Suyp-stad of Dronckaarts leven
(1978)–Dirck Pietersz. Pers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
7 De functie van Suyp-stadOnder de functie van een literaire tekst verstaan wij de werking die deze tekst in zijn tijd heeft gehad. Om te kunnen beschrijven hoe deze werking is geweest, dienen we allereerst vast te stellen wat de tekst beoogt. In het geval van Suyp-stad is dat geen probleem: Pers wilde in zijn ironisch lofdicht zijn lezer voorhouden tot welke excessen overmatig drankgebruik kan leiden, en wel door te beschrijven ‘(...) 't gene van den Dronkerts gedaen of bedreven wort.’Ga naar voetnoot1 De vraag naar de werking van onze tekst kunnen we dan ook als volgt formuleren: In welke zin droeg Pers bij tot de meningsvorming over het onderwerp dronkenschap en in hoeverre kon Suyp-stad een bijdrage leveren tot het realiseren van zijn doelstelling, t.w. het terugdringen van het drankmisbruik? Om beide vragen te kunnen beantwoorden, zouden we vooreerst dienen te beschikken over gegevens van literair-sociologische aard, d.w.z. informatie over de omvang en de aard van het lezerspubliek van (een tekst als) Suyp-stad. Helaas tasten we hierover vrijwel geheel in het duister; het onderzoek dienaangaande staat nog volledig in de kinderschoenen, zodat het geen zin heeft hierover een suggestie te doenGa naar voetnoot2. Wel weten we dat de behandeling van het onderwerp dronkenschap in Suyp-stad duidelijke overeenkomsten vertoont met de behandeling ervan in toenmalige moraalfilosofische en literaire tekstenGa naar voetnoot3, zodat we kunnen stellen dat onze tekst in zijn meningsvormende functie niet afwijkt van de heersende opvattingen in de 16de en 17de eeuw. Ondanks de genoemde beperkingen blijft het niettemin mogelijk de functievraag te stellen, nl. door het probleem in omgekeerde richting te benaderen, ofwel: ‘Welke en hoedanig waren de factoren die de oorzaak vormden van het - wellicht grote - drankmisbruik in de eerste decennia van de 17de eeuw?’ Door het probleem in deze zin te herformuleren, krijgen we antwoord op de vraag welke tegenkrachten Suyp-stad ontmoette in zijn streven het drankmisbruik terug te dringen.
In de allereerste plaats dienen we dan te wijzen op de plaats van alcoholhoudende dranken, m.n. bier, in het consumptiepatroon van de 17de-eeuwse bevolking. Bier was niet zozeer, zoals tegenwoordig, een genotmiddel zonder meer. Integendeel, het was een substantieel onderdeel van het voedingspakket van de 17de-eeuwse mensGa naar voetnoot4. Colerus wijst in De Verstandige Huys-Houder (1660) erop dat de regelmatige bierdrinker robuust en sterk is ‘(...) want de stercke bieren voeden by na soo wel als eten, soo dat goedt bier eten en drincken te gelijck is’Ga naar voetnoot5. Immers: ‘Het Bier is een dranck | |
[pagina 57]
| |
