De wees van Averilo
(1888)–Betsy Perk– Auteursrecht onbekend
[pagina 218]
| |
XIII.Isabella mocht hebben toegegeven op het punt der kroning, omdat én de aartsbisschop haar reeds verbeidde én het volk rekende op de handhaving van het aloud gebruik, onverzettelijk bleef haar besluit om aan de zijde van Ferdinand haren intocht te houden. Om niemand te grieven door tegenspraak of afwijzing van de bede om zich ook hierin naar 's lands gewoonten te willen voegen, deelde zij onmiddellijk na den afloop der begrafenisplechtigheid mede dat zij den volgenden dag don Ferdinand te gemoet wilde reizen. Zij wilde hem als koning van Leon en Castilië begroeten, aleer hij 't haar als koningin kon doen, zoo verzekerde zij dona Beatrix, om hem te ontheffen van de voorschriften der etiquette, waaraan hij zich als gemaal zelfs zou moeten onderwerpen bij hun eerste wederzien. Op het Alcazar moest hij dien dwang gehoorzamen, als hij geen ergernis wilde geven. Na hare beide lievelingen overgelaten te hebben aan de trouwe zorgen van dona Beatrix, die er zich eer in stelde de kinderen harer kweekeling weder te mogen opvoeden, toog zij naar Saragossa met een klein gevolg en zooveel mogelijk incognito, opdat haar vertrek geen opzien zon baren. | |
[pagina 219]
| |
De Almirante en don Aquirol vergezelden haar slechts met een tweetal pages en de criados majores of oppercamerera met een drietal handlangsters, want geen Castiliaansche senora zou het zonder vier vrouwelijke dienstboden kunnen stellen. Van uit Saragossa zou zij dan aan Ferdinand's zijde plechtig worden ingehaald en geleid naar het slot der vaderen, als bewoonde zij dit nog niet. Daartoe zouden ook beide kinderen, op kleine muildieren gezeten, haar even buiten de poort worden te gemoet gevoerd.
Het hoofd vol van ernstige vraagstukken, die hij hoe eer hoe liever aan de schranderheid zijner Isabella wilde onderwerpen, gedacht don Ferdinand harer, niettemin in de meening dat zij zich uur aan uur aan het zoo vervelend ceremonieel moest opofferen wegens hare troonsbestijging, terwijl hij, vergezeld van een paar rijksgrooten, de vergaderzaal verliet en naar zijn eigen vertrekken zich richtte, die hij vroeger in het vaderlijk paleis had bewoond en op Isabella's wensch ook weder betrok nu zijn gezin afwezig was. Er alles in rep en roer te vinden, terwijl aller oogen hem van opgewektheid tegenstraalden, bereidde hem nog niet genoegzaam voor op de verrassing, dan dat hij ze gewaarwordend, dadelijk kon gelooven wat zijne eigen oogen zagen. Zij zelve was tot hem gekomen! Voordat hij haar nog kon begroeten als koningin, | |
[pagina 220]
| |
genoot hij reeds alle vreugde des wederziens van de vrouw, die hem boven zich zelf, boven kroon en troon lief had en niet kon dulden, dat de vader harer kinderen zich haren onderdaan zou noemen. Dat zij hem in eigen persoon kwam halen voor den luistervollen intocht, opdat hare eer ook de zijne wezen zou, leverde er hem alleszins het bewijs van. Toch had haar onverhoedsche komst nog een ander doel. Onmiddellijk had men haar medegedeeld, welke bepalingen er tusschen de verschillende staten reeds waren overeengekomen om beider rechten te waarborgen in gebeurlijk verschil van meening. En zij vreesde dat hij, die op het punt van wederzijdsche rechten uiterst gevoelig was, die bepalingen - door haar een daad van staatkunde genoemd - juist niet als zoodanig zou opvatten, maar zou wanen uit zekere vrees te zijn opgesteld dat hij ooit in hare rechten zou willen treden. Niet zonder heel wat geschermutsel was men het eens geworden, voornamelijk over den voorrang, die Castilië moest worden gegeven boven Arragon, als Ferdinand den titel van regent met dien van koning zou hebben verwisseld. Zoo trotsch als Castilië was op Isabella, zoo trotsch was Arragon op Ferdinand. Eindelijk was de minnelijke schikking nog voor het overlijden van Henriquez ten papiere gesteld, en zoo had Isabella reeds onderteekend dat bij alle geschriften en wetten en privilegiën de naam Ferdinand | |
