Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– AuteursrechtvrijStemme: 100 Psalm, Ghy volckeren des Aerdrijcks al, &c.
ICk arme Schaepken kranck en teer,
Legh dickwils gantsche dagen neer,
En sucht en steen met pijn en smert,
En voel de stramen in mijn hert.
| |
[pagina 195]
| |
2 Ick kirr' gelijck een Duyfken doet,
Dat treurigh quijnt in sijn gemoet,
En drijft met een benaut geluyt,
Den rou voor yders ooren uyt.
3 Ick ben een Bloemken dat in kouw,
In hagel winden, mist en douw,
Moet in sijn teere jeughde staen,
En zijn met alle ramp gelaen.
4 De vreughd die 't jonge bloet verquickt,
Die schijnt in my eylaes! verstickt,
Ick sie mijn Speelnoots fris en knap,
Zijn vrolijck, en ick kranck en slap.
5 Ick ondertusschen sucht van pijn,
En vind noch hulp noch Medicijn,
Ick jammer met een naer gesteen,
En smeecke God door mijn gebeen.
6 't Schijnt of de Heer in mijn ellend,
My altijdt een vertrooster sent:
En spreeckt my aen, mijn lieve kind!
By my alleen ghy hulpe vind.
7 De ongeduld hier tegens strijd,
Die my dees soete vreughd benijd:
En seght, 't is niet, al klaeghdy bangh,
De Heer vertreckt sijn hulp te langh.
8 Doch ick weet vast dat na de pijn,
Sal wederom verblijden zijn,
Dies valt my 't lijden niet soo swaer,
Om dat verblijden volght hier naer.
9 Geeft Heer dat ick met lust en vreughd,
Mach bloeyen in mijn jonge jeughd,
En sien hoe dat u hand my sterckt,
Die over my u gunste werckt.
10 Op dat ick u mach danckbaer zijn:
Die my ontlast van smert en pijn,
En na u woord en wil voortaen,
Mach op u rechte wegen gaen.
|
|