Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 169] [p. 169] Donkere oogen Een albumblad. Oogen, in wier diepte helle nacht Droomt en lokt, als er de rust uit lacht - Grondeloozen, gij, die smeekt en smacht, Al wie oogt naar u, droomt met u mede.... Voor uw tooverende wonder-macht Wordt de ziel van mannen zonder kracht, En wiens kracht ùw kracht ten onder bracht, Diens geheele ziel wordt ééne bede. Aan het vreedzaam hart rooft gij den vrede, Maar gij schenkt hem weder, onverwacht - En wien gij de weelde toe-bedacht Van uw blikken, zoo fluweelig-zacht, Dien omspannen zij van lieverlede, En hij slaakt een lang-gezuchte klacht, Doch een vreugde-rijken juich-kreet mede. [pagina 170] [p. 170] U te zien, is schoonheid zelve ontwaren, En, waar zij op donzige englen-schacht Nederstrijkt, om zeegnend rond te waren, Daar versterft de haat, en geurt de zomer-pracht Der liefde.... Donker oog, blijf dikwijls op mij staren! Vorige Volgende