| |
| |
| |
De Prinses die geen verstand bezit,
Is schoon gelijk een duif;
Wordt gemalin en krijgt verstand,
| |
| |
| |
Riket met de Kuif.
Daar was eene koningin die een zoon ter wereld bragt, zoo leelijk en zoo mismaakt, dat men twijfelde of hij wel een menschelijke gedaante had. Eene toovergodin, bij zijne geboorte tegenwoordig, verzekerde, dat hij dus niettegenstaande beminnelijk zoude zijn, en dat hij veel verstand zou hebben; zij voegde daar nog hij, dat hij uit kracht van de gifte die zij hem gaf, zooveel verstand en geest als zij zelfs zou kunnen mededeelen aan de perseon die hij het meest beminde. Dit vertrooste eenigzins de arme koningin die zeer bedroefd was om dat ze zulk een wanschepsel ter wereld gebragt had.
Inderdaad het kind begon naauwelijks te praten, of het zeide duizende aardige dingen, en gaf in al zijn doen zulke doorstralende blijken van geest dat er elk een over verwonderd stond.
Ik ben nog vergeten te zeggen, dat dit jongetje ter wereld kwam met een kuifje van haar op het hoofd, waarom men hem riket met de kuif noemde; want riket was de geslachtnaam.
| |
| |
Zeven jaren daarna, beviel een andere koningin in de kraam van twee dochters de eerste, die ter wereld kwam, was zoo schoon als de zou: hierover was de koningin zoo verblijd, dat men vreesde dat deze over groote blijdschap haar kwaad zou doen. Dezelfde toovergodin, die bij de geboorte van riket met de kuif geweest was, daar ook tegenwoordig zijnde, om de blijdschap der koningin wat te matigen, verklaarde zij haar dat deze kleine prinses geen verstand zou hebben, en dat zij zoo dom zou wezen als zij schoon was. Dit verminderde dadelijk de blijdschap der koningin niet weinig doch eenige oogenblikken daarna, had zij nog een grooter verdriet, want de tweede dochter daar zij van beviel, was buitengemeen leelijk.
Bedroeft u niet al te veel, mevrouw! sprak de toovergodin; deze dochter zal daar en tegen andere gaven bezitten, Zij zal zoo veel verstand hebben, dat men bijna niet ontdekken zal dat haar schoonheid ontbreekt. God geeft het, antwoordde de koningin! maar zou er geen middel wezen om een weinig verstand over te doen aan de oudste die zoo schoon is. Ik vermag
| |
| |
niets doen wat het verstand aanbelangt; hernam de toovergodin, maar ten opzigte van de schoonheid, kun ik alles doen, en dewijl er niets is dat ik niet gaarne wil doen om u te vergenoegen, geef ik haar de gifte, dat zij schoon of bekoorlijk zal kunnen maken den persoon die haar behaagt.
Naarmate dat nu deze beide prinsessen grooter werden, zoo groeide ook hare volmaaktheden te gelijk met haar op, en men sprak overal van de schoonheid der oudste, en van het verstand der jongste. Het is ook waar dat hare gebreken toenamen met de jaren. De jongste werd zigtbaar leelijker, en de oudste van dag tot dag dommer, zoodat ze eindelijk niet meer antwoorde op hetgeen men vroeg, of zotgeklap uitsloeg.
Zij was daar en boven zoo onvoorzigtig en zoo onbehouden, dat ze geen vier porceleinen borden op de rand van de schoorsteen konde zetten, of zij brak er ten minste één van; en geen glas water drinken, zonder de helft daar van op hare kleederen te storten. Al hoewel de schoonheid een groot voordeel is voor een jonge jufvrouw, zoo was echter de jongste bijna altoos beter gezien in de gezelschappen, dan de oudste.
| |
| |
Eerst kwam men bij de schoonste, om haar te zien en hare bekoorlijkheden te roemen, maar kort daarna voegde men zich bij de andere, die het meeste verstand had, om haar duizend aardigheden te hooren vertellen; het was te verwonderen dat de oudste na een kwartier nu, niemand meer omtrent haar had, en dat iedereen zich bij de jongste voegde.
