Eurus. Oost.
Een Man met opgeblasen wangen, en vleugels aen de schouderen, wesende bruyn op zijn Moeriaens, met een Sonne op het hoofd.
Swart wort hy geschildert, door de gelijcknisse van de Moeriaenen, die in 't Oosten zijn, daer dese Wind van daen komt, en daerom is hy aldus van de oude geschildert.
De vleugels zijn teyckens van de snelligheyt der Winden. En dit zy genoegh geseyt, tot verklaeringe van de andere Winden.
Hy wort met een roode Sonne op den top van 't hoofd vertoont, dat wanneer de Sonne root en vierigh ondergaet, dat alsdan die volgende dagh, dieselve Wind oock also sal wayen, gelijck Virgilius in zijne Georgica, beschrijvende de teykenen van de Sonne, seyt: Caeruleus pluviam, &c. en dattet dan sal regenen.