| |
| |
[pagina t.o. 3]
[p. t.o. 3] | |
....terwijl ze het rokje zoover mogelijk naar beneden trok. (bladz. 32)
| |
| |
| |
I.
De gezellige huiskamer met de zonnige serre er achter lag leeg en stil. De schuifdeuren van de suite waren zorgvuldig gesloten. Maar achter in de kamer knerpte plotseling de kleine behangen deur, die toegang gaf tot het smalle gangetje van den uitbouw. Door de kleine kier gluurde een ondeugend oog naar binnen, toen verwijdde zich langzaam de spleet en een guitig meisjeskopje kwam te voorschijn. Nu ze volkomen zekerheid had, dat de kamer verlaten was, zwaaide de eigenares van het ondeugende snoetje de deur geheel open.
- Geen onraad Annie, kom naar binnen, zei ze, toch voor alle zekerheid voorzichtig fluisterend, en aan de hand trok ze haar zusje met zich mee de kamer in. Lachend keken de beide kinderen elkaar aan, maakten hand aan hand, volkomen geluidloos een paar danspassen en stonden toen weer lachend, maar zonder eenig geluid te maken, over elkaar.
Voor elk der twee moest het zijn, alsof ze haar eigen spiegelbeeld zag, want ze waren tweelingen en leken zoo sterk op elkaar, dat de bekende twee droppels water er niets bij zijn. Zelfs haar eigen moeder kon zich bij oogenblikken vergissen. En de juffrouw op school noemde het een daad van barmhartigheid, dat moeder aan de kleedingstukken van de twee meisjes altijd een klein herkenningsteeken aanbracht, waaraan de juffrouw kon zien wie ze voor had, anders zou haar leven één lange reeks van vergissingen en verwarringen zijn, zoo verklaarde ze. Hadden de tweelingen dus blauwe jurken aan, dan had de een bijvoorbeeld een effen rood steekje en de ander een rood met donkerblauw, hun roode jurken waren verschillend geborduurd en zoo was er altijd het een of ander, waaraan men kon weten wie de een was en wie de ander.
Innerlijk geleken ze ook sterk op elkander, alleen was Annie wat zachter en meegaander dan Jo. Ze konden geen oogenblik buiten elkaar en moeder zei, dat ze ieder afzonderlijk eigenlijk de helft
| |
| |
waren van een gewoon kind, ook omdat ze zoo bijzonder tenger waren. En omdat ze eigenlijk ieder de helft waren van één geheel, hadden ze ook samen een geheelen naam gekregen, dien ze maar moesten deelen. Ze heetten Johanna Helene en Johanna Maria, maar ze werden beiden naar den eersten naam genoemd, de eene Jo en de ander Annie. Dat gaf natuurlijk ook nog al eens stof tot verwikkelingen, vooral toen ze samen in eene klasse zaten, waar een onderwijzeres les gaf, die niet van afkortingen hield en ze steeds koppig beide Johanna noemde. Maar nu zaten ze in een prettige klas, waar de juffrouw blij was met namen die zoo weinig op elkaar geleken als Jo en Annie, zoodat er tenminste iets was, waar ze houvast aan had.
Terwijl Jo en Annie nog tegenover elkaar stonden, klonk in het gangetje getrappel van kleine voetjes en Wim, het vijfjarig broertje, de Benjamin van de familie, holde op zijn zusjes toe. Achter hem kwam langzaam zijn zusje Jettie, die negen jaar was en tusschen hem en de elfjarige tweelingen stond. Ze had een peinzend gezichtje en ernstige, groote, donkere oogen, die altijd ver weg schenen te kijken.
- Is ie weg? vroeg de kleine jongen met een helder doordringend stemmetje.
- Ssst! waarschuwde Jo fluisterend en legde met een snellen veelzeggenden blik naar de gesloten suitedeuren haar hand op haar broertjes mond.
Juist op dit oogenblik hoorden ze de deur van de voorkamer, die in de gang uitkwam, opengaan, er klonken stemmen in de kleine vestibule, toen sloeg de voordeur dicht.
- Hoera! die is weg, juichte Jo en ze pakte haar broertje bij de hand en danste met hem de kamer rond.
De suitedeuren werden nu opengeschoven en in de opening vertoonde zich mevrouw Hooghwinckel, de moeder van het troepje. Zij had een zacht vriendelijk gezicht met donkerbruine, wat droevige oogen en een overvloed van donkerbruin krullend haar, dat bij de slapen iets begon te grijzen.
- Toe, kinderen, weest een beetje kalm, wil je?
