| |
| |
| |
XXVI.
Ergens in de verte sloeg een klok vier uur. Groepjes wachtende familieleden slenterden heen en weer voor het logegebouw op den Fluweelen Burgwal. Bij het slaan der klok wendden alle gezichten zich naar den uitgang; nu moesten ze gauw komen.
Enkele seconden van spanning, dan opende zich de deur en een lang, bleek meisje kwam naar buiten. Haar gezicht stond somber. Een paar vriendinnen, of nichtjes misschien, kwamen haastig naar haar toe.
- Gezakt, zei ze met een moedeloos gebaar, nog voordat iemand haar iets had kunnen vragen.
- Stakker, beklaagde Annie, die met haar moeder, Jo en Jettie op Frans stonden te wachten.
Weer opende zich de deur voor een wildzang, die juichend naar buiten sprong.
- Er door!
De deur was achter haar open blijven staan en achter in de lange gang ontdekte Jettie haar zuster, die naar buiten kwam hollen. Eén oogenblik bleef Frans op den drempel staan, het overmoedige kopje achterover. Toen, met een diepen ademtocht, die een zucht leek, kwam ze op straat, kalm, zelfbeheerscht, zóó kalm, dat Annie een oogenblik begon te twijfelen.
- Er door moeder!
Heerlijk kind, kom dan gaan we maar gauw. Je moet ons er alles van vertellen.
- Ja, maar dat gaat zoo moeilijk als we in twee rijen loopen en naast elkaar nemen we de heele straat in beslag.
- Vertel eens gauw, Frans, ben je op het nippertje of was alles goed?
- Nee, glorieus, geen een onvoldoende, wat me zelf wel eenigszins verwondert. Ik had zoo een indruk, dat er van rekenen niets was terechtgekomen.
- Weet je wat, moeder, stelde Jo voor, laten we met de tram naar huis gaan, dan zitten we rustig en Frans kan alles op haar gemak vertellen. Ik brand van nieuwsgierigheid.
- Daar komt net lijn 3 aan, onderstreepte Annie.
- Goed, komaan dan.
Ze stapten in de tram en een half uur later waren ze thuis.
| |
| |
- Ziezoo Frans, nu eerst het verslag en dan zullen we het feestprogramma voor vanavond opmaken.
- Zeg eerst eens of je echt blij bent, dat je er door bent.
- Natuurlijk ben ik daar blij om, al was het alleen maar om van dat vreeselijke kweekeling-zijn ontslagen te worden. Moeder, nu krijgen ze me nooit meer voor een klas met kinderen, er kan gebeuren wat wil.
- Vertel nu eens wat van het examen.
- O, het ging alles heel genoeglijk, ik kon met alle menschen best opschieten. Iedereen was even vriendelijk. En wat vooral lief was, ze vroegen me alleen de dingen, die ik wist en voor plantkunde hadden ze in een bos bloemen net de soorten gezet, waarvan ik zeker was, dat ik geen domheden zeggen zou. Daardoor was de wederzijdsche stemming allergenoeglijkst. En met taal ging het zoo grappig. Eerst hadden we een beetje gepraat over boeken en ze hadden me een paar weinig voorkomende uitdrukkingen gevraagd en toen vroeg de examinator of ik schrijvers in de familie had. Ik zei ‘nog niet’ en toen vroeg hij of de Hooghwinckel waarvan hij wel eens bijdragen in weekbladen las, familie van me was. Ik antwoordde dat ik het zelf was en daardoor raakten we weer aan het praten. Hij vond, dat ik me vooral moest toeleggen op het schrijven van goede kinderboeken; daaraan was zoo'n behoefte. En toen er nog maar vijf minuten tijd was, bedacht hij, dat hij me nog geen grammatica gevraagd had. Ik vertelde hem, dat hij die moeite gerust kon sparen, want dat ik daar niets van wist. Enfin, hij vroeg toen een stuk of vier taalregels en ik wist er één. Toen ik weg ging zei hij: ‘'t is jammer, als u dat nou ook nog geweten had, zou ik u een 10 hebben kunnen geven voor taal, nu krijgt u maar een 9. Maar ik vertelde hem, dat ik daar volkomen tevreden mee was. Dat was wel het plezierigste van het heele examen. Nou en toen was het vier uur en moesten we een voor een binnen komen. De eerste zakte, dat heb je misschien wel gehoord. Het was zoo'n ziel, ze was zoo zenuwachtig, dat ze geen enkel antwoord kon geven en ik weet zeker, dat ze veel knapper was dan ik. Echt, ik had met haar te doen, maar je kon haar natuurlijk niet helpen. Nou, de tweede kwam er door en ik ook en de rest weet ik natuurlijk niet en het kan me niet schelen ook. Ik weet alleen, dat ik nu vrij ben en o, kinderen,
| |
| |
ik heb een gevoel of de gevangenis voor me is opengegaan!