De oudste, schoon geheel dom, merkte dit evenwel, en zou gaarne al hare schoonheid gegeven hebben, om zooveel verstand te bezitten als hare zuster.
De koningin, hoe heusch zij ook was, kon niet nalaten haar menigmaal het onverstand onder het oog te brengen, hetwelk de prinses dee lijk smarten. Op zekeren dag in het bosch zijnde, om daar haar ongeluk te beklagen, zag zij tot haar wandelen een klein leelijk manspersoon, maar die zeer kostelijk gekleed was. Het was prins riket met de kuif, die, op het afbeeldsel van haar verliefd was geworden en daarom het koningrijk van zijn vader verlaten had, om het geluk te hebben van haar te zien en te mogen spreken.
Verheugd van haar alleen aan te treffen,
| |
| |
naderde hij haar met de uiterste eerbied en met alle hoogachting. Nadat hij haar op de gewonelijke wijze begroet had bemerkte hij dat zij zeer mistroostig was, en zeide tot haar: ik kan niet begrijpen, mevrouw! dat eene dame, zoo bekoorlijk als gij, verdrietig kan wezen; want schoon ik mij beroemen kan een oneindig getal schoone jufvrouwen gezien te hebben, beken ik echter dat ik er nooit een gezien heb, schoener dan gij zijt. Dat belieft u zoo te zeggen, mijnheer! antwoorde de prinses, en dat was al wat zij zeide.
De schoonheid, hernam riket met de kuif is een groot voordeel en als men die bezit, kan ik niet zien dat er iets is, hetwelk u zoo zeer bedroeven kan.
Ik was liever zoo leelijk als gij zeide de prinses, dan ware ik ook zeker verstandiger. Dat is niets, mevrouw! vervolgde riket, dat doet blijken dat men verstand heeft, als men denkt dat men het niet heeft, en het is de natuur van die gave, hoe meer verstand men heeft, hoe meer men geloofd dat het ons ontbreekt.
Dat weet ik niet, zeide de prinses: maar dat weet ik wel: dat ik zeer dom ben, en
| |
| |
daaruit onstaat mijn doodelijke verdriet. Dat heb ik al zelden gehoord, dat een mensch van zich zelve bekende dat hij dom is, daar anders over het algemeen de menschen zich verbeelden, (namelijk de weetnieten,) dat zij al vrij goed van oordeel zijn; indien het niets anders is, dat u bedroefd, mevrouw! zoo kan ik ligt een einde maken aan uwen smart. En hoe zoudt gij dat doen? vroeg de prinses. Ik heb het vermogen, zeide riket met de kuif, om zooveel verstand als men begeert, te geven aan den persoon die ik het meest moet beminnen; en daar gij, mevrouw! die persoon zijt, staat het alleen aan u, om zoo veel verstand te krijgen als gij begeert te hebben, mits dat het u behaagd met mij te trouwen. De prinses stond geheel verstomd, en antwoordde daar niets op.
Ik zie wel, hernam riket, dat die voorslag u verlegen maakt, en ik verwonder mij daar niet over; ik geef u een geheel jaar de tijd om er u op te bedenken. De prinses had weinig verstand, en echter groote begeerte om veel te hebben, zoodat zij zich verbeelde dat dit jaar nooit ten einde zou loopen. Zij nam den voorslag die hij haar gedaan gehad aan.
| |
| |
Zoodra riket met de kuif haar beloofd had, dat zij met hem zou trouwen, na verloop van êên jaar en op denzelfden dag, bevond zij zich geheel anders dan zij te voren geweest was. Zij bevond, dat zij eene ongeloofelijke vaardigheid had om alles te zeggen wat haar behaagde, en om het te zeggen op eene beschaafde, ongedwonge en natuurlijke wijze. Zij begon van hetzelfden oogenblik zich met riket in te laten, in een luchtig en onderhoudend gesprek, en stortte zulk een overvloed van woo den uit, dat hij begon te vreezen dat hij haar meer verstand had overgedaan dan hij voor zich zelf behouden had.