Jo staakte onmiddellijk haar wilden krijgsdans. Ze sloeg met eene beweging als iemand, die zich opricht van onder een zwaren druk, de armen boven het hoofd uit.
- Ziezoo, dien zijn we weer voor een half jaar kwijt.
| |
| |
- Maar Jo, mag je nu zoo oneerbiedig over je voogd spreken, berispte haar moeder.
- Ik kan het niet helpen, moeder, dat hij mijn voogd is, en ik kan hem niet uitstaan. En, voegde ze er zacht bij, u ook niet.
- Je bent eigenlijk een heel brutaal nest, zei haar moeder, terwijl ze het kind aan de lange donkere vlecht trok, ik zal maar denken, dat je het niet zoo erg meent.
Jo trok een gezicht, waarmee ze wilde te kennen geven, dat ze het nog veel krasser meende dan ze durfde zeggen, maar ze zweeg, omdat ze wist, dat moeder dit onderwerp liefst zoo min mogelijk aanroerde.
- Wat heb je uitgevoerd, terwijl het bezoek er was? vroeg haar moeder.
- We zijn in uw kamer gekropen, om zeker te zijn, dat hij ons niet hooren zou en we hebben raadsels opgegeven en verhaaltjes verteld en Jetteke heeft geteekend, nietwaar Jet?
Jettie knikte met haar ernstige gezichtje.
- Ik heb geprobeerd om jou portret te teekenen, moes, maar dat is zoo verschrikkelijk moeilijk, klaagde ze.
- Maar lieveling, dat is ook nog veel te zwaar voor je. Teeken jij voorloopig maar eenvoudige dingen, die je ziet en die binnen je bereik liggen, de rest komt later vanzelf terecht.
Maar Mevrouw Hooghwinckel zuchtte, terwijl ze dit zei en Jo zag, dat er tranen in haar oogen kwamen. Ze bracht dit dadelijk in verband met het bezoek van dien middag. Als hun voogd er geweest was, kon moeder nooit de minste toespeling verdragen op de liefhebberijen en den aanleg van een van de kinderen. Ze vleide haar kopje tegen moeders arm en vroeg hartelijk:
- Zeg, mammie, is hij vanmiddag erg vervelend geweest?
Moeder lachte eens, maar antwoordde niet.
Het openen van de voordeur gaf de gewenschte afleiding, want er was eenige spanning gekomen in de gezichtjes der drie kleine meisjes, alleen kleine Wim speelde in de serre zoet met zijn bouwdoos en was verdiept in het prachtige kasteel, dat hij van kleine en groote blokken optrok.
- Daar is Frans, riep Annie en liep de gang in.
Moeder en Jo hoorden haar zeggen:
- Oom Scheffer is er geweest.
- Zoo, antwoordde de stem, die wonderlijk veel op die van
| |
| |
mevrouw Hooghwinckel leek, ze klonk alleen frisscher en jeugdiger.
- Jo, wil jij de anderen hier houden, als Francis straks in mijn kamer komt? vroeg moeder haastig, terwijl zij naar de deur van den uitbouw ging.
Jo knikte.
Annie kwam de kamer binnen, hangend aan den arm van haar oudste zuster.
Frans - eigenlijk heette ze Francis, naar haar vader, die vijf jaar geleden overleden was - leek veel op haar zusjes, alleen was ze forscher en veel onstuimiger. Van haar moeder had ze alleen de diepe zachte stem, waarvan iedereen vond, dat die niet bij haar paste. Verder was ze een niet te temmen wildzang. ‘Zijn onstuimige jongen’ had vader haar altijd genoemd.
- Waar is moeder? vroeg ze bruusk op het oogenblik, dat ze de kamer binnentrad.
Haar zusje knikte in de richting van den uitbouw en Francis verdween snel achter de kleine deur, die Jo achter haar sloot.
- Wat heeft Frans? vroeg Jettie nieuwsgierig.
- Och, ze wil natuurlijk met moeder praten, antwoordde Jo schouderophalend. Je begrijpt, nu oom er geweest is....
- Zouden ze het over haar gehad hebben, denk je?
- Natuurlijk. Ik wil wedden, dat wij zelfs dezen keer niet aan de beurt gekomen zijn. Gelukkig maar.
- Ik begrijp niet, wat zoo'n vreemde man eigenlijk over ons te zeggen heeft, bromde Jettie oproerig.
- Eigenlijk begrijp ik het ook niet, maar het schijnt nu eenmaal zoo te hooren. Je moet een voogd hebben, die voor allerlei dingen zijn toestemming moet geven en die natuurlijk nooit goed vindt wat je zelf graag zoudt willen. En dan komt hij altijd moeder verdrietig maken. Wacht maar, als ik maar eenmaal groot ben, dan zal hij eens wat anders zien, besloot Jo wraakzuchtig.
