Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
LXXI. Capittel1Al en worden dese Edele ende verborghen Zielen niet gheacht, 2noch ghekent naer hunne weerde, oft voor jevers toe nut; nochtansGa naar voetnoot2 3zijn sy de Pilaeren van het Christendom, de welcke veel meer 4vruchten doen in de H. Kercke, in hun eensaem Celleken, door 5hun ongheloovelijck ende onuytsprekelijck suyver, krachtigh ende 6vierigh Ghebedt, als wel de ghene, die veel uytwendigen aerbeydt, 7ende dienst doen in de H. Kercke, die gemeynelijck soo grooten 8inwendighe puerheyt, ende suyverheyt van liefde niet en hebben, 9ende vervolghens oock niet soo grooten ghemeynschap met JESUS. 10Dese versoenen Godt alder-best voor de sonden der Menschen;Ga naar voetnoot10 11sy verbidden veel quaedt, ende straffen, die Godt ghedreyght haddeGa naar voetnoot11 12over de werelt te senden; door hun Ghebedt bekeeren hun veele 13Zielen tot een beter leven; sy verkryghen meerdere gratien voor 14andere, op dat sy Godt meer moghten behaeghen; levende ende 15dooden worden ghewaer de grootheyt van hunnen yver ende 16liefde, ende de kracht van hun Ghebedt; al-hoe-wel de levende 17Menschen ghemeynelijck niet en weten, van waer hun die hulpe 18aen-komt, ende door wiens toe-doen sy van veel quaedt bewaert, 19tot het goedt ghestiert, ende de Goddelijcke gratien in hun ver-20meerdert worden; ende siet, het zijn dese lieffelijcke ende een-21saeme Zielen, die uyt een oprechte Christelijcke liefde hun de selveGa naar voetnoot21 22by hunnen Beminden besorghen. 23Dese zijn als oprechte Moeders, ende Vaders, die alle menschen 24gheerne souden baeren aen Christo, ter Saligheyt, ende sy baerenderGa naar voetnoot24 | |
[pagina 135]
| |
25metter daet, met menighte, door hunne brandende liefde, endeGa naar voetnoot25 26minnelijck smeecken aen hunnen Alder-liefsten, die met hun soo 27familier, ende soo naer by hun is; voorwaer dese en moghen nietGa naar voetnoot27 28gherekent worden, als onnut, onvruchtbaer, ende sonder liefde totGa naar voetnoot28 29den even-naesten, al en wordtmen hunne vruchtbaerheyt ende uyt-Ga naar voetnoot29-3030werckinghen der liefde uytwendigh niet ghewaer; sy isser nochtans, 31meer als jemandt meynt; misschen spreke ick dit door experientieGa naar voetnoot31Ga naar voetnoot31-32 32aen myn selven, is 't dat ick my selven immers ghelooven magh. 33Alle hunne schatten ende ryckdommen, hunne deughden, ende 34gratien, ende alle hun gheestelijck ghewin houden sy verborghen 35onder de asschen van een diepe ootmoedigheyt, heylighe af-ghe-36trockentheyt, ende stilswyghentheyt, hier maecken sy Professie van, 37om seker te wandelen.Ga naar voetnoot37 |
|