Architettura. Bouwkonst.
Een statige Vrouwe van een bedaegt ouder, mette mouwen totten elleboge toe, opgestroopt, in 't weerschijn gekleed, hebbende in haer eene hand een loodlijne, winckelhaeck en passer, en in d'ander hand een teyckeningh of ontwerp van een groot gebouw, naer de Geometrische of Wiskonstige maniere afgedeelt.
Vitruvius seyt, in de beginselen van sijn werck, dat de Bouwkonst, is een kennisse die met verscheyden wetenschappen verciert is, door wiens middel alle andere konsten worden volmaeckt. Plato plagh te seggen, dat de Architecten of Bouwmeesters boven die geene zijn die sich in de konsten oefnen, want dit is haer eygen ampt in de konsten te leeren, te bewijsen, te onderscheyden, te beschrijven, te bepaelen, te oordelen, en anderen de maniere daer van te leeren. Daerom moetse alleene de leeringen van de Geometrie en Arithmetique hebben, om dat daer van alle andere konstwercken haer eedelheyt moeten ontfangen. Hierom houtse het quadrant en de passer, als instrumenten van de Geometrie, en de getallen, die totte Rekenkonst behooren, die zy in de vlacke plante, die zy in de hand heeft, gebruyckt. Het waterpas of drijflood, bediet, dat een goed Architect altijd sijn oogh moet hebben totte opmerckinge van 't centrum of middelpunt, waer uyt de vaste stellinge van alle dingen, die eenige wichtigheyt sullen hebben, moeten gepast worden; gelijck men klaerlijck sien kan in de konst van dat eedele verstand, van den Ridder Dominicus Fontana en Carolus Madernus, Mannen van groot oordel en waerdigheyt, ter syden stellende veele andere, die meerder lof, als het mijne, waerdigh zijn.
Van bedaeghd Ouder wortse gemaelt, om de Manlijcke ervaerentheyt en de hoocheyt van de swaerwichtige wercken te vertoonen: en het weerschijne kleed, is de eendrachtige veranderinge van de dingen, die in dese konst het oogh vermaeckt, gelijck de schoone Musicale stemme aen de ooren doet. De bloote armen bedieden het werck, dat hy totte Bouwkonst doet; behoudende alsoo de naeme van de konst en van 't konst-stuck.