- Laten we er nu maar niet langer over zeuren, daar komt niemand verder mee, vond Annie wijs. Ik zal piano spelen en leer jij Jettie dan de nieuwe passen Jo, die we op de laatste les gehad hebben.
Annie ging voor de piano zitten en Jettie zette zich gewillig in postuur. Maar kleine Wim liet, zoodra hij de piano hoorde,
| |
| |
zijn bouwdoos in den steek en kwam hard aanloopen. Hij wou ook meedoen en hij ging naast Jettie staan en zette parmantig zijn kleine stevige beenen vooruit, zooals Jo het voordeed.
Terwijl de kinderen zoo elkaar bezighielden, stond Francis naast den grooten stoel, die mevrouw Hooghwinckel haar denkstoel noemde. Het was een breede ouderwetsche gezellige stoel, waarin ook wel plaats was voor twee als het moest en waar de kinderen, aan moeders knie, al hunne kleine en groote zonden hadden gebiecht, al van het oogenblik af, dat ze nauwelijks praten konden.
Mevrouw Hooghwinckel stak de hand naar haar oudste uit.
- Zullen we nu eens praten, kind?
Zij zag wel aan de uitdrukking van Francis' oogen, dat het gesprek niet zoo heel gemakkelijk zou zijn.
- Moeder, mag ik? vroeg het meisje ademloos, zonder te kunnen afwachten wat haar moeder zeggen zou. Mag ik naar het gym? herhaalde ze.
Haar moeder zweeg een oogenblik en Francis begreep uit dit zwijgen wat het antwoord op haar vraag zou zijn. Als alles in orde was geweest, als haar liefste wensch vervuld zou worden, dan zou moeder zelf immers veel te blij zijn geweest en haar dadelijk het goede nieuws hebben verteld.
Er kwam een gevoel van wanhoop over haar. Ze zou het hebben willen uitschreeuwen, hebben willen huilen, haar zakdoek verscheuren, zooals ze vroeger in buien van redelooze drift wel gedaan had.
- Francis, kom je eens even bij mij zitten?
Francis zette zich neer op een laag stoeltje naast den grooten stoel, het kleine stoeltje, uit den tijd, toen ze nog met poppen speelde, maar waar ze nooit was uitgegroeid.
- Wat heeft hij gezegd, moeder? vroeg ze dof.
- Er is dezen keer alleen maar over jou gepraat, kindlief.
- Gelukkig voor de anderen, mompelde Francis, dan zijn die er tenminste voor één keer genadig afgekomen.
- Ik hoef je niet te zeggen, dat ik al het mogelijke gedaan heb, om het voor je in orde te maken, ging haar moeder voort, terwijl zij over het zware, krullende haar van haar oudste streek. Ik heb er op gewezen, dat het voor je sterk uitgesproken aanleg wenschelijk en zelfs noodzakelijk was, dat je in de richting geleid
| |
| |
werd, die met je neigingen overeenstemde, maar oom wil er niets van hooren. Hij vindt studeeren voor een meisje afgrijselijk en dan, natuurlijk, de kosten... daar hoef ik niet met je over te spreken, je weet hoe oom nu eenmaal is. Hij zou geloof ik het allerliefste willen, dat ik je maar van school nam, maar omdat je zoo'n buitengewoon helder verstand hebt (het zijn ooms' eigen woorden, wees dus maar blij met het compliment) vindt hij, dat daarvan geprofiteerd moet worden en hij staat er op, dat je over drie weken examen doet voor de kweekschool.
Alsof ze haar doodvonnis gehoord had, zoo vloog Francis op.
- Maar ik wil geen schooljuffrouw worden, moeder, ik wil niet voor een klas met kinderen staan, ik wil het niet!
Ze stampvoette.
- Ik wil schrijfster worden en mooie dingen schrijven, die de menschen zullen lezen en mooi en goed vinden. Dat weet je toch moesje! Wat moet ik doen? O, moeder, moeder, help me toch!
Ze strekte hulpeloos de handen naar haar moeder uit en liet zich toen wild snikkend op het bed neervallen, dat in een hoek van de kamer stond.
Haar moeder kwam naast haar zitten op den rand van het bed en streek bedarend over haar hoofd.
