Purita. Suyverheyt, Onnooselheyt.
Een Maeghdeken in 't wit gekleet met een Duyfken in de hand.
De Suyverheyt wort als een Maeghdeken geschildert, want zy woont in de teere herten, alwaer de boosheyt noch geene wortelen heeft geschoten, en het witte kleed is soodaenige gestaltenisse van het reedelijcke gemoed, gelijck de wittigheyt is, diewelcke van 't licht meer als andere verwen is medegedeelt, van welck licht, geen ander sinnelijck toeval reynder en volmaeckter is: en wort voorts in deser maniere getoont, dat de Suyverheyt, boven alle andere deughden meest mette Godheyt is te vergelijcken.
De witte Duyve betoont ons de eenvoudigheyt en suyverheyt des levens, en door de verwe wort vertoont, dat zy dieselve in alle reynigheyt, door een natuyrlijcke gewoonte onderhoud: 't welck is, om met een besondere suyverheyt haer wederpaer of geselchap te vermaecken, sonder nae een ander te verlangen, of te begeeren: en dat door de natuyrlijcke treck van de Liefde.