Majus.
Een Ionghlingh van een schoon en dertel opsicht, wiens hoofdhayren zijn gekrult, en met een krans van witte en roode Roosen omvlochten. Het kleed sal goud zijn, en vol seer schoone bloemen geweven, en hier onder sal het windeken luchtigh speelen, sulx dat het de kleederen oplicht, hebbende de handen vol Roosen en Violetten, gaende bloots voets op groene kruyderkens.
Hier door wert vertoont, dat het aerdrijck in dese Maend, als van den slaep des Winters weder oprijst, en sich van nieuws in zijnen stant, met kruyden, blaeden en bloemen cierlijck oppronckt.
En hier door scheppen de Menschen, in dese lieflijcke tijd, seer groote geneughte, en dat uyte vertooninge van de schoonheyt deses Werrelts, sich verheugende met groot vermaeck, over 't geene het aerdrijck voortbrenght, zijnde als nu van de swaermoedigheydt verre afgescheyden. Alsoo dat dese Maend een ongelooflijcke vrolijckheyt veroorsaeckt.