Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] C Laatste aanblik Nu voort! Ik zag haar weêr, maar om te ontdekken, Dat weêrzien zien is, wat ik altijd zie. Lang bleef aan haar de blik gekluisterd, die Ten elken tijde rust op hare trekken: Steeds toeft zij, waar ik ben; nooit is er, wie Een liefde, minder hoog, in 't hart kon wekken, Dat, in dien gloed gelouterd van zijn vlekken, Vereend met schoonheid, werd tot poëzie. Mathilde, o, mijn Mathilde! nimmer zult Gij, die niet mensch meer zijt, u blozend schamen, En staren op uws dichters blos van schuld: Gij gloeidet met mijn gloeiend hart tezamen, Van ú blijft altijd mijn gemoed vervuld: U zal ik loven onder duizend namen! Vorige Volgende