Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– AuteursrechtvrijStemme: O Kersnacht schoonder als de dagen.
AL had ick hondert duysent tonghen,
Die altijdt 's Hemels Lofsangh songhen,
En roemden Godes goedigheyt:
Noch sou my kracht en stof ontbreecken,
Want wie kan Godes lof uyt spreecken,
En 't wonder zijnder mogentheyt?
Wie sal met sterffelijcke ooghen,
Gods Majesteyt beschouwen moghen?
Hy is een geest die 't al verlicht:
Die onse duystere verstanden,
Doet in zijn liefde vyerigh branden,
Hy is de Sonn' van ons gesicht.
Hy heeft de Menschen en de Werreldt,
Met heerlijckheyt en glans beperrelt,
En door zijn hand en woord gemaeckt:
Het velt geswangert met haer saden,
Dat met haer vruchten staet geladen,
Wie isset die zijn wercken laeckt?
Dit wonder stelt hy voor den Mensche,
Op dat hy hier met lust, nae wensche,
Vytbreyden sou zijn lof en eer:
Want hy is 't beeld, nae zijnen beelde,
Dat hy met zijne gonst vereelde,
Om steets te loven zijnen Heer.
| |
[pagina 160]
| |
God heeft de werreldt niet van noode,
Maer heeft de Mensch, nae zijn geboden,
Gelijck een Vorst, daer in gestelt,
Die 't al sou onderdanigh wesen,
Waer voor oock al 't gediert sou vreesen,
En houden 't onder zijn gewelt.
Die 't land den wasdom heeft gegeven,
Tot onderhout van 's Menschen leven:
Jae wat in zee en 't aerdrijck swiert;
Schiep hy tot nut en vreughd' der Menschen,
Wat sou men grooter zeeghen wenschen?
Die hy noch met veel gaven ciert.
Want als de Mensch Gods beeld verlooren,
Sich door de lusten liet bekooren,
En was van Godes heyl ontbloot:
Beloofd' hy ons zijn Soon te senden,
Die ons verloste van d'ellenden,
Van Helle, Duyvel, Sond' en Doot.
Sal nu de Mensch ondanckbaer blijven,
En God niet alle lof toe schrijven,
Met lijf, en ziel, en alle kracht?
Jae hy sal met gemoet en sinnen,
Dien grooten God aendachtigh minnen,
Die 't voor ons heeft te weegh gebracht.
Looft Heem'len, Zee en Aerd, Gods wonder,
Ghy Eng'len, doch ghy Mensch, besonder:
Mijn ziele looft en singht zijn eer:
Looft alle vleesch zijn naem en daden,
Die dit voor u schenckt uyt genaden.
Mijn ziele looft dien grooten Heer.
De Musijck-nooten, soeckt in Urania of Hemelsangh, in Iobs volstandigheydt. Wat heeft een vrome ziel te lijden? |
|