vond) en jou te hebben aangedreven het te aanvaarden. Want is het niet mysterieus dat wij door onze ‘fieliepien’ zijn genoodzaakt voortdurend vriendelijk jegens elkander te blijven, en zelfs, als wij elkaâr gingen haten - hetgeen ik onmogelijk acht - onze haat en vervloeking met een vriendschapsblijk te bezegelen?
De wet der gewoonte wil immers, dat wie onzer in gebreke blijft, tegen het midden van iedere maand, te schrijven deze onvriendelijk moet boeten met eene vriendelijkheid, met het aanbieden eener gedachtenis.
Wij leerden beiden van vader Goethe op het Noodlot vertrouwen. Dwaas, die er tegen strijdt! Ik ben gelukkig dat het Noodlot mij dwingt iedere maand aan je te denken en altijd vriendelijk jegens je gezind te zijn.
Ik maakte van de week in een allerzaligste stemming nevensgaand sonnet, dat ik je met de gewone verontschuldigingen aanbied. Het werd vervaardigd op een oogenblik dat ik mijn geliefde eenzaamheid genoot en de maan een wit licht in mijn kamertje zond en je portret bescheen.
Je zult merken dat het ideale hier de werkelijkheid nadert, dat het opschrift gemunt is op je mantielje-portret en de inhoud geheel en al op mijn lieve vriendin Jo.
Op dezelfde wijze denk ik heel vaak aan je, en uit dan in stilte de innigste wenschen voor je toekomst, die heel wat te vergoeden heeft eer zij je lijden geheel door geluk heeft opgewogen. Ik wensch dan van harte, dat binnen een niet te lang tijdsverloop een beschermende, steunende hand zich naar je moge uitstrekken en een krachtig man, de eik, wiens klimop jij zult zijn, je dagen zonnig zal maken: je verdient dit ten volle.
Zoo iemand laat zich niet zoeken, anders - geloof me dat ik de wereld voor je zou doorvorschen, - maar hij moet van zelf komen en plotseling voor je staan en in eens door je worden gekend.
Beter vriend dan mij heb je niet, en je zult me wel niet weigeren wat ik je verzoek, n.l. 't mij dadelijk te melden als je de kruin van dien eik ziet blinken. Ik zou naar hem toesnellen en hem beide handen drukken... want bij voorbaat kan ik zeggen, dat ik ook zijn vriend moet wezen.