- Vond je het werkelijk zóó naar op de kweekschool, Frans? vroeg moeder zacht.
- O, de kweekschool, dat is weer wat anders, antwoordde Frans met een kleur, maar je moest er toch ook een hoop tijd verknoeien aan dingen waar je niets aan hadt. Zeg moeder, luister eens, ik heb zeker nog wel tijd vóór het eten, dan wou ik nu even op de fiets naar den directeur gaan om te zeggen, dat ik ben geslaagd, dat is de gewoonte, en dan kan ik vanavond thuisblijven.
- Moet je ook niet naar mijnheer Van der Steen?
- Ik denk er niet aan, riep Frans. Hij moet het maar uit de krant lezen, dat ik er ben, ik ga er heelemaal niet heen; als hij nou ooit eens een beetje vriendelijk was geweest! Hij kan rondloopen!
- Goed kind, laat het dan, maar ik zou oom Scheffer toch bericht zenden.
- Ja, ik zal even op het postkantoor een briefkaart schrijven en Mies stuur ik een telegrammetje, dat mag wel, hè moeder? Ik betaal het zelf.
- Zou je oom ook maar niet een telegram sturen? opperde haar moeder.
- 't Is zoo duur naar het buitenland en ik geloof niet, dat het zoo'n belangrijk verschil maakt, weerde Frans af.
- Misschien heb je wel gelijk, schrijf dan maar een briefkaart.
Frans dronk haastig een kopje thee en ging weg met haar fiets. Buiten gekomen schudde ze als uitdagend de korte krullen; zoo heerlijk vrij voelde ze zich nu! Onder het voortrijden bedacht ze hoe gauw die vier jaren eigenlijk waren omgevlogen. Zij zag zichzelf nog, hoe ze, nauwelijks een bakvisch, zich heftig had verzet tegen de plannen van haar voogd. Om moeder had zij zich geschikt en achteraf moest zij zichzelf bekennen, dat het haar niet eens zoo heel zwaar was gevallen.
Vlug deed ze haar boodschappen af, zoodat zij op tijd thuis was voor het eten. De tafel was feestelijk aangekleed en moeder had voor iets extra's gezorgd.
- Om je te troosten, als je gezakt mocht zijn of om je slagen feestelijk te vieren, legde moeder uit.
| |
| |
Om diezelfde reden waren er 's avonds bij de thee aardbeien-gebakjes met slagroom.
Tegen acht uur werd er gebeld.
- 't Is meneer Van Heuvell, riep Jo, die voor het raam zat, en hij heeft een groote bos bloemen bij zich. Voor jou, Frans.
- Ga maar gauw opendoen, riep Annie lachend.
- Toe Jettie, doe jij open, verzocht Frans.
- Zoo, kleine vriendin, waar is de jubilaresse? hoorde ze Van Heuvell in de gang zeggen. Weet je wel, dat je merkwaardig lijkt op je oudste zuster?
Jettie ging hem voor naar de huiskamer.
- Frans, mijn beste gelukwenschen. Ik zal je de preek sparen, die ik als leeraar, als oud-leeraar moet ik nu zeggen, verplicht zou zijn tegen je te houden en ik zal deze bloemen in mijn plaats tot je laten spreken, zij zullen een welluidender taal verkondigen.
- Dank u wel, zei Frans blozend. Wat een heerlijke bloemen!
Zij verborg haar gloeiend gezicht in de weelde van koele sneeuwballen, seringen en goudenregen.
Van Heuvell feliciteerde nu ook mevrouw Hooghwinckel en zei toen:
- In het vervolg durf ik geen Francis meer te zeggen. Jufrouw Hooghwinckel is nu mijn leerling niet meer. Met deze daad van examen-doen heeft zij met eenmaal de schoolmeisjesschoenen uitgeschopt en....
- Maar dat is afschuwelijk, riep Frans spontaan. Ik wil heelemaal niet, dat u juffrouw tegen me zegt. Als u dat doet zal ik moeder vragen u in het vervolg het huis te verbieden.
- Alles goed en wel, maar denk je, dat ik lust heb om als een heer van middelbaren leeftijd een soort oomschap over je te aanvaarden door mij voortdurend met mijnheer en u te hooren toespreken, terwijl ik op straffe van verbanning gedwongen zou zijn je bij den naam te noemen en te tutoyeeren? Wat zegt u er van, mevrouw? wendde hij zich smeekend tot mevrouw Hooghwinckel, die reeds lang het stijve ‘meneer’ had laten vallen en die haar wekelijkschen gast kortweg ‘Van Heuvell’ noemde.