Toen zij nu in het peleis wederkeerde stond het gansche hot van verwondering opgetoogen, niet wetende wat men denken zou van zulk eene ongemeen een gelukkige verandering; want zoo vele ongerijmdheden als men haar voor dezen had hooren zeggen, zoo vele geestige en gegronde reden hoorde men toen van haar. Het gansche hof toonde eene onuitsprekelijke vreugde over die verrandering; alleen hare jongste zuster was er niet blijde om, het voordeel des verstand
| |
| |
niet meer boven haar hebbende, maar die hij haar een leelijk menster geleek.
De koning volgde in het staats-bestuur doorgaans haren raad op, en hield dikwijls raads vergaderingen in haar vertrek. Het gerugt van deze vergaderingen alom verspreid wordende, deden alle jonge prinsen der naburige koningrijken, elk om strijd hun best om zich bij haar te doen beminnen, en de meeste verzochten haar ten huwelijk; maar zij vond er geen die verstand genoeg had; hoorde den eene en den anderen, hoewel zich aan niemand van hen verbindende.
Ondertusschen kwam er één die magtig, verstandig en welgemaakt was, dat zij niet kon nalaten eenige genegenheid voor hem te krijgen. Hare vader dit vernemende, sprak tot haar; dat hij haar volkomen vrijheid liet in het nemen van eene bruidegom, en dat zij maar te spreken had.
Vermits hoe meer verstand men bezit, hoe minder men een vast besluit in dergelijke zaken kan nemen, verzogt die verstandige prinses hare vader, (na hem bedankt te hebben,) dat hij haar de tijd geliefde te geven om zich te bedenken, Daar- | |
| |
op ging zij in het bosch eene wandeling doen, waar zij voorheen riket met de kuif had aangetroffen, om te overwegen wat haar te doen stond. Terwijl zij daar in eene diepe mijmering wandelde, hoorde zij een groot gedruis onder hare voeten, als van verscheidene personen, die groote bezigheden hadden, wanneer zij nu wat naauwkeuriger luisterde, hoorde zij dat er een zeide: brengt mijn dien pot; een ander: geef mij dien ketel; een derde: stook het vuur op, enz.
Terstond opende zich de aarde, en zij zag voor hare voeten een groote keuken vol hofmeesters, koks, en een groot getal andere bediendens, bezig zijnde: om een groot en prachtig gastmaal te bereiden. Daar kwamen wel twintig à dertig braders uit den grond op, die zich in het bosch gingen nederzetten, rondom een lange tafel, en die de ladeerpriemen in de hand, en een vossestaart op den hoed hebbende, aan het werk gingen, onder het geluid van een liefelijk gezang. De prinses, verwonderd over dit geregt, vroeg hun: voor wien men die prachtige maaltijd bereiden. Mevrouw! antwoordden allen, voor prins riket met
| |
| |
de kuif, wiens bruiloft morgen zal gehouden worden. De prinses, nog meer verwonderd dan te voren, en zich te binnen brengende, dat zij voor een jaar, op denzelfden dag beloofd had met prins riket te trouwen, meende van ontsteltenis te bezwijken. De reden waarom dat zij er niet om gedacht had, was, dat zij, toen ze die belofte deed, eene zottin was, en met het aannemen van het nieuwe verstand, dat de prins haar gegeven had, al hare vorige zotternijen had vergeten.
Naauwelijks was zij drie of vier treden voortgewandeld, of riket met de kuif vertoonde zich voor haar, zeer kostelijk en prachtig gekleed, als een prins die trouwen zal. Gij ziet mij hier, mevrouw zeide hij: om mijn woord stiptelijk na te komen, en ik twijfel niet, of gij komt hier ook om het uwe te doen, en mij, door uw hart en hand te geven, de gelukkigste aller menschen te maken. Ik beken ronduit, antwoordde de prinses, dat ik mijn besluit daaromtrent nog niet genomen heb, en dat ik niet geloof dat ik het ooit zal kunnen nemen, zoodanig als gij wenscht.