(...) tot onderhoud des menschelijcken levens.’Ga naar voetnoot6. Bovendien functioneerde bier ook als ingrediënt van bepaalde gerechtenGa naar voetnoot7. Zonder twijfel werd deze belangrijke functie van het bier in het totale voedingspatroon bepaald door de slechte kwaliteit van het drinkwater, m.n. in de grote stedenGa naar voetnoot8. Illustratief in dit verband is wel dat de 17de-eeuwse medicus Van Beverwyck aanraadt wijn puur te drinken en niet met water te vermengen, gezien de slechte kwaliteit daarvanGa naar voetnoot9. Voorts moet erop gewezen worden dat de voeding, waarin destijds vis en vlees belangrijke onderdelen vormdenGa naar voetnoot10, veel zouter was dan tegenwoordig het geval is, waardoor bier - en in mindere mate wijn - een belangrijke functie hadden als dorstlessers. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de drinkebroers uit de Suyp-stad een grote voorkeur hebben voor zoute spijzen: ‘En al wat sout en wrang, en totte dorst kan locken,
Dat is de rechte spijs om greetigh in te slocken.’Ga naar voetnoot11
Wat verder bijdroeg tot het drankverbruik was de opvatting dat alcohol een geneeskrachtige werking had. Dit geldt in het bijzonder voor brandewijn, die in de 14de eeuw als een probaat middel tegen de pest goldGa naar voetnoot12. Elders wezen wij er reeds op dat in later eeuwen brandewijn en jenever van geneesmiddel uitgroeiden tot genotmiddelGa naar voetnoot13, hetgeen zeker zal hebben bijgedragen tot een nieuwe vorm van alcoholisme. Van Beverwyck spreekt over de ‘(...) Brandewijn (...) waer mede menigh dronckaert sijn leven verkort.’ Overigens wijst hij ook op de heilzame werking van brandewijn die ‘(...) versterckt alle de krachten des lichaems, ende doet yemant die flaeu is wederom tot sijn zelven komen.’Ga naar voetnoot14 Hetzelfde geldt voor de wijn, die - mits met mate gedronken - ‘(...) is als een genees-middel gegeven voor den swacken: en om datter weynigh zijn, die niet eenige swackheyt en hebben, so is hy een dranck geworden van alle menschen.’Ga naar voetnoot15 Ook waren er een groot aantal bieren die, toebereid met bepaalde kruiden, een geneeskrachtige werking zouden hebbenGa naar voetnoot16. Naast deze functies van alcoholhoudende dranken als voedingsmiddelen enerzijds en als geneesmiddelen anderzijds, namen zij ook een belangrijke plaats in in het maatschappelijk leven. Op de talrijke kerkelijke feestdagen, gildefestiviteiten, dorpsfeesten, jaarmarkten en kermissen werd gedronkenGa naar voetnoot17, hetgeen nogal eens aanleiding gaf tot grote slemppartijen. In Bacchus Wonder-wercken prijst Pers dan ook de Heren van de steden Groningen en Emden omdat ze ‘(...) nauwer opsicht genomen hebben, op de kinder-bieren, voor-bruyloften, kerck-gangh van getrouwde, bruyloften, begraefnissen van dooden, rouw of lied-bieren, maeltyden, en daer-uyt-spruytende slemperyen en gasteryen (...)’, | |
[pagina 58]
| |
teneinde verkwisting te voorkomenGa naar voetnoot18. Deze feestelijke gebeurtenissen hadden een belangrijke plaats in het maatschappelijk leven van de 17de-eeuwse mens, en konden bijgevolg aanleiding geven tot een hoog drankverbruik. Daarnaast vervulde ook de herberg een belangrijke functie in de vrijetijdsbestedingGa naar voetnoot19. Was de herberg tot ver in de middeleeuwen nog voornamelijk de verblijfplaats van rondtrekkende vreemdelingen, sinds de 14de eeuw was deze hoofdzakelijk het ontspanningsoord voor de stedelijke burgerbevolking gewordenGa naar voetnoot20. Dat de herbergen inderdaad zo'n gewichtige plaats innamen in het sociale leven, wordt duidelijk aangetoond door de cijfers: Haarlem had in het midden van de 16de eeuw maar liefst 140 biertappers op een totale bevolking van ruim 15000 inwonersGa naar voetnoot21.
