Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] XC Zegen mij Gij, zachtheid, waar de vrouw op oogen moet! Uw beeld zal nimmer uit mijn boezem wijken, En zich er spieg'len, als in 't beekje uw voet, Uw voetje, waarlangs heen de vliet kwam strijken. Gelijk het Goede zult gij voor mij prijken, Dat, schoon, zijn minnaar voor het kwade hoedt. De vrouw, die 'k minnen zal, moet ù gelijken, Opdat ze in háar mij ú beminnen doet. Beminde een ieder wat ik min in ú, De wereld waar' gelukkiger dan nú: Met zachtheid zou men 't ruwe en harde aanschouwen. Waart gij het ideaal van alle vrouwen.... Nooit streefde een vrouw haar roeping dan voorbij! De zegen Gods verzelle u! De uwe mij! - Vorige Volgende