[pagina 221]
| |
het eerst zou worden genoemd, doch bij samenvoeging der koninklijke wapenschilden dat van Castilië de voorrang moest worden geschonken; dat alom het stedelijk bewind moest worden gevoerd namens de koningin, en alzoo alle schatbewaarders in hare hand den eed moesten afleggen voor trouw en eerlijk beheer, en dat de koningin alleen recht had de hoogwaardigheidbekleeders te benoemen, doch die op kerkelijk gebied door beiden moesten worden voorgedragen aan den Paus, aan wien de keus stond. Om alle verwikkeling in de toekomst te voorkomen, hadden wederzijdsche afgevaardigden bijeenkomsten gehouden, buiten de beide belanghebbenden om. Schrander gelijk haar peetmoeder, die Philips den Goede steeds zoo uitnemend had weten ter zijde te staan, begreep zij dat én de voordracht van het feit én de toon, waarop het ter zijner kennis zou komen, veel van een oogenschijnlijke onbillijkheid kon vergoeden. Nooit zou zij er over gedacht hebben dat Ferdinand in hare rechten kon treden, omdat zij toch vóor alles tweede wenschte te zijn. Toch kon hij van raadslieden of vrienden omringd worden, die - minder eens-willend met de grooten van Castilië - verkeerden invloed zouden kunnen uitoefenen of hem verleiden tot besluiten, welke hij in strikten zin niet nemen mocht. En daarom had zij hare volle goedkeuring geschonken aan die verschillende maatregelen. Zeer stellig zou Ferdinand onmiddellijk aan een innige gekrenktheid lucht gegeven, ja misschien wel | |
[pagina 222]
| |
geweigerd hebben haar bij den intocht te vergezellen, indien zij den geheelen toeleg niet had voorgesteld als slechts een blooten vorm. ‘Geloof vrij dat ik mij niet gelukkiger zal gevoelen dan alle lasten der regeering op uwe schouders te doen rusten, om mij te onverdeelder te kunnen wijden aan de opleiding van de kinderen, die ons eens waardig moeten kunnen vervangen. Wat ik voor u hoop te zijn en te blijven is: eerste minister, in navolging van tante Isabella bij Philips van Bourgondië,’ besloot zij. ‘Dan zij het streven van mijn eersten minister,’ antwoordde hij ernstig,‘mij voor onze gezamenlijke rijken het droombeeld te doen bereiken, dat een Karel van Bourgondië vervult voor de zijne. Hij droomt immers voorlang van een machtig koningrijk der Nederlanden en heeft den eenigen zoon van keizer Frederik, Maximiliaan, reeds bestemd om hem op te volgen als gemaal van Maria. Zoo zou ik het aloud Espana willen doen herleven gelijk dit was onder het stadhouderschap der Romeinen, als een machtig koninkrijk Spanje.’ ‘Wie weet, wie weet!’ lachte zij. ‘Het zou goed klinken voor onzen Juan: Juan I, koning van Spanje gehuwd aan...?’ vroeg zij. ‘Een kleindochter bijvoorbeeld van Karel, koning der Nederlanden?’ schertste hij op zijn beurt. ‘Met een dochter dus van Maria? Alles is mogelijk... ook dat... doch dan dient zij zich te haasten met een huwelijk. Juan is reeds vier jaren oud. Maar | |
[pagina 223]
| |
