heeft hy de locht met seer schoone beeldenissen onderscheyden, en dieselve met allerhande slagh van lieflijcke en quinckelerende Vogeltjes vervult: het water heeft hy met Walvisschen en Zee-schepselen, als mede met ontallijcke Visschen versorght. En wie soude konnen uyt-spreken hoe wonderbaerlick hy 't aerdrijck met verscheyden revieren, bergen, en selsame slagh van boomen en gewassen, kruyden, bloemen, dieren en krachten heeft geciert, die als, uyt haer ingewant, voort-komen, als metalen, te weten, het goudt, silver, tin, koper, yser, edel-gesteenten, sware steenen om te bouwen, met springende en Christalline fonteynen en beecken, die over al uyt bortelen. Doch alle dese wonderheden, waren in Godts oogen niet met alle, ten ware by in dit heerlijck Paleys eenen badde gestelt, die dit alles met groote verwonderinge kost beschouwen en overwegen, en te gelijck tot sijn lust en onderhoudinge gebruycken: op dat hy, daer door, opgeweckt zijnde, altijdt soude stoffe hebben, om den heerlijcken Schepper deser dingen, te loven, prysen en dancken. En om dit uyt-voeren, heeft hy daer in een Mensche gestelt, die der was gemaeckt na sijn Evenbeeld, die hy tot desen eynde daer in sette, even als een groot Koningh, die een stadt bouwende, daer eenen in-stelt, die een yder om sijnent wille, moet gehoorsamen en onderdanigh zijn, en die door sijn gesagh en aensien, alles most uytvoeren. Alsoo heeft onse God, de Koningh aller Koningen en Heere aller Heeren, den Mensche, daer in alle gewelt en macht over-gegeven, op dat hy soude heerschen over alles wat leven hadde