Het leven van Maria Petyt (1623-1677)
(1976)–Maria Petyt– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 19]
| |
[pagina 21]
| |
Eerste Capittel1Ter eeren ende ter glorie vande Alder-heylighste DRYVULDIG-2HEYT, ende van JESUS, MARIA, JOSEPH, moet dese H. Ghe-Ga naar voetnoot2-33hoorsaemheyt begonst ende voleynt worden. Amen.Ga naar voetnoot3
4Mynen Vader was van gheboorte van Haezebroeck, myn MoederGa naar voetnoot4 5van Poperinghe; mynen Vader was ghenoemt Jan Petyt, myne MoederGa naar voetnoot5 6Anna Folcque, myne Moeder was weduwe, als sy trouwde met mynen 7Vader; sy hadde twee Sonen by haeren eersten Man; den oudtsten 8was Ignatius, den joncxsten Jacques Warneys. 9Ick was het eerste kindt van haer tweede houwelijck, ende benGa naar voetnoot9 10tot Haezebroeck gheboren op Nieu-jaers-dagh ten 12. uren s'nachtsGa naar voetnoot10 11in het jaer 1623. ende wiert ghenoemt MARIA. 12Mijnen Vader ende Moeder hebben t'samen in houwelijck ghe-13wonnen ses Dochters, twee daer van zijn ghestorven inde jonghe 14jaeren van onnooselheydt, eene ghestorven jonghe dochter ghe-Ga naar voetnoot1415noemt Sofina, een ghestorven jonck ghehout ghenoemt Clara, daerGa naar voetnoot15 16resteert noch in't leven mijne Suster Anna Maria, ende Ick.Ga naar voetnoot16 17Ghelooft moet Godt zijn inder eeuwigheydt, die my heeft lae-18ten voort-komen ende gheboren zijn van seer deughdelijcke, godt-19vreesende, ende godtvruchtighe Ouders, de welcke oock eenighsins 20goede Religieusen, oft gheestelijcke persoonen souden beschaemen 21in hunne stichtighe ende godtvruchtighe maniere van leven; syGa naar voetnoot21 22waeren alle beyde yverigh tot de Godts-dienstigheyt, om de eere 23Godts, ende de eere van de gheestelijcke persoonen voor te staen,Ga naar voetnoot23 24sy hielden den gheestelijcken staet in groote weerde ende respect,Ga naar voetnoot24 25principalijck als de selve stichtigh ende goedt van leven waeren;Ga naar voetnoot25 | |
[pagina 22]
| |
26sy en kosten niet verdraeghen, dat jemant jet sprack dat streckteGa naar voetnoot26 27tot verkleyninghe vanden gheestelijcken staet: mijnen Vader, dieGa naar voetnoot27 28een kloeck verstandigh ende seer yverigh man was, die stelde hemGa naar voetnoot28 29met heftigheyt daer teghen, om hun te doen swyghen, die qualijckGa naar voetnoot29 30spraecken, ende om dat sy met meerdere eerbiedinghe soudenGa naar voetnoot30 31spreken, seyde hy, het en is ons niet gheoorloft soo te spreken vandeGa naar voetnoot31 32Priesters, ende dienaeren Godts. 33Hy en ghedooghde oock niet, dat jemant eenighen achterklapGa naar voetnoot33 34sprack van sijnen naesten, maer hy dede hun swyghen met eenGa naar voetnoot34 35behendighe maniere, met te segghen hebben sy die kranckheyt,Ga naar voetnoot35-36Ga naar voetnoot35 36wy hebbender andere: my en ghedenckt niet, dat ick oyt eenighenGa naar voetnoot36 37achterklap hebbe hooren spreken, oft besigh zijn met het doen en 38laeten van andere menschen in het huys van mijnen Vader, niet 39meer, oft wy jevers verre op het landt ghewoont hadden: hier doorGa naar voetnoot39 40zijn wy opghequeeckt gheweest in groote onnooselheyt, rechtsinnig-41heyt, ende eenvaudigheyt; ick was soo onnoosel ende soo onverletGa naar voetnoot41 42vande menschen, dat ick niet en wist, noch en peysde, datter in 43ons Dorp eenighe sonden gheschieden, noch ick en kende ghelijckGa naar voetnoot43 44gheene sonden. |
|