Mijne porte-feuille(1828)–Js. M. Pfeil– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] Gisteren en heden. wijze: Wilhelmus van Nassauwen. Wat ik eens was, dat was ik, En ben ik nu niet meer! 'k Was jongen bij de schaafbank, En nu? ik ben een Heer! De grootste der sinjeuren, Belief ik met mijn raad, 't Gemeen is me onverschillig, Schoon 't mij benijdt en haat. Ja, 'k zal misschien eens worden, Het geen ik nog niet ben, Men acht mij zoo geslepen, Als of ik toovren ken; De grooten, wat een wonder! Zijn altijd op mijn hand, En ook de burgerklasse Roept luid van mijn verstand. [pagina 99] [p. 99] Maar wat ik ben, dat ben ik, En morgen ligt niet meer, Dan loop ik om een daghuur, Of aan de schaafbank wêer; Een keizer is, voorzeker, Een hoog gezeteld man, En toch, wij weten 't allen, Hoe ras hij rollen kan. Dit wil ik niet vergeten, In mijn verheven rang, Ook deze kan verkeeren, Het dure kort of lang. En zoo mij trots bekruipe, Het moog' er mij naar gaan, 'k Verdien dan weer het schootsvel, En trek het werkpak aan. Vorige Volgende