Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] CII Kalliope En driewerf kruiste ik de armen, driewerf drukte Ik niets, en niet de blonde Muze er in: En tot mij sprak de stralende godin, Toen zij ten kus zich naar mijn voorhoofd bukte: ‘Ik zond de vrouw tot u, die u verrukte.... Ik zeide u 't aan: gij mindet met een min, Zóo vol aanbidding, zóo vol vromen zin, Dat ze u aan al, wat háar niet was, ontrukte. Ze is van u heen; thans zeg ik u: voorwaar! Ge aanzaagt... ge aanbadt - u trok, wat is verheven: U daagde een schoonheids-ideaal in haar. Toen zaagt ge weêr, naar wat ge aanbadt, gedreven; Zij bleef zichzelve, gij werd kunstenaar; 't Verheevne, dat verhief, leeft in uw leven!’ Vorige Volgende