- Francis, lieveling, toe, maak het mij niet zoo verschrikkelijk moeilijk. Je weet toch, dat ik je helpen wil en je ook helpen zal, maar dan moet je niet zoo wanhopig zijn. Toe, sta nu op en laten we eens trachten rustig samen te praten. Dan blijkt alles misschien niet zoo donker als het er nu uitziet.
Nadat haar moeder een oogenblik op deze wijze had gesproken en toen haar eerste verdriet wat bedaard was, richtte Francis zich op en ging op den rand van het bed zitten met de ellebogen op de knieën en het hoofd in de handen.
- Kom nu op je lage stoeltje zitten en laten we samen de lichtkantjes eens opzoeken, noodigde haar moeder.
- Ik doe geen examen, bromde Francis, haar eigen gedachtenloop volgend, of anders zal ik wel maken dat ik zak en niet word toegelaten.
- Dat zou heel onverstandig en heel verkeerd van je zijn, zeide haar moeder ernstig. Want oom zou je zeker geen tweede kans geven, hij zou me noodzaken je van school te nemen en wat dan?
| |
| |
Dan zou na een poosje het gezeur beginnen, dat je een betrekking moest zoeken als kinderjuffrouw of iets dergelijks, om mij niet tot last te zijn, och je weet het zelf wel, wat een onaangenaamheden van zoo'n onbezonnenheid het gevolg zouden zijn. Volg mijn raad en schik je voorloopig. Laten we nu maar eens beginnen met aan te nemen, dat alle wegen naar Rome leiden en dat het alleen aan je zelf ligt of je op den duur je doel zult bereiken of niet.
- Wat leer je nou op een kweekschool, bromde Francis verachtelijk.
- Niet zoo heel veel, dat weet ik wel, antwoordde haar moeder, maar dat zal ook wel veranderen, al heel gauw misschien. Het heele onderwijs en de opleiding voor onderwijzers zal spoedig veranderd worden, als de plannen van de regeering doorgaan en daar kan je niet anders dan voordeel bij hebben.
- Hoe weet je dat? vroeg Francis wantrouwig. Ze was op dit oogenblik in eene stemming om aan alles te twijfelen, zelfs aan de woorden van moeder.
- Dat heb ik in de krant gelezen, antwoordde moeder lachend. Je begrijpt toch wel, dat het voorstel van oom ten opzichte van jouw toekomst volstrekt geen nieuwtje voor mij was. Ik wist al lang waar hij heen wilde en ik heb mij van alles, wat de onderwijzeressenopleiding betreft, op de hoogte gehouden. Maar hoe het ook loopt, ik heb je beloofd, dat ik je helpen zou en ik heb mijn plan al gemaakt. Er zijn natuurlijk vakken waarmee je op de kweekschool in het gedrang zou kunnen komen, maar troost je, op het gym zou je toch ook niet alles gevonden hebben, wat je noodig hebt. Maar je kunt toch wel iets leeren, al is het niet bepaald in de zooveelste klasse van die en die school? Nu wilde ik je dit voorstellen. Voorloopig zal ik je helpen. Het zal mij ook goed doen als ik mijn boeken weer eens voor den dag haal. We zullen samen kunstgeschiedenis doen en litteratuur en talen. Je moet me drie maanden tijd geven om weer op de hoogte te komen. In dien tijd ben jij gewend aan je nieuwe school en dan zullen we beginnen samen te werken. En als je goed wilt, zal je zien, dat je voldoende vordering maakt in de vakken, die op de kweekschool misschien wat verwaarloosd worden. Alleen, je zult het heel druk krijgen, kindje en niet veel vrijen tijd overhouden.
| |
| |
- O, dat hindert niet, moeder, als je mij maar helpt, riep Francis dankbaar en hoopvol. Ze was nu weer heel opgewekt.
- En als je een acte hebt, ben je er niet minder om.
- Ik wil toch niet voor een klas staan, hield Francis koppig vol.
Toen keek ze, berouwvol, haar moeder aan, bedenkend, dat ze haar misschien verdriet had gedaan. Maar met haar prettigen, zonnigen lach, die altijd haar geheele gezicht verhelderde, zei mevrouw Hooghwinckel:
- Als je eenmaal examen voor onderwijzeres hebt gedaan, ben je je eigen baas kind en als je eenentwintig bent heeft niemand meer iets over je te zeggen, zelfs je eigen moeder niet.
Maar Francis sloeg onstuimig de armen om haar hals en riep hartelijk:
- Mijn moeder heeft altijd over mij te zeggen, ook al word ik vijftig jaar, want ik blijf altijd je kind.
Mevrouw Hooghwinckel kuste haar oudste en arm in arm gingen beiden naar de huiskamer terug.
|
|