Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Stemme: Si tanto gratiosa.
ALs Salomon de Koningh,
Sat in sijn throon, en Davids Scepter swierde,
Quam in sijn Hof en wooningh
Een yder Mensch die sijne wijsheydt vierde:
En onder al, in dit geval,
Twee Vrouwen licht en moedigh,
Die recht versochten, en hare klachten brochten,
Seer verwoedigh.
2. Heer Koningh met ons beyden,
Alleen in huys, zijn wy in kraem bevallen:
Wilt onse pleyt doch scheyden,
En acht niet op des andren ydel rallen:
Dees heeft mijn Soon, en sy haer doo'n,
Weer in mijn schoot gedragen,
Dies ick de smerte, Heer Koningh in mijn herte,
V moet klagen.
3. Dees heeft haer kind verplettet,
Door diepe slaep en hoorende my roncken,
Soo heeft s' haer Soon gesettet,
In mijnen arm, en met de mijn' gaen proncken:
Ick die gewoon, was mijnen Soon,
Al voor den dagh te soogen:
Merck seer verlegen, geen ledekens bewegen,
Noch geen oogen.
4. De dagh ontdeckt de waerheydt,
Ick sie het aen, en vind my seer bedrogen:
Ick wijs haer aen de klaerheydt:
Sy seyd wel stout, het is een grove logen.
Na dat de saeck, was dick en vaeck,
Op redens schael gesiftet:
Soo wou de Koningh, dees selsame vertooningh,
Recht gaen schiften.
5. Langh hier, sprack hy, een Sabel,
En kloof dit Kind, dat leeft, recht in twee deelen:
| |
[pagina 42]
| |
En reyck een yder abel,
Haer rechte helft, soo eyndight dit krackeelen.
Help God! dit bloed, woeld' in 't gemoedt,
En keerd' het onderst boven,
Want 's Moeders herte, met rou was en met smerte
Gantsch bedoven.
6. De Prins siend' op de mijnen,
Op 't hart gemoed, en op 't meewarigh karmen,
Riep Vrouw', houdt op van quijnen,
En neemt u Soon, u Schaepken in u armen:
Eens Moeders trouw, die blijckt in rouw,
Ghy sult u Kind verwerven.
Maer dees Wolvinne, gaet moederlijcke minne,
Gantsch afsterven.
‘ 7. Geluckigh zijn de Landen,
‘ Waer wijsheydt schuylt in vroome Over-Heeren,
‘ Die reyn en trou van handen,
‘ Soo rijck als arm oprechtelijck regeeren.
‘ En daer het Recht, voor Heer en Knecht,
‘ Voor Weeuw' en Wees staet open,
‘ Daer komt Gods zegen, door vromigheyt verkregen,
‘Selfs geloopen.
|
|