- Je moet het maar met Frans zelf uitvechten, antwoordde mevrouw lachend. Maar als zij per sé niet wil, dat je haar met
| |
| |
‘juffrouw Hooghwinckel’ betitelt, vind ik wel, dat ze eenige concessie moet doen....
- Je hoort het, Frans, ik heb den steun van je moeder. Je laat dus voortaan het schoolsche ‘meneer’ weg, of ik antwoord je met een even plechtig ‘juffrouw’.
- Ik zal het probeeren, maar ik weet niet, of ik er wel aan wennen kan, beloofde Frans schuw.
Zij voelde zich vanavond slecht op haar gemak.
- Kijk, nu zet je een paar oogen op als Jettie, als ze iets moet doen, waar ze geen zin in heeft. Wat lijken jullie toch eigenlijk sprekend op elkaar! Ik zei het daar straks in de gang al. Jettie ziet er nu met haar vlecht op den rug net uit als jij vier jaar geleden....
- Maar vier jaar geleden kende u, ik bedoel je, me nog in het geheel niet. Vier jaar geleden was u nog niet bij ons op school.
Hij aarzelde even en zei toen:
- Nee, je hebt natuurlijk gelijk, vier jaar geleden was ik nog niet bij jullie op school.
Wat later op den avond kwamen nog een paar kennisjes Frans feliciteeren; zij hadden in de krant gezien, dat zij geslaagd was. Het waren een paar vroolijke lachebekjes en Frans was uitgelaten als een klein kind. Van een geregeld gesprek was geen kwestie meer. Haar moeder, die zag hoe opgewonden Francis was, zorgde er met veel tact ongemerkt voor, dat de bezoekers niet al te laat vertrokken. Ook verlangde zij naar een rustig oogenblikje met Frans alleen.
En zij had zich niet vergist. Zoodra zij alleen waren, de zusjes naar bed en de gasten weg, vleide Frans zich op den grond naast haar moeders stoel en legde het hoofd tegen haar knie.
- Moedertje, nu het voorbij is, weet ik eigenlijk niet of ik gelukkig of ongelukkig ben. Ik geloof, dat ik nog te klein ben om al groot te zijn.
Haar moeder streek haar met de hand over het haar en glimlachte vaag, met een zweem van weemoed. O, ze begreep dit zoo goed, dit even terughuiveren van haar kind, nu ze voor de volheid van het leven stond, nu de schooldeuren zich voorgoed achter haar hadden gesloten, nu ze haar vrijheid had bevochten. Zij voelde zoo mee met haar oudste, die van klein
| |
| |
kind af al altijd zoo goed geweten had wat ze wilde, die recht op haar doel afging, grootendeels geleid door haar intuïtie, maar die zich nu een oogenblik zwak voelde en klein tegenover het groote leven en die haar troost kwam zoeken bij moeder, juist als toen ze nog een klein meisje was.
- Geniet nu maar eerst eens wat van je welverdiende vacantie, kindje. Daarna is het tijd genoeg om te beraadslagen wat je nu het beste doen kunt.
Frans knikte tevreden.
- Overmorgen heeft Mies examen in Arnhem. Zij komt er natuurlijk door, zij heeft altijd zoo goed gewerkt en haar best gedaan. Ik wou, dat ik haar een paar dagen te logeeren mocht vragen.
- Dat mag natuurlijk, lieverd. Ik verlang er ook naar om Mies weer eens te zien en te spreken. Schrijf haar dus maar dadelijk morgen en vraag of ze een dag of veertien hier komt.
- Hè ja, dat wil ik graag.
En met het vooruitzicht, dat ze spoedig haar beste vriendin bij zich zou hebbean, ging Frans naar bed.
Haar brief aan Mies werd na twee dagen beantwoord met een telegram, dat luidde: Geslaagd. Wil dolgraag komen. Brief volgt. Mies.
In de brief, die den volgenden dag bezorgd werd, schreef Mies, dat zij het heerlijk vond een paar weken bij Frans te komen, want zij had haar veel te vertellen, vooral ook over haar plannen voor de toekomst. Zij zou dan een portret meebrengen van Anneke, die zich in den laatsten tijd beter ontwikkelde, dan men ooit had durven hopen. Het rustige buitenleven scheen haar veel goed te doen en met leeren begon ze ook vorderingen te maken.
