Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] LXIX Een luwtje Nu voelt men warme geuren om zich walmen, En warmte door de koele boomen wuiven, - De snelle vliet schijnt moede voort te schuiven, En in het matte schuiven nog te talmen; Op de' akker buigen zich de blonde halmen Ontzenuwd, en beschutten met haar kuiven 't Viooltje, dat geen vlinder komt bestuiven, En dat de hette tusschen 't graan voelt dwalmen; De mensch, in 't malsch en mollig mos gezonken, Trekt uit de zwarte schaduw niets dan zwoelte, Hij hijgt naar koeler adem, droomt van koelte.... Daar doet een bries de abeeleloovren trillen, De lauwe vliet en 't riet van weelde rillen.... Natuur heeft leven uit de lucht gedronken! Vorige Volgende