Ik sta verwonderd, mevrouw! hernam
| |
| |
riket. Ik wil het wel gelooven, zeide de prinses; indien ik te doen had met een onverstandig mensch, zou ik niet minder verlegen zijn. Een prinses is niet beter dan haar woord, zult gij zeggen, en zij moet met mij trouwen, terwijl zij mij de trouwbelofte gegeven heeft, maar vermits de persoon, tegen wien ik thans spreek, de verstandigste van de wereld is, ben ik verzekerd dat hij de rede plaats zal geven. Gij weet, dat ik toen nog maar eene zottin zijnde, niet besluiten kon u te trouwen, en wilt gij, nu ik het verstand bezit, hetwelk gij mij gegeven hebt, en dat mij nu angstvalliger dan voorheen in de verkiezing maakt, mij tegenwoordig een besluit doen nemen, hetwelk ik toen niet heb kunnen doen. Indien gij mij inderdaad dacht te trouwen, hebt gij slecht gedaan dat gij mij mijne domheid ontnomen, en mij verstandiger gemaakt hebt dan ik te voren was.
Indien het een onverstandig mensch, antwoordde riket, wel afgenomen zou worden gelijk gij zelfs belieft te zeggen, indien gij u het niet houden van uw woord verweet, waarom zou het mij dan niet vrijstaan, mevrouw! hetzelve te doen in eene zaak waar- | |
| |
aan het geluk mijns levens hangt? Is het reedelijk, dat de mensch die verstand heeft, daarom slechter zoude zijn dan die het niet hebben? Kunt gij dit begeeren, gij die zoo veel verstand bezit, en zoo ijverig hebt verlangt om het hebben? Dus laat ons ter zake komen, als het u belieft. Behalve mijne mismaaktheid of leelijkheid, wat is er dan toch in mij dat u mishaagt? - hebt gij iets tegen mijne geboorte, verstand, inborst, of op mijn gedrag te zeggen.
Niets, in al wat gij daar opnoemt, zeide de prinses.
Indien dit waarheid is, hernam riket, kan ik gelukkig worden, dewijl gij mij de beminnelijkste aller menschen kunt maken.
Hoe kan dat geschieden? vroeg de prinses.
Wanneer gij mij bemind, dan behoeft gij er niet aan te twijfelen mevrouw! antwoordde riket; want de toovergodin, die op den dag mijner geboorte mij die gift gaf om verstandig te maken, diegene, welke mij behaagde, heeft u ook de gifte gegoven, van bekoorlijk te kunnen maken die gij bemint; dus wilt gij mij deze gunst bewijzen.
Is dat zoo, hernam de prinses, dan hoop ik met geheel mijn hart, dat gij de bemin- | |
| |
nelijkste prins van de wereld wordt, en ik geef u de gifte dat gij mijn echtgenoot zult worden.
Naauwelijks had de prinses deze woorden gesproken, of riket met de kuif scheen in hare oogen de schoonste, welgemaakste en beminnelijkste persoon die zij ooit gezien had. Sommige verzekeren: dat de tooverkracht der godin geen oorzaak van dit uitwerksel was, maar dat de liefde alleen deze herschepping wrocht. Men zegt ook: dat de prinses, de standvastigheid van haren minnaar, zijne bescheidenheid en alle goede hoedanigheden van zijne ziel en verstand overdacht hebbende, de mismaaktheid van zijn ligchaam niet meer zag, nog de leelijkheid van zijn aangezicht; dat zijn bogcheltje haar niet anders scheen, dan de goede zwier van iemand, die uit welstaanshalve gaat bukken; en dat, in plaats dat zij hem verschrikkelijk kreupei had zien gaan, hij haar nu wat over een zijde scheen te hangen hetwelk in haar oog niets misstond, maar in tegendeel bekoorde. Ook zegt men dat zijne oogen die scheel zagen, haar des te levendiger schenen, die bij de verdraaijing, haar voor een blijk van eene geweldige liefde
| |
| |
doorging; en dat eindelijk zijne groote roode neus, voor haar iets heldhaftigs had, en een kenteeken van dapperheid was.
Wat er van zij, de prinses beloofde hem terstond hare trouw, mits dat hij de toestemming des koning, hare vader, verzocht.
De koning, wetende dat zijne dochter veel achting voor Riket met de Kuif had en dat hij hem kende voor een prins die zeer geestig en verstandig was, wilde hem gaarn tot zijn schoonzoon hebben. Dadelijk werd het huwelijk voltrokken, en des anderen daags werd de bruiloft gehouden, zoo als Riket voorzegd had, volgens de last welke hij lang te voren daartoe gegeven had.
|
|