Calamita. Ellende.
Een treurige Vrouwe in 't swart gekleet, en slecht in den dos of harnasch, vertoonende sich swack, leunende op een riet, houdende in de hand een bossel gebroken koorenayren, als die door de storm winden zijn te neder geslagen.
Het swarte kleed bediet swaermoedigheyt, die een geduerige Medegesellinne van de Ellende is. 't Riet daer op datse leunt, vertoont, datse geen grooter Ellende weet als te staen in gevaer van te verderven, sulx datmen dickwijls wort vervoert om den dood te wenschen, tot sijn verlossinge. En 't Riet om dat het leedigh en niet dick is, breeckt lichtlijck alsser eenig swaer gewicht op leunt, alsoo komt oock de hope van dese Werlt lichtlijck te gebreecken, om dat alle slagh van winden, oock hoe swack die zijn, machtigh zijn om in den grond te storten alle gebouwsels en gronden van onse hope, en hier door wort oock Calamita, Ellende, van de Calami van het Riet genomen.
Het bondel koren, als boven geseyt is, bediet de bederfnisse en ondergangh van de vruchten 't welck het beginsel is van onse Ellende.