Onderwegen door een bosch gaande, ontmoette zij Wolfneef, die wel groote lust had om haar op te eten, maar hij dorst het niet te wagen, daar eenige houthakkers in het bosch waren. Dus vroeg hij haar: waar zij heen ging? Het onnoozel kind, niet wetende dat het gevaarlijk was, een Wolf het oor te leenen, antwoordde: naar mijne grootmoeder, om haar deze wefeltjes met dit potje boter te brengen. Woont uwe grootmoeder ver van hier? vroeg de Wolf, Ja, zeide rood kapje het is voorbij de molen, die gij daar ginter ziet; het eerste huis in het dorp. 't is wel! zeide de Wolf, ik zal haar ook gaan bezoeken; maar ik zal dezen en gij dien weg gaan, en wij zullen zien wie er het eerst wezen zal.
Men begrijpt ligtelijk dat de Wolf den korsten weg zal gekozen hebben De Wolf was dus de eerste die bij grootmoeder was, en aanklopte: paf! paf! - Wie klopt daar? riep de grootmoeder. Uwe dochterde rood kapje, antwoordde de Wolf: (hare stem met een nabootsende) die u wafeltje brengt met een potje boter, dat mijne moeder u zendt, De goede oude vrouw op haar bed liggende en daarbij ziek zijnde, riep: trek maar aan