nu wij juist van de Bourgondiërs spreken, moet ik u toch vertellen dat een hunner vaartuigen het voorbeeld heeft gegeven tot een schitterende verlichting op de Taag, die mij waarlijk verrukt heeft om hare eenige schoonheid, dank zij de weerkaatsing in den stroom.’ ‘Dat was zeker een hulde aan de bloedverwantschap tusschen de huizen van Bourgondië en Castilië.’ ‘Vermoedelijk. Doch ik zou de gelegenheid willen waarnemen om eenige koppels blauw-grijze konijnen mede te geven en eenige sierlijke vogels, die ter eere van het huwelijk van tante Isabella met een graaf van Vlaanderen reeds flamingo's zijn geheeten. Beiden zouden, dunkt mij, een aardig geschenk zijn.’ ‘Aan de toekomstige schoonmoeder van onzen Juan, jonkvrouw Maria?’ schertste Ferdinand, ongewoon opgewekt door de zoo onverhoedsche overkomst zijner koningin, eerste minister. ‘Alzoo hecht ge er uw zegel aan?’ ‘Zeer stellig, gelijk aan alles wat mijne koningin en haar Cortes zullen goedvinden voor te stellen aan haren eersten onderdaan en gehoorzamen ridder Ferdinand van Arragon, zij het ook maar voor de leus,’ antwoordde hij, doch op zoo vriendelijken toon, dat zij gevoelde hoe elke grief tegen de bepalingen der onderlinge rechten reeds voor altijd was uitgewischt. Nog een ander voorstel had zij te doen, waartoe zij evenmin zijn toestemming behoefde, doch door die te vragen bewees zij, zich zelve werkelijk slechts als tweede persoon te beschouwen, en hem als eersten! | |
[pagina 224]
| |
‘Zoo dikwijls ik die zoogenaamde prinses Bertrandilla gedenk, krimpt mij het hart ineen,’ hernam zij. ‘De scheiding heeft helaas! de schuld der moeder bevestigd, en het arme kind moet er alle gevolgen van dragen. Zoo luidt eenmaal een onbarmhartige wet, die ondanks onzen besten wil nimmer zal zijn te vernietigen. Met welmeenen van haar heer en koning, verzoekt dientengevolge zijn eerste minister haar te volmachtigen tot het toeleggen eener jaarwedde aan de kleine verstooteling en het bepalen van een bruidschat, die haar nog eenmaal door een goed huwelijk tot eere zou kunnen brengen.’ ‘Indien alle voorstellen van mijn eersten minister zulk een liefdevollen, beminnelijken geest ademen, dan beschikke zij vrij over ons Samothracisch zegel,’ schertste hij, haar hoffelijk den ring-talisman aanbiedend, hoewel hij dien voor geen prijs zou hebben afgestaan, én als onderpand harer trouw én als voorbehoedmiddel tegen elk gevaar, want de kracht van dergelijken talisman werd menigmaal zóo wonderbaarlijk bevestigd, dat het geloof er aan onwankelbaar was geworden. ‘Wie weet of diezelfde talisman niet herkomstig is van keizerin Helena, de moeder van den eersten Christen-keizer Constantijn, die zoo gelukkig is geweest het echte kruis te hervinden,’ hernam Isabella, peinzend den ring om en om draaiend en aan alle zijden bezichtigend. ‘Zij was Griekin, zooals u zeker bekend is?’ ‘Laat ons aannemen dat het haar huwelijksring geweest is, waarmede zij nog als heidin haar trouw | |
[pagina 225]
| |
verpand heeft aan Constantius Chlorus, tweeden cesar van keizer Diokletiaan,’ antwoordde Ferdinand onverwijld, ten bewijze dat ook hij sedert eenigen tijd thuis was in het verleden, altijd, dank zij de vertalingen van don Francesco, want het Latijn kon hem niet genoeg verlokken om zich de moeite te geven het aan te leeren. Ten einde zich met alle vreemde gezanten te kunnen onderhouden zonder tolk, was Isabella reeds besloten scholier te worden bij haren hofraad, doorkneed in taalstudien en uitstekend Latinist. ‘En dan beschouw ik,’ zoo vervolgde Ferdinand, ‘van nu aan dienzelfden talisman als onderpand, dat wij onzen Juan een tweede Romeinsch, maar oneindig machtiger en volstrekt onafhankelijk Espana zullen nalaten.’ ‘Dat zullen wij en dat moeten wij! Indien wij slechts naar hetzelfde doel streven, kunnen wij onze stoutste verwachting overtroffen zien,’ verklaarde zij vol geestdrift. ‘Dunkt u?’ ‘Wij willen er de wonderdoende Lieve Vrouw om gaan offeren, niet waar?’ vleide zij. ‘In allen eenvoud slechts te zamen, nadat ik onzen armen vader zal hebben gegroet, voordat men in de stad iets van mijn aankomst bespeuren mocht.’ Hoe kon hij weigeren wat zij voorstelde? En, arm in arm, als zorgelooze, gelukkige gelieven, begaven zij zich naar de vertrekken van den blinde, die de zon meende te zien schijnen, toen hij de stem der geëerde en geliefde schoondochter slechts vernam. | |
