Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
LXVI. Capittel1Alle dese lydende ende pynelijcke weghen alwaeren sy ghestroyt 2met doornen, sy hebben my op het leste seer soet, licht, ende ghe-3mackelijck ghevallen om te wandelen; al heeft het aen de natuer 4veel ghekost, eer ick daer-toe hebbe konnen gheraecken; (ghelijck 5ick hier naer noch segghen zal) Dese baenden my eenen effenen 6ende breeden wegh tot Godt; dese hebben my ghemaeckt een openGa naar voetnoot6-7 7deure, om in Godt te gaen, ende alle de schepsels te werpen achter 8mijnen rugghe: dese hebben my veroorsaeckt een vinden endeGa naar voetnoot8 9ghestadigh ontmoeten Godts, eenen vryen inganck ende opganck 10tot hem; daer door ben ick als onghevoelijck gheworden in alleGa naar voetnoot10-11 11dinghen, maeckende mijn hert als scheut-vrij teghen alle dat wandenGa naar voetnoot11 12mensch, oft vanden boosen komen kan; want dese hebben my ghe-13bracht tot het kennen ende besitten van mijnen niet; in welcke ken-Ga naar voetnoot1314nisse ende besittinghe my dunckt alle goedt bekomen te hebben. 15Daerom zijn de Zielen Godt groote danckbaerheyt schuldigh, 16aen wien hy de gratie gheeft van te moghen beproeft worden door 17inwendighe ende uytwendighe quellinghen, tribulatien, vervolghin-Ga naar voetnoot1718ghen, bekoringhen, dorrigheden, duysterheden, beneminghe der 19inwendighe, ende uytwendighe goederen, op-spraken ende verach-20tinghen, vernederinghen ende lyden, want dese uytverkoren Zielen 21worden daer door wonderlijck ghesuyvert, als gaudt in het vier, 22om daer van ghemaeckt te worden een Vat ter Eeren, daer GodtGa naar voetnoot22 | |
[pagina 128]
| |
23sijnen kostelijcken Balsem der gratien ende H. Liefde in storten 24magh, tot sijnder ghenoechten ende behagen. 25Ende hoe dese weghen moeyelijcker, ende pynelijcker zyn voor 26de nature, ende dit suyverende vier meer nypt, ende met ghevoe-27lijckeren weedom de Ziele door-gaet, hoe beter; sonder te soecken 28solaes ende versoetinghe voor de nature, laetende dit suyverendeGa naar voetnoot28 29vier sijn werck doen, sonder dat te willen blusschen door't soecken 30van eenighen ghevoelijcken ende niet Godt-vormighen troost indeGa naar voetnoot30 31creaturen, stellende alle haere oeffeninghen op een bloot uyt-lyden:Ga naar voetnoot31 32dat sy hun achten voor al te gheluckigh, ende van Godt bemindt, 33die door desen wegh tot Godt gheraecken moghen; want hy is den 34sekersten, den volmaecksten, den kortsten, ende den vruchtbarigh-35sten wegh, alwaer de nature ten gronde comt te sterven aen deGa naar voetnoot35 36schepsels, ende aen haer eyghen selven, om suyverlijck te leven 37inden gheest in Godt. |
|