Giustitia. Recht, Gerechtigheyt.
Een Vrouwe in 't wit gekleet, hebbende de oogen verbonden, en in de rechter hand een bossel Roeden, met een Bijl te saemen gebonden, in de slincker een vlamme Viers, hebbende ter sijden een Struys: of zy sal houden een bloot Swaerd met een Waeghschael.
Dese is die Gerechtigheyt, diewelcke gebruyckt wert by den Rechters en Werreltlijcke Heeren in haere Rechterstoelen.
In 't wit is zy gekleet, overmits de Rechter behoort te wesen sonder eenige vlacke van eygen baet, of van andere sucht, die het Recht kan schenden. Daerom houdse de oogen oock verbonden: te weten, op geene saecke siende, waer door des Rechters gemoed van de Reeden soude afgevoert werden.
De bossel met Roeden mette Bijl, worde van ouds, van den Scherprechters voor den Burgemeesteren en opperste Rechters gedragen: om te vertoonen, dat de straffe niet moet nae blijven, alwaer 't Recht dieselve vereischt: Men moet niet voorbarigh zijn, maer tijd geven om 't oordeel met rijpen raede te overwegen, 't welck by 't binden van de Roede wort te kennen gegeven.
De vlamme Viers vertoont, dat het gemoed des Rechters, altijd moet ten Hemel gekeert zijn.
Door de Struys wort geleert, datmen de dingen, die voor 't gerechte komen, hoe duyster of verwart dieselve zijn, niet moet naelaten te ontknoopen en te binden, sonder datmen sich de moeyte moet ontsien, en dat met een geduldigh gemoed: even als de Struys het yser verteert, hoewel het een harde stoffe is; gelijck veele Schrijvers verhaelen.