Mijne porte-feuille(1828)–Js. M. Pfeil– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] Oppassen. wijze: Une maitresse qu'on estime. of Mijn vaderland zij zijn verdwenen. Als eens de muren klikken zouden, Wat in hun omtrek al geschiedt! De braaf gezinde moog' dit willen, Maar velen willen 't zeker niet; Gestâag dan, mogt de drukpers zweten, Geen foliant van 't grootste slag, Kon al de wondren zamenvatten, De wondren van slechts éénen dag. (bis.) Katrijn, de wereld weet niet beter, Bemint alleen haar echten man, Maar Kees, de opregte vriend des huizes, Helaas! hij weet er anders van. Jacobus preekt zijn deugdzaam vrouwtje, Gedurig van zijn teederheid, Dan ach! hij knijpt de kat in 't donker, En kust en koost zijn keukenmeid. (bis.) [pagina 113] [p. 113] Maar schoon de muren 't niet verklappen, Wat in hun omtrek al geschiedt, Slechts door een schier onzigtbaar reetje, Wordt dikwerf, o! zoo veel, bespied; Dat de Oceaan, een inktpot ware, Heel 't Vaste land, een perkament, Wie nog kon al het nieuws beschrijven, Dat door de reetjes raakt bekend? (bis.) Een moeder moge spraakzaam wezen, De vrouwen toch zijn gul van aard! Haar dochters zijn geen Adams kindren! Elk meisje heeft haar deugd bewaard! Maar spreek mama van 't kleine reetje, Alleen haar scherpziend oog bekend, De lieve moeder zal nog blozen, Ofschoon 't voor lang reeds afgewend. (bis.) Geen muren zullen 't ooit verklikken, Wat in hun omtrek al geschiedt, Doch van de reetjes, - mogt gij 't vragen? Verschaf ik die verzeekring niet. Maar zij elk, in zijn doen en laten, Bestendig aan de deugd verkleefd! 'k Weet, dat van muren noch van reetjes, Hij nooit geen kwaads te vreezen heeft. (bis.) Vorige Volgende