Hoewel ze Mies nu toch spoedig zou zien, kon Frans niet laten nog gauw even te schrijven, dat ze het heerlijk vond te weten, dat ze elkaar nu spoedig zouden spreken. Zij had ook heel veel te vertellen, schreef ze, weinig bedenkend, dat ze nog veel meer aan Mies zou hebben mee te deelen dan ze nu bij mogelijkheid zou kunnen veronderstellen.
Maar in een week tijd kan er ontzaglijk veel gebeuren. En de directe aanleiding tot de groote verandering, die er in het leven van Frans komen zou, was een brief van oom Scheffer.
| |
| |
Oom wenschte haar geluk met het behalen van de acte en schreef verder, dat hij de volgende week voor zaken in Holland moest wezen en dan van de gelegenheid gebruik wilde maken om naar Den Haag door te reizen en zijn nichtje persoonlijk te feliciteeren. Er zou dan meteen tijd gevonden kunnen worden om over een en ander te beraadslagen.
Frans stelde zich van dit bezoek niet veel aangenaams voor. Zij hoopte alleen, dat oom niet komen zou op den dag, das Mies arriveerde; dat zou al bijster ongelukkig treffen. Gelukkig viel het anders. Mies zou Zaterdags komen en Woensdagsavonds kwam er een briefkaart, waarin oom zijn bezoek tegen den volgenden dag aankondigde, om een uur of half vier.
- Als hij maar niet blijft eten, zei Jettie brommend.
- Je moet niet zoo ongastvrij zijn, Jettekind, verweet haar moeder vriendelijk, maar ze voegde er onmiddellijk troostend bij: maar ik denk het niet. Oom is altijd nogal gehaast.
Toen het dien Donderdagmiddag tegen drie uur liep, toonde Frans bijzonder grooten lust om uit te gaan, hoewel het een koude, regenachtige dag was. Maar moeder vroeg haar zoo dringend thuis te blijven, dat ze zich zelf slecht zou hebben gevonden als zij toch gegaan was. Precies om half vier belde oom, nauwgezet als altijd.
- Wel Frans, begroette hij haar, laat ik je nu nog eens mondeling gelukwenschen. Je hebt je kranig gehouden. Me dunkt, het moet je een heele voldoening zijn te weten, dat je nu in staat bent je moeder werkelijk tot steun te worden. Zij heeft het aan je verdiend, meisje, en zich opofferingen genoeg voor je getroost.
Bij zijn eerste woorden had Frans een kleur gekregen van plezier, maar bij de volgende opmerkingen was ze bleek geworden; zij beet zich op de lippen en zweeg.
- Ga toch zitten, noodigde mevrouw Hooghwinckel haar zwager. Je wilt zeker wel een kopje thee.
Zij zette met gejaagde bewegingen de kopjes op de theetafel uiteen, de lepeltjes rinkelden in haar handen en op haar wangen brandden twee roode plekken, juist zooals bij Francis, als die zich over iets opwond.
Oom Scheffer zette zich breed en gewichtig in een leuningstoel.
| |
| |
- Gaarne, gaarne, geen suiker en weinig melk alsjeblieft.
Toen wendde hij zich weer tot Francis.
- Wel, wel, en zoo ben je maar opeens een volwassen meisje geworden, hè? Men zou het je niet aanzien, dat je met de acte lager onderwijs in den zak loopt. Ja, ja, een beetje geposeerder moet je nog worden.
- Maar ze is toch ook pas achttien, merkte haar moeder, als verontschuldigend op.
- 't Is eigenlijk jammer, dat je nu ook kort haar hebt, ging oom voort, zonder acht te slaan op die interruptie of op den indruk, dien zijn woorden maakten; 't staat zoo weinig ernstig en degelijk, weet je. Veel beter zou het geweest zijn, als je eenvoudig je haar had opgestoken, zooals andere onderwijzeressen.
Frans, die van het oogenblik af, waarop oom was binnengekomen, de dreiging gevoeld had van het conflict, dat onvermijdelijk was, kon de spanning niet langer verdragen en besloot de zaak te bruskeeren, liever dan in lamme lijdzaamheid te wachten, totdat oom eindelijk gekomen zou zijn op het punt, waar hij wezen wilde.
Even trachtte ze nog met een grap een wending aan het gesprek te geven.
- Ik vond, dat u langzamerhand recht kreeg op het schellekoord, dat u van mijn vlecht wou maken, zei ze lachend.
- Ah, het schellekoord, ja juist, ja, ja, antwoordde oom vaag, blijkbaar in het geheel niet wetend, waarop ze zinspeelde. Ja juist, heel aardig. Maar, maare... e....
