Giustitia Divina. Godlijcke Rechtvaerdigheyt.
Een Vrouwe van sonderlinge schoonheyt, in 't goud gekleet, met een goude kroone op 't hoofd, alwaer een Duyve boven staet, met een glans rontom, hangende hare hoofdhayren over de schouderen, staerende op de Werreld, als op een nietigh dingh, hebbende in de rechter hand een bloot Swaerd, en in de slincker een Waeghschaele.
Dese beeldnisse behoorde met reeden wel aerdigh uytgedruckt te worden, om dat die geene die in God is, datselve weesen met God heeft, gelijck het de Godgeleerde uytleggen. Want God is de volkomentheyt en de vereeninge van alle schoonheyt.
Zy wort met goud gekleet, om door de eedelheyt en den glans van dit metael, de hoogheyt en de voortreflijckheyt van de Iustitie te vertoonen.
De gulde kroone, beeld af, dat zy heerschet boven alle machten der Werrelt.
De schaele is de Godlijcke Rechtvaerdigheyt, een scheydinge die yder het zijne geeft, wesende het Swaerd een straffe voor den Overtreeders.
De Duyve bediet de Heylige Geest, de derde Persoon in de H. Drye-eenigheyt, en de band der Liefde tusschen Vaeder en Soone, door welckers Geest hy zijne heylige Iustitie of Rechtvaerdigheyt aen alle Princen des Werrelts mededeelt. De Duyve wort wit gemaeckt en uytblinckende, als wesende