomsche wyze uit, zich naar den overledenen Opperpriester wendende: Ogy, die des Hemels gelukzaligheit genieten gaat, verlaat ons niet in deeze eenzaamheit. En het ander gedeelte van 't Koor antwoordt: op dat wy met u aan des Heeren goederen deel hebben. Hier na valt een ieder op de kniën; een oud Priester buigt zich neder, en doet een aanspraak aan den Overledene, of, om naar onze gewoone denkbeelden te spreeken, doet zyne Lykrede. Een andere antwoordt in den naam des verstorvene met niet min Christelyke woorden, en de gansche Vergadering bid de God die in de Zon regeert, met een zelvigen styl. Dit Gebedt word door een nieuwe Processie van Jongelingen gevolgt, die den Overledene groeten, en een soort van bezweering, met hunne slagzwaarden doen, waar mede zy rondom de Doodbus schermen, om den Duivel te verjaagen, en hem naar het Rookhuis te verzenden, zulks hy'er, zonder ooit van sterven op te houden, de gestrenge gerechtigheit des Heeren betaale. Deeze Bezweerders gaan beurtsgewys wederom weg. De Priesters in 't violet gekleedt, en met een soort van Stool bedekt, komen het Lyk bewierooken. Alle deeze Plechtigheden eindigen door de gewillige Offerhande van zes jonge Edellieden. Daar na verbrand men de Lyken deezer menschelyke Slachtoffers op een Houtmyt, bestaande uit Sandel- en ander welriekend Hout. Men verbrand mede het Lyk van den Opperpriester en het Toneel waar op hy was ten toon gestelt, nevens veel kostbaare dingen. Laat ons niet vergeeten te zeggen dat des anderen daags zyner gehoudene Lykstatie, een andere Roolim voor den Koning preekt, en de Lofrede over den Opperpriester doet, die na deeze Predikatie, de assche van deezen Heilig als Reliquiën uitdeelt; niet tegenstaande verlicht men met veele zilvere Lampen het Graf van den Heilig, wiens assche aan de Gelovigen is uitgedeelt. Die van Asem verbranden geene Lyken:Ga naar margenoot+ maar zy begraaven de zelve.Ga naar voetnoot(a) Zy gelooven dat men na dit leven in de andere Waereldt komt, alwaar men overvloedige vermaaklykheden en geneuchtens vind, wanneer men in deeze wel heeft geleeft: maar qualyk geleeft hebbende, by voorbeeldt, eens anders Goederen gerooft en verspilt, lyd men 'er vreemde pynen en straffe, en vooral honger en dorst. Alzoo het Artykel van eens anders Goederen zeer teder is; en dat men zich zelf veel mistrouwen moet, worden eenige voorraadsmiddelen, door voorzorge, met hen begraaven. Men draagt het Lyk van den Koning in een Keldergraf, nevens al het kostelykste dat hy had, veel voorraad van levensmiddelen, en den Afgod op wien hy geduurende zyn leven het grootste vertrouwen had. Zyne Vrouwen, of zyne Bywyven, en zyne voornaamste Amptenaren neemen vergift in, om hem te volgen en ten dienst te zyn. Men begraaft mede gantsch levendig twaalf Kameelen, zes Paerden, een Olifant en veele Jagthonden. Volgens 't geen Ovington bericht, verkiezenGa naar margenoot+ de Indianen van Aracan in hunne gestalte en wezen 't geen andere Volkeren het meest verachten. Zy beminnen een breed en plat voorhoofdt, breede en opgespalkte neusgaaten, kleine oogen, ooren tot op de schouders hangende, gelyk die der Malabaren; laat ons 'er byvoegen als die der Indianen van Asem, volgens Tavernier. Dus ziet men dan d'aloude CtesiasGa naar voetnoot(b) vry gesproken, over een der zaaken die hem als een openbaare leugenaar heeft doen aanzien. Wat de andere byzonderheden aangaat: men bedient zich op hunne Gastmaalen van Tafelgerechten die nog de oogen noch de smaak der Europeanen vleyen zouden. By voorbeeldt; zy bereiden een smakelyke Ragoe van Rotten, Muizen en Slangen: Zy eeten geen Visch, die niet zoo lang dood is geweest dat ze stinkt, en zelf maken zy 'er een soort van Mostert van, waar mede zy hunne Spyze bereiden. Zonder ons in verantwoording deezer Indianen te willen in steeken; een Reiziger hunner Landsgenooten zou by ons de zelfde verkiesbaarheit konnen vinden: Hy zou | |
[pagina 30]
| |
als geen syne smaak aanmerken die wy uitneemend bevinden in de rotte Kaas vol Wormen,Ga naar voetnoot(a) van de gedroogde Visch, stinkende en zoodanig walgelyk voor den geenen die de zelve niet gewoon zyn, dat ze het hart uitbraaken zouden, van het klein Wildbraad lang dood geweest, om hem deeze vieze smaak te verschaffen die wy een geurige ryzendheid noemen. Dit nu zal genoeg zyn ten opzichte eener stoffe die niets met den geestelyken Godsdienst gemeen heeft. |
|