- En dan, ik voel me ook in het geheel geen onderwijzeres, voegde Frans er bij, nu met een uitdagende klank in haar stem.
- Och, wat dat betreft, zei oom, die blijkbaar niet verkoos te begrijpen, dat komt gauw genoeg, als je maar eerst wat ondervinding hebt opgedaan. Wat ik zeggen wou, je hebt toch reeds eenige praktijk, is 't niet? Je bent toch immers kweekeling geweest?
- Oh ja, antwoordde Frans op eigenaardigen toon, kweekeling ben ik geweest, zeker.
- Zie je, dat is goed, knikte oom tevreden. Ik heb natuurlijk, zoodra ik je briefkaart kreeg, mijn gedachten eens laten gaan en hier en daar voor je geïnformeerd. Neen, je behoeft mij daarvoor niet te bedanken, dat was mijn plicht, als je voogd.
| |
| |
Frans wilde de opmerking maken, dat ze volstrekt niet het voornemen had om daarvoor dankbaar te wezen of dank te betuigen, maar een blik op het bezorgde gelaat van haar moeder deed haar zwijgen. Weer beet ze zich op de lippen en keek naar den grond. Hé, wat was daar een versleten plek in het kleed, bij de tafel; gek, dat haar dit nog niet was opgevallen.
- Mijn bemoeiingen zijn niet zonder vrucht geweest, ging oom met groote zelfingenomenheid voort, en het doet me genoegen, dat ik reeds nu in staat ben je twee voorstellen te doen. Het eene betreft een plaats als gouvernante bij een Hollandsche familie in Vevey, waar drie jonge kinderen zijn...
Daarvan kan in het geheel geen sprake zijn, viel mevrouw Hooghwinckel haar zwager op beslisten toon in de rede.
- ......het andere, vervolgde hij onverstoorbaar, is een plaats als onderwijzeres, intern, aan een meisjeskostschool in Zutphen, die je wordt aangeboden door bemiddeling van een mijner vrienden. Het salaris is weliswaar niet hoog, maar het is toch heel aardig om mee te beginnen. Bovendien ben je dan aan een eerste-klasse school en je geniet er vrij kost en inwoning. Je bent gelukkig eenvoudig opgevoed, zoodat je geen hooge eischen zult stellen en daardoor zal het je mogelijk zijn iedere maand een aardig duitje aan je moeder te sturen.
Zie je, daar had je het weer, die onhebbelijke, geringschattende toon, die Francis zoo woedend kon maken! En dan dat eenvoudig maar over haar beschikken, precies of ze een ding was, waarmee je naar goedvinden kon handelen en geen levend wezen! Frans werd bleek van verontwaardiging. Weer keek ze naar haar moeder. Mevrouw Hooghwinckel was ook bleek geworden en zag stil voor zich uit. Een dolle drift ziedde in Francis op. Met groote moeite beheerschte zij zich, maar het was haar onmogelijk om te blijven zitten. Ze stond op en kneep de handen om de leuning van haar stoel, dat de aderen onder de huid blauw opzwollen.
- Oom, laten we elkander nu eindelijk alsjeblieft goed begrijpen, zei ze met een stem die dof klonk, door het bedwang, dat zij zich oplegde. Ik heb er mij, op uw aandringen, op uw eisch zou ik bijna zeggen, in geschikt, dat ik naar de kweekschool werd gezonden, in plaats dat ik naar het gym ging, zooals ik zelf zou hebben verlangd. Ik heb dat gedaan om moeder.
| |
| |
De ellende van kweekeling moeten zijn heb ik gedragen tot het einde. Om moeder. Nu ik bereikt heb, wat noodig scheen, nu ik mijn onafhankelijkheid heb veroverd, wensch ik niets liever dan moeders leven zooveel mogelijk te veraangenamen en gemakkelijker te maken en ik wil daarvoor al mijn krachten inspannen. Maar ik wensch dit te doen in overeenstemming met mijn eigen neiging, aanleg en talent. Dat ik werkelijk eenig talent bezit, weet u even goed als ik en ik heb het bewezen; ik heb het bewezen door anderen daarover uitspraak te laten doen. Daartegen zult u niets kunnen inbrengen. En nu wil ik u eens en vooral zeggen, dat ik, al heb ik die ongelukkige acte, er geen oogenblik over denk bij het onderwijs te gaan. Ik heb nu voldoende uw zin gedaan. Laat het nu genoeg zijn, ik wil nu verder mijn eigen weg gaan.