Het zijn deze factoren die een hoog drankverbruik zeker aannemelijk maken en verklaren. Het belang van deze factoren wordt tenslotte gecomplementeerd door het grote economische (en vooral: fiscale) gewicht, dat aan de consumptie van alcoholhoudende dranken was verbondenGa naar voetnoot22. In veel steden was de bierbrouwerij het grootste ambacht, zoals in Gouda en Haarlem, waar zij in het bijzonder van belang werd geacht voor de werkgelegenheidGa naar voetnoot23. Zeer fundamenteel wordt dit economisch gewicht van het brouwwezen uit de doeken gedaan door Van Loenen in diens dissertatie over de Haarlemse brouwnijverheid. Hij wijst in dit verband o.m. op de invloed die uitgegaan is op de handel (m.n. in koren, hop en turf) en op de nijverheid, waarbij vooral de kuipers en molenaars worden genoemdGa naar voetnoot24. Bovendien vertegenwoordigde het brouwwezen een groot deel van de stedelijke inkomsten. Het waren de bieraccijnzen die vaak de voornaamste bron van inkomsten vormden voor stad of staatGa naar voetnoot25. In het begin van de 16de eeuw was in de meeste steden in Holland 30 à 60% van de inhoud van de schatkisten afkomstig uit bieraccijnzenGa naar voetnoot26. In de dertiger jaren van de 16de eeuw varieerde dit cijfer in een stad als Antwerpen van 50 tot 60%Ga naar voetnoot27. Hetzelfde geldt - zij het in mindere mate - voor de wijn. Weliswaar werd in de Nederlanden geen wijnbouw bedreven, maar de Nederlanders hadden wel een groot aandeel in de handel en het transport van vooral Franse wijnGa naar voetnoot28. Daarnaast was Nederland een belangrijk wijn-consumerend land, | |
[pagina 59]
| |
Monogrammist A P. Herbergscène (± 1540). In de hemel, links boven, wendt Christus de rug toe aan de in het herbergtafereel getoonde zonden, die gevolgen van de dronkenschap zijn. In een groot aantal afzonderlijke scènes worden o.m. verkwisting, diefstal, spel, vechten en onkuisheid in beeld gebracht (zie de beschrijving in Renger 1970, p. 90-95). (Rijksprentenkabinet Amsterdam).
| |
[pagina 60]
| |
wat wijn maakte tot een van de belangrijkste importartikelenGa naar voetnoot29. Dit gaf een belangrijke impuls aan de economie van het land en droeg bij tot de hoogte van de belastingopbrengsten, die in de meeste steden voor ± 10% afkomstig waren uit de wijnaccijnzenGa naar voetnoot30. Hoezeer de wijnconsumptie van belang was voor de Nederlandse volkshuishouding, wordt geillustreerd door het feit dat in de tweede helft van de 16de eeuw een speciale invoerbelasting op wijn bijna voldoende was voor het onderhouden van de oorlogsvloot, die belast was met de bescherming van de visserij- en handelsvlootGa naar voetnoot31. Deze cruciale positie van het drankverbruik in het hele economisch gebeuren maakt het te meer aannemelijk dat de overheden een sterke greep wensten te hebben op het brouwbedrijfGa naar voetnoot32 en de wijnhandelGa naar voetnoot33. Op allerlei manieren hielden zij toezicht op de naleving van de talloze verordeningen m.b.t. de kwaliteit van de produkten en de betaling van de belastinggelden. In het bijzonder de positie van de brouwerijen bracht met zich mee dat de eigenaars van deze bedrijven in hoog aanzien stonden. Vaak behoorden zij tot de meest geziene en rijkste industriëlen van de stad. Aan het einde van de 16de eeuw kwamen onder de Amsterdamse brouwers verscheidene notabelen voorGa naar voetnoot34. Deze nauwe verwevenheid van het brouwbedrijf en de wijnhandel met de economische belangen, maakt het te minder waarschijnlijk dat de wereldlijke overheid zich kon opwerpen als voorvechtster in de strijd tegen het drankmisbruik. Gesteld al dat de magistraten optraden tegen drankmisbruik, dan nog waren de motieven - afgezien van politionele drijfveren - veelal van sociale en economische aard: het tegengaan van geldverspilling en werkverwaarlozingGa naar voetnoot35, die het gevolg konden zijn van drankzucht en als zodanig een aantasting konden vormen van diezelfde economische belangen, waarin het drankverbruik juist zo'n kernpositie innam. Een effectieve bestrijding van het drankmisbruik zou te ingrijpende gevolgen hebben voor de economische (m.n. fiscale) positie van de toenmalige maatschappij.
Het zijn deze factoren die het tezamen bijzonder twijfelachtig maken dat een tekst als Suyp-stad ook maar iets van zijn bedoelingen heeft kunnen realiseren. Het complex van krachten dat leidde tot een hoog drankverbruik was dermate sterk en onaantastbaar dat een zedepreek als Suyp-stad noodzakelijkerwijs aan zijn doel moest voorbijschieten, omdat nu eenmaal vaststaat dat, zoals Overmeer (1912) het formuleert: ‘(...) hoe grooter de zucht naar drank der inwoners is, hoe grooter de inkomsten voor 't land en de gemeenten zijn.’Ga naar voetnoot36. |
|