[pagina 226]
| |
Het koninklijk slot Aljufera, tevens het ouderlijk, dat Ferdinand weder tijdelijk bewoonde, lag te midden van een breede gracht, die door een hoogen wal was omgeven. Het kleine reisgezelschap uit Valladolid had het evenmin kunnen bereiken als eenig ander, zonder aandacht te trekken. Toch zou het incognito der koningin geëerbiedigd zijn geworden, zonder een bijzonderheid, die onwillekeurig hare onverhoedsche overkomst ter algemeene kennis moest brengen. De universiteit, ter herinnering aan de geboorte van een eersten prins van Asturië gesticht, had hare leergangen geopend door tusschenkomst van don Aquirol. Arabische hoogleeraren in geneeskunde, astrologie en oostersche talen, had hij weten aan te wijzen, dank zij de gemeenschap die hij steeds met geleerden van eigen stam onderhield. Zoo telkens hij met het gezin van den regent in Saragossa vertoefde, bewoog hij zich in den kleinen kring geleerden, van welken het hem steeds moeilijker viel te scheiden. Nauwelijks teruggekomen, snelde hij tot de vrienden, zonder er een geheim van te maken dat hij de jeugdige koningin van Leon en Castilië begeleidde. Een duizendtal studenten meende het der hoffelijkheid verschuldigd te zijn, de gemalin van hun hoogen beschermer, tevens stichter der universiteit, bij gelegenheid harer troonsbestijging, een blijk van oprechte vreugde te moeten geven door een serenade. | |
[pagina 227]
| |
Deernis met den blinden koning deed hen slechts aarzelend den weg naar het Aljufera inslaan, doch bijtijds, en zeer gaarne zelfs een anderen nemen, toen Aquirol hen ijlings had doen waarschuwen, dat het koninklijk echtpaar ter Nuestra Senora del Pilar was getogen, een kerk die een wonderdoend vrouwenbeeld bezat, waarheen steeds duizenden, die iets te vragen hadden, ter bedevaart gingen.Ga naar voetnoot1) Slechts door twee kamerheeren vergezeld, waren Ferdinand en Isabella de kerk binnen gegaan op een uur, dat zij het minst werd bezocht. In de kerk waren vijf koepels uitgebouwd. In een dezer hadden de studenten zich verscholen, ten einde het meest gunstige oogenblik waar te nemen om de in allen ootmoed neergeknielden voor het wonderdoend beeld, als in de gebeden te begeleiden. Nauw hoorbaar hieven zij aan, tot de stemmen zich al meer en meer uitzetten, en eensklaps het volle akkoord van een honderdtal guitaars door de breede tempelbogen trilde en met een heilige ontroering de beide toekomstige grootmachtigen vervulde, terwijl zij zich gelijk gevoelden aan de minsten der menschen, in hunne afhankelijkheid van Hooger macht. Geen verrassing, gedurende weken voorbereid, kon zulk een treffenden indruk te weeg hebben gebracht als deze zoo plotseling uitgevoerde inval. Het was of de hemel zich had geopend en een | |
[pagina 228]
| |
