Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– AuteursrechtvrijStemme: 24. Psal. De aerd' is onses Gods, &c.
DIt is te recht een saligh Man,
Die sich in 't sijn' vernoegen kan,
En die door grootsheyt niet gedreven,
De gulde middelmaet bemint,
En is in alles soo gesint,
Dat hy beooght een rustigh leven.
2. Die op bewind noch hooge staet,
Noch sich op Vorsten gonst verlaet,
Noch op het slibrigh pad der Hoven:
Maer die het al van verr' beschouwt,
En needrigh sich op God betrouwt,
Als die 't hem alles schenckt van boven.
3. Die op de eerbaerheyt slaet acht,
En walght van grootsheyt en van pracht,
En siet veel liever op sijn minder,
Die slecht en recht sijn tijd beleeft,
En yder Mensch het sijne geeft.
Dees leeft gewis met weynigh hinder.
| |
[pagina 183]
| |
4. Al stormt en woelt de woeste zee,
Hy sit op een geruste ree,
Want blixem noch geen donder-slagen,
Ontrusten sijn gerust gemoed,
Hy woelt niet al te seer om 't goed,
Dat niemant sal ten Hemel dragen.
5. Die woecker druckt noch pleyt geschil,
Maer leeft vergeeten vroom en stil,
Vernoeght in kost en zeedigh kleeden:
Die meer heeft, en die min geniet.
En spaersaem, op een beter siet,
En toomt sijn tochten, nae de reeden.
6. Die sijn Eegaed' en sijn gesint,
Gelijck een Vader recht bemint,
En lichtse voor op Godes wegen,
Die niet als recht gewin beooght,
En altijd na het beste pooght.
En siet alleen op 's Heeren zeegen.
7. Dees Man weet dat dit leven is,
Seer wanckel, broos en ongewis,
Dies leert hy sich altijd vernoegen,
En is te vreen met sijn genot,
En danckt den Heer voor 't overschot,
Die 't alles kan ten besten voegen.
|
|