Eene helle- en hemelvaart(1940)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekendSonnettenkrans Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Dag Zώειν ϰαὶ ὅρἇν φὰος ἠελίοιο En over 't wak van pek, dat schijnt te schragen Het hol gewelf, waar langs een doodendans Van fakkelglansen spookt, voel ik mij dragen Door wagglend hout. 't Licht dooft. 't Is duister thans. Nu drijft de kiel waar een albasten trans Zóo rijst, als zinkt het diep der waterlagen... En uit de verte lokt een maanlichtglans, Een troost van medelij voor wie vertsagen. Een kreet van levenslust dringt uit het hart En duizendwerf, tot in het hart der aarde, Weêrgalmt hij door het doodenrijk der smart... Dáar is het licht, het leven, liefde en lust. 't Is of ik 't alles nooit voorheen ontwaarde: De traan wordt lach en de onrust zoete rust. Vorige Volgende