koor van engelen tot beiden was neergedaald, om hun te getuigen van de nabijheid Gods en Zijn steun aan allen, die het wel meenen met de broederen en zich willen wijden aan aller welzijn. Diep ontroerd reikten zij elkander de hand en zwoeren zij, hoewel sprakeloos, zich te zullen wijden aan de taak die hun te verrichten werd gegeven en waartoe beiden, langs zoo verschillende wegen, werden geroepen, tot Isabella eindelijk bad: ‘Sterk ons, Heer! opdat onze regeering zij ter Uwer eere en tot heil der kerk!’ De van lieverlede al luider en verder klinkende stemmen der zangers lokten alras voorbijgangers naar binnen, terwijl wie bespeurden wat er gaande was en wie er voor het altaar lagen geknield, zich beijverden den deken te waarschuwen, opdat hij ijlings een dienst zou verrichten. Niet weinig onthutst snelde hij toe, juist toen don Ferdinand de studeerende jongelingschap dankte voor de blijde ontroering, die zij bij hem en koningin Isabella had verwekt. Uit beleefdheid tegenover de geestelijkheid bleven beiden den dienst nog bijwonen. De blinde koning mocht Isabella straks, zij het ook allerminzaamst, beknorren over het schenden aller regelen, die de etiquette ook reeds het hof van Arragon had voorgeschreven, haar eenvoudige zin onderging gaarne een bestraffing uit dien mond. Immers niet éen die zoo overtuigd was als zij, dat de koning slechts zoo sprak om de tegenwoordigheid van den hofstoet, die de voorschriften uit gewoonte even stipt eerbiedigde, als zij ze uit ongewoonte gedurig over het hoofd zag. | |
[pagina 229]
| |
De arme blinde kende er immers zelf alle nietigheid van, als hij daar tastend en nog leunend op een ander voortschreed, onwillekeurig den dienaar benijdend, die zich het diepst voor hem moest buigen en hem de grootste onderdanigheid verschuldigd was. Juist zulk een schoonvader, na in hare moeder het voorbeeld van de nietigheid en onbeduidendheid van aardsche grootheid steeds voor oogen te hebben gehad, moest Isabella wel ernstig stemmen en haar onwillekeurig vormen tot de godsdienstige, godvruchtige vrouw die zij is geworden, zich steeds afhankelijk gevoelend van de Hoogste macht, gelijk de armste op aarde.
Inmiddels begreep de Cortes in de gegeven bijzondere omstandigheden den regent niet langer van Castilië te mogen scheiden, en werd alzoo de dag der afreize en die van de blijde inkomst te Toledo vastgesteld. Vooraf echter wilde geheel de Arragonsche adel zijn opwachting maken aan de jeugdige koningin, moeder hunner erfprinses, terwijl geheel de bevolking hare hoofden aanspoorde het echtpaar uit te geleiden. De duizend studenten, waarvan een deputatie het gezongen cansion, in marokkoleder gevat, der koningin had mogen aanbieden, met de bede dat ook zij de jeugdige universiteit in hare beschermende hoede wilde nemen en den titel van schutsvrouw aanvaarden, hadden zich tot een eerewacht te paard geordend om het koninklijk paar te geleiden over de zeshonderd voet lange brug over de Ebro. | |
[pagina 230]
| |
De jufferschap van Saragossa had den studenten een eerste banier toegezegd. Deze moest denzelfden morgen worden uitgereikt en onmiddellijk dienst doen bij zulk een gelegenheid. En zoo gebeurde het dat de toekomstige Catholieke majesteiten en bestrijders van het ongeloof werden voorafgegaan door de zonderlinge spreuk: ‘Baal zij haar schild!’ Het was de leus der Carthagers, die den grond hadden gelegd van Saragossa, destijds geheeten Salbada, eeuwen lang vóor Christus geboorte. Die leus bleef gehandhaafd, totdat in de tweede eeuw na Christus een bisschop er zich vestigde om de heidenen te bekeeren, en van lieverlede zoowel deze als Israëlieten en Ismalieten te noodzaken zich te laten doopen. De god der Phoeniciers was te verfoeid om met zijn naam zijn schild niet af te zweren, zoolang er nog priesters van Baal zich konden verschuilen als wolven in een lammerenvacht. Nadat een koning van Arragon Saragossa tot hoofdstad verhief en Israëliet en Ismaliet er als ongeloovigen waren verdreven, betoonde men zich minder ijverzuchtig jegens den afgod en meenden de studenten, ter nagedachtenis van de aloude stichters der stad, haar leus weder in top te mogen hijschen. Dat kon echter niet geschieden zonder in allen ootmoed het oordeel der geestelijkheid in te winnen. Nu er geenerlei vrees meer bestond voor strijd tusschen Bäal en Christus, kon deze geen enkel bezwaar | |