Zij had met toenemende snelheid en drift gesproken. Buiten adem hield ze nu op. Hijgend stond ze achter haar stoel. Haar oom staarde haar met groote oogen aan, als begreep hij niet, waar iemand den moed vandaan haalde om hem te trotseeren. Maar hij viel haar niet in de rede. Toen ze eindelijk zweeg, keek hij haar een oogenblik koel en streng aan en zei toen met tergende kalmte:
- Je schijnt één ding te vergeten, Francis, en dat is, dat je tot aan je meerderjarigheid onder mijn voogdij staat en dat ik er over heb te beslissen wat voor je toekomstig leven dienstig is en wat niet.
Frans werd doodsbleek. In haar hoofd bonsde en dreunde het, alsof een zware ijzeren deur met geweld vlak voor haar werd dicht geslagen. Dus nòg de vrijheid niet! De Vrijheid, waarvoor ze deze vier jaren zoo dapper gevochten had, en die haar nu, op het oogenblik, dat ze alles meende gewonnen te hebben, weer ontnomen werd!
Ze slikte een paar malen en maakte een gebaar naar haar moeder, maar deze staarde zwijgend naar den grond, alsof ze niet op durfde zien.
En met een halven snik keerde Francis zich om en liep de kamer uit. Het schemerde voor haar oogen, maar ze wilde niet huilen. Werktuigelijk greep ze in de gang naar haar regenmantel en hoed.
- Waar ga je heen? informeerde Annie, die op het geluid
| |
| |
van de opengaande deur haar hoofd om de hoek van de keukendeur stak.
Ik ga uit. Zeg aan moeder, dat ze niet ongerust moet zijn en dat ik terugkom, als oom weg is. Ik moet even naar buiten, ik stik.
En zonder verdere uitlegging trok Frans de voordeur achter zich dicht. Piet, die met zijn hondenverstand begreep, dat het vrouwtje verdriet had, sloop achter haar de deur uit, maar hij was zoo wijs zijn gezelschap niet op te dringen; hij volgde Francis op de hielen, zonder dat zij het merkte.
Frans lette er niet op, welken weg zij insloeg. Zij holde maar voort. In haar hoofd was een chaos. Alle plannen, die ze de laatste dagen had gemaakt en waarvan zij zoo vervuld was geweest, waren weggeslagen. Ze wist het niet meer! Ze wist niets meer, behalve één ding, dat ze geen onderwijzeres wilde worden! Als razend vlogen de gedachten wild door haar hersenen. Was er toch maar iemand, die haar helpen wilde, die haar helpen kon! Moeder kan het niet; die voelde zich blijkbaar machteloos tegenover oom. Dat had Frans straks wel aan haar gezicht gezien. Wie zou haar nu kunnen helpen, als Moeder het niet kon? Wie?
En ineens, heel helder en duidelijk, alsof een stem naast haar het uitgesproken had, kwam het antwoord op die vraag: Van Heuvell, de man, die haar deze twee jaren in haar streven en zoeken een trouwe vriend en een goed helper was geweest!
Nu werd het weer klaarder in haar denken. Dit ééne lichtpunt werd haar een baken, waarop zij haar wil kon concentreeren. Zij zou naar Van Heuvell toegaan, ze zou hem alles vertellen en zijn raad vragen, nu dadelijk.
Frans stond even stil en keek om zich heen. Ze was op de Princessegracht, bij de Boschbrug. De Jacob Mosselstraat, waar Van Heuvell woonde, moest ergens achter het Bezuidenhout zijn. Zoo heel ver was zij er niet van af. Instinctmatig hadden haar voeten haar reeds gebracht op den weg, dien ze nu welbewust verder liep.
Op het Bezuidenhout vroeg ze een paar maal naar den weg. De straat was gemakkelijk te vinden en weldra had zij het huis bereikt, waar haar vroegere leeraar zijn kamers had.
Het dienstmeisje, dat de deur opende, antwoordde bevestigend
| |
| |
op de vraag of mijnheer Van Heuvell hier woonde en thuis was en blijkbaar in de veronderstelling, dat Francis les kwam nemen, bepaalde zij zich tot de aanwijzing: tweede verdieping, deur tegenover de trap.
En zoo gebeurde het, dat de leeraar, die voor zijn schrijftafel zat te lezen, werd opgeschrikt door een bedeesd tikje op de deur. Hij zag op en ontdekte in de omlijsting van de deuropening eene verschijning, die hem deed denken aan een Engelsche plaat: een meisjesgestalte met een regenjas en een zuidwester op het korte krulhaar en naast haar een zwarte hond, met den kop van een setter en groote, trouwe, verstandige oogen.
Hij sprong overeind en ging haar tegemoet.
