V. Hoofdtstuk.
Van de Zielverhuizing, van de Opstanding en van 't Oordeel; als mede van de dertien Geloofs-Artykelen.
Ga naar margenoot+ Daar zyn Jooden die gelyk Pythagoras gelooven, dat de ziel van 't een in 't ander lichaam verhuist, 't geen zyGa naar voetnoot(d) Ghilgul noemen, en zy trachten dit gevoelen uit veele plaatsen der Schriftuur goet te maaken, meerendeel uit Ecclesiasticus en Job genomen: maar dit gevoelen is onder hun niet algemeen, en 't zy hoe 't ook zy, of niet zy, men houd dit onder hun voor geen kettery.
Ga naar margenoot+ Zy gelooven de opstanding der dooden, en dit is een hunner dertien geloofs-artykelen; dat ten einde der dagen de dooden zullen weder opstaan, en dat Godt vervolgens een algemeen oordeel over alle menschen en zielen oeffenen zal, gelyk Daniel 12. vers 2. geschreeven staat: En den geenen die in 't stof zullen slaapen, zullen ontwaaken, deeze ten eeuwigen leeven, geenen tot versmaadheden en tot eeuwige afgryzinge.
Ga naar margenoot+ Na dat we de Plechtigheden en Gewoontens, die nu onder de Jooden noch in gebruik zyn, door loopen hebben, is 'er noch overig de dertien geloofsartykelen voor te stellen, die hun geheel geloofbehelzen, over een komende met het geen 'er de Rabbyn Moses den Egiptenaar,Ga naar voetnoot(e) in zyne verklaring van de Misnach, en de verhandeling van 't Sanhedrim Hoofdtstuk. Helec, van zegt. Die alle de Jooden zonder eenige tegenstribbeling hebben aangenomen.
I. | Dat 'er een Godt is, Schepper aller dingen, eerste oorsprong van alle wezens, die zonder eenig deel van 't Heelal bestaan kan; maar dat 'er niets in de waereldt is 't geen zonder hem bestaat. |
II. | Dat Godt een is, en ondeelbaar; maar van een verschillende eenigheit met alle andere eenigheden. |
III. | Dat Godt onlichaamelyk is, en dat hy geen mogelyke lichaamelyke hoedanigheit heeft, en die den mensch begrypen noch bevatten kan. |
IV. | Dat Godt van alle eeuwigheit is, en dat alles 't geen is, hem alleen uitgezondert, in der tydt een begin heeft gehad. |
V. | Dat men niemandt dan Godt moet dienen en aanbidden; en dat men geenen anderen
|