[pagina 231]
| |
opperen en werden de jonkvrouwen verzocht de banier te doen weven met de oude leus. Isabella glimlachte toen zij de spreuk las, terwijl zij met de banier werd begroet, weinig vermoedend hoe de kweekelingen der Arabische hoogleeraren, wien men geen doop had kunnen opdringen omdat zij met zoovele bereidwilligheid hunne kennis ter beschikking hadden gesteld van Arragon, ook hunnerzijds glimlachten. Christus, Mahomed of Bäal. Zij schatten den een al niet hooger dan den anderen. Langs denzelfden weg, dien don Ferdinand als zanger had afgelegd, voerde hij thans zijne Isabella naar Valladolid, om haar zelf plek voor plek te doen aanschouwen die hij onder zoo zoete verwachtingen was doorgetrokken, daar Valladolid aanspraak mocht maken op de eer, die het door beiden werd beschoren wegens de gastvrijheid, welke zij er zoo lang hadden gesmaakt. Doch om de ijverzucht tusschen de beide hoofdsteden der verschillende rijken, moest Toledo den voorrang behouden, en daarom werd de komst der beminde vorsten niet openbaar gemaakt. Toch was een groote menigte op de been om zoowel de koningin als don Ferdinand te bewijzen, hoe dierbaar beiden haar waren.
Terwijl de koningin zich door alle steden liet huldigen en don Ferdinand steeds aan hare rechterzijde de eereplaats liet innemen, waren de verschillende gezanten vertrokken om aan alle regeerende vorsten de troons- | |
[pagina 232]
| |
bestijging van Isabella, dochter van wijlen koning Juan II en de waanzinnige Isabella van Portugal, bekend te maken. De hoffelijkheid gebood een tegengezantschap te zenden, ten einde er haar mede geluk te wenschen en hare vriendschap te zoeken, voor nu en immer. Wie aan dien eisch der hoffelijkheid het allereerst voldeed, het was Karel van Bourgondië. Niet dat juist hij zulk een hoffelijk man was, maar zijne gemalin Margaretha van Yorck, de Engelsche koningsdochter, was zeer gesteld op de naleving aller voorschriften, waarin zij als onderwezen was door hare schoonmoeder, de wijdvermaarde Isabella van Portugal. Deze toch was het, die de Portugeesche en ook Castiliaansche fijnere vormen aan het hof van Philips den Goeden invoerde, en al de ruwheid en onbeschaafdheid van de hoven der noordelijke landen wist te breidelen door eigen fijnen toon, welke juist niet onafscheidelijk is van aanzien, al behoorde dit zoo te zijn. Aan de fijn beschaafde edelen, als de Bourgondiërs Hugonet en d'Humbercourt, werd opgedragen koningin Isabella te verzekeren van de blijvende genegenheid harer verwanten, op een oogenblik dat Margaretha van Yorck hare volle overredingskracht behoefde om Hertog Karel te weerhouden, zich in eigen persoon in te schepen en zelf in Castilië recht te zoeken tegen den smaad, dien hij had verduurd van Frederik, keizer van Duitschland. Zij wist hem echter te bedaren en hem te doen besluiten de meest vertrouwde vrienden af te vaardi- | |
[pagina 233]
| |