Wat is er Frans? Is er iets gebeurd?
Want het gebaar, waarmee ze de hand naar hem uitstrekte, was zoo hulpeloos en kinderlijk, zoo geheel en al ongelijk aan de flinke, dappere Frans, die hij kende, dat hij onmiddellijk begreep, dat iets ernstigs haar naar hem toegedreven moest hebben.
Ze knikte even, maar begon meteen nerveus te lachen.
- Misschien vind ik het alleen maar erg, ik weet het niet meer, ik weet niets meer. Maar als iemand me niet helpt, dan...
- Arm kindje, zei hij medelijdend en het geluid van zijn warme, hartelijke stem bracht tranen in haar oogen.
- Trek je natten mantel uit en kom nu eerst eens op je gemak in dezen stoel uitrusten, hier is een kussen in je rug. Kindje, heb je dat heele eind geloopen? Het moet wel met den hond bij je?
- O, is Piet er ook? Ik had hem niet eens gezien. Goeie, ouwe Piet, trouwe jongen.
Ze boog voorover en streelde den hond, die aan haar voeten was gaan liggen, toen zonk ze moe in den stoel achterover.
- Voel je je nu beter? Wil je een kop thee?
- Nee, nee, ik moet gauw weer naar huis, moeder zal ongerust zijn, als ik zoo erg lang weg blijf. Ik ben hier gekomen om je hulp te vragen. En misschien is hij wel weg, als ik thuis kom, vertelde Frans onsamenhangend.
- Hij? Welke hij?
- De boeman! riep Frans met een plotselingen lach, die haar heele gezichtje deed opklaren.
| |
| |
Hij keek haar perplexe aan.
- Mijn oom en voogd, die me weer den voet dwars zet, die me wil opsluiten in een toren en tegen wiens dwingelandij ik hulp en bescherming kom zoeken bij u, edele ridder, legde ze plechtig uit.
Hier, in deze kamer, met de boekenkasten en platen aan den muur, de schrijftafel in den hoek, de kleurige lappen en de gezellige lamp met de groote kap, leek alles haar veel minder tragisch dan toen ze straks wanhopig het huis was uitgeloopen.
- Toe, vertel me nu eens duidelijk, wat er gebeurd is, Fransje. Ik begrijp niets van je. En het moet toch wel iets ernstigs zijn, wat je heeft hier gebracht...
Ze keek ineens weer verdrietig.
- Je moet me helpen. Ik zal alles vertellen, zooals het gebeurd is. Ik begin bij het begin.
En in één adem vertelde ze nu het bezoek van oom en den heelen strijd, dien ze eigenlijk al vier jaar geleden gevoerd had. En terwijl ze sprak, kwam het geen oogenblik bij haar op, dat hij het niet belangrijk zou vinden of dat hij oom gelijk zou geven, hoewel hij zelf het onderwijs tot zijn levensroeping had gemaakt.
Hij luisterde met een ernstige uitdrukking op zijn vroolijk, jongensachtig gezicht.
- En ik wil geen schooljuffrouw zijn en ik wil niet voor een klas staan, al zouden ze me er heen sleuren, besloot Frans heftig.
Even zweeg hij. Toen trilde opeens een lach om zijn mondhoeken.
- Frans, het is zoo heel eenvoudig. Er is één afdoend middel om je te helpen, zonder dat het je verder strijd of moeite behoeft te kosten, verklaarde hij toen. Maar dat hangt er heelemaal van af of je voldoende vertrouwen in mij hebt en... of je genoeg van mij houdt.
- Wat dan? vroeg ze gretig.
- Ga over van je ooms voogdijschap in de mijne. Ik beloof je plechtig, dat je alles moogt schrijven wat je wilt en dat ik je nooit voor een klas zal sleuren.
Ze begreep hem niet en staarde hem met groote oogen aan.
Hij nam haar hand.
- Trouw met me, Frans! ik houd zoo lang al van je; maar
| |
| |
ik kon, ik mocht er nog niet over spreken. Nu.......
Ze gooide plotseling het trotsche hoofdje achterover.
- En dat meisje, waarmee je wandelde?
- Welk meisje? vroeg hij verbluft.
- Waar ze je mee gezien hadden, kort voor Sinterklaas, nu anderhalf jaar geleden. Daarom stuurden ze dat lijstje en dat vers, je weet wel, de meisjes van de klas.
Hij lachte luid, schaterend.
- O, kindje, dat was Annie. Ik kwam haar op een middag tegen en - ik kan je nu wel vertellen - omdat ik wou weten of je Cyrano de Bergerac al in je bezit hadt, liep ik een eindje met haar mee, om haar te vragen of je soms bijzondere wenschen hadt.
- O, dus jij was de Sint, die me dat boek zond. En misschien zond diezelfde Sint al die andere dingen voor de anderen? En wij hebben nooit geweten, wie de goede geest was!
Hij keek schuldig.
- En de laatste Sint Nicolaas? Toen we weer allerlei kregen, waarvan we maar niet konden verzinnen, wie ons zoo verwende?
- Hou op Frans, smeekte hij. Ik deed het. En ik kan je niet eens beloven, dat ik het nooit weer zal doen, tenzij.... je zoo hardvochtig bent om me voor altijd uit je nabijheid te verbannen. Maar ik weet zeker, dat je zoo hardvochtig niet zijn zult. En je hebt me nog niet eens antwoord gegeven. Toe nu, Frans, zeg, dat je van me houdt, dat je van mij wilt zijn en dan zal ik het wel verder met je oom uitvechten.
- Dus je zoudt mijn ridder willen zijn, die de jonkvrouwe redt uit de handen van den wreeden reus, en....
- Dat zou ik!
- En je zult me altijd laten schrijven, als ik dat wil?
- Altijd!
- Maar houdt je dan werkelijk zóó veel van me? Meer dan van iemand anders?
- Dat doe ik.
- Ja, dan..... wie is dat? viel ze plotseling zichzelf in de rede, op een vrouwenportret wijzend, dat op de schrijftafel stond.
- Dat is mijn moeder.
| |
[pagina t.o. 210]
[p. t.o. 210] | |
Zie eens goed, Frans. (bladz. 211)
| |
[pagina t.o. 211]
[p. t.o. 211] | |
| |
| |
- En wat zal die zeggen als ze een schoondochter krijgt met korte haren, die er, volgens de verklaring van haar eigen oom, niet ernstig genoeg uitziet en die....
- Zij zal heel blij zijn, als ik jou bij haar thuis breng. Ik heb haar in deze twee jaren al zoo dikwijls over je geschreven, Frans en in haar laatsten brief heeft zij mij opgedragen - maar ik had er nog geen gelegenheid voor - om je te vragen of die schram op je arm nog een litteeken heeft nagelaten?
- Wat?
Hij lachte en hield haar het portret voor, zoodat ze het goed kon bekijken.
- Zie eens goed, Frans.
Ze keek en slaakte een kreet.
- Mijn lieve, oude dame uit Oosterbeek! Die lieve schat, die mijn arm verbonden heeft en mijn rok gerepareerd! O, en nu weet ik het! Daarom dacht ik telkens als ik je aankeek: Wáár heb ik die kop meer gezien? Maar ik had toen alleen je achterhoofd kunnen bewonderen en later, toen we wegreden, heb ik blijkbaar flauwtjes een indruk gekregen van je figuur. En ik kon maar niet verzinnen, waar ik je meer gezien kon hebben.
- Dien morgen, toen ik voor het eerst bij jullie in de klas kwam, heb ik je onmiddellijk herkend, zei hij teeder. En o, Frans, het heeft me zoo'n moeite gekost nooit iets te laten merken. Ik wou...
Ze stond voor het portret, in gepeins verdiept. Hij zag de zachte uitdrukking in haar oogen.
- Nu, Frans?
Ze keek snel op.
- Ik doe het. Weet je waarom? vroeg ze plagend. Omdat ik zoo'n lieve schat van een schoonmoeder krijg. Zoo'n kans is eenig; die laat ik me niet ontglippen.
Gearmd wandelden zij door het Bosch terug. Piet sprong nu vroolijk voor hen uit en stak van tijd tot tijd zijn neus eens even in de hand van Frans, alsof hij wou te kennen geven, dat hij ook in zijn schik was.
Het was een lange wandeling en zoo heel snel liepen ze niet.
Om zeven uur was Frans nog niet thuis en haar moeder begon
| |
| |
nu toch wel wat ongerust te worden. Oom Scheffer was al lang weg en het eten was al meer dan een half uur gereed.
Om kwart over zeven opende mevrouw Hooghwinckel de voordeur en keek de straat in, die op dit uur heel stil en verlaten was. Een late zonnestraal wierp een gouden Echt op twee jonge, gelukkige menschen, die juist den hoek omsloegen, terwijl een groote zwarte hond met dolle sprongen vooruit rende.
Moeder hield een oogenblik de hand boven de oogen. Toen glimlachte zij, want ze zag, dat haar oudste zelf haar steun en beschermer had gekozen op den weg, dien zij gaan wilde.
EINDE.
|
|