gen, en met kleine geschenken te voorzien voor de thans zoo hoog gestegen en steeds zoo diep beklaagde weeze van Averilo, aan welke geschenken de jeugdige Maria nog eigen handwerk bijvoegde en eenige voorwerpen uit eigen, zoo lang gesloten speelgoedkast voor de kleine Juan en Isabella. Recht opgewekt ondernamen de edelen de zeereis. Hovelingen reeds aan het hof te Brugge, toen Isabella van Portugal er zoo luisterrijk als bruid van Philips en Hertogin werd ontvangen, getuige de instelling van het Guldenvlies ter eere en herinnering van het voltrokken huwelijk, hadden zij zoo veel van de Castiliaansche weelde reeds vernomen en van de merkwaardige herkomst van elke stad der zuidelijke koninkrijken, dat zij er naar reikhalsden een aan geschiedkundige herinneringen zoo rijken grond te betreden. En toch, hoezeer werd hunne verwachting overtroffen bij een enkelen blik in het oude Alcazar, dat nog altijd op elke plek en in ieder vertrek gewaagde van Moorsche herkomst. Geen gezantschap was Isabella intusschen zoo welkom als dat der Bourgondiërs, en voor geen klacht leende zij ooit meer open oor dan voor die namens Hertog Karel, die zoo onverhoeds zijn levensdroom: ‘alle erflanden tot een koninkrijk der Nederlanden te verheffen, vernietigd zag, juist toen hij dien meende vervuld te zien,’ verzekerde ridder d'Humbercourt. ‘Immers koning Frederik bevond zich reeds in Trier om hem in de hoofdkerk des anderen daags tot koning | |
[pagina 234]
| |
der Nederlanden te kronen, toen de satellieten van Lodewijk XI, uit vrees voor Nederlandsche overmacht, Frederik wisten te verzekeren dat Karel nimmer den bedongen prijs zou uitbetalen, bestaande in het huwelijk zijner erfdochter met 's keizers eenigen zoon Maximiliaan. Toch was deze reeds in het bezit van Maria's ring en de verloving dus goedgekeurd. De sluwe betogen van Lodewijk XI misten hun invloed niet en troffen zoo goed doel, dat de keizer, niet wetend hoe zich uit zulk een zonderling dilemna te redden, des nachts in alle stilte vertrok om Hertog Karel tot vertwijfeling te brengen over zulk een ongehoorden smaad.’ Terwijl de edelman deze bijzonderheden meedeelde, zocht Ferdinand den blik van Isabella, als om haar te herinneren aan de verijdeling hunner plannen, hoewel slechts in scherts gemaakt. Van lieverlede hadden zij toch wortel geschoten, zoodat zij zich reeds schoonouders noemden van een koningsdochter der Nederlanden. Isabella dacht echter aan die plannen allerminst. Zij kon slechts gevoel hebben voor het leed van Maria, die wellicht meer dan Maximiliaan het offer zich zou noemen van de schromelijke, onvergeeflijke, krenkende daad zijns vaders, welke zeer stellig geheel het volgend leven van Karel van Bourgondië moest vergiftigen. ‘Arme Maria!’ zuchtte zij, ‘zij moest toch gehuwd wezen op haar twintigste jaar! Zonder broeder of zuster, moet haar lot wel zeer eenzaam zijn!’ | |
[pagina 235]
| |
‘Gelukkig bezit onze jonkvrouw een tweede moeder, die zij onuitsprekelijk lief heeft gekregen. Doch de koningin veroorlove ons de onderscheiding te overhandigen, die de Hertog ons heeft opgedragen aan haar te geven, opdat zij haren hoog geschatten gemaal, don Ferdinand, eigenhandig versiere met het hoogste kenmerk, dat een koning der Nederlanden zou hebben kunnen uitreiken, ten blijke hoezeer ook hij de dapperheid van den held van Catalonië vereert. Op de laatste bijeenkomst van het kapittel is, op voordracht van den Hertog, don Ferdinand verheven tot ridder van het Guldenvlies, zonder den ridderslag te moeten ontvangen, omdat hij reeds als ridder der Kalatrava werd gewijd.’ Inmiddels overhandigde d'Humbercourt een fraai bewerkte doos, waarop het wapen der Bourgondiërs prijkte in goud, terwijl aan de binnenzijde van het deksel in fraaie miniaturen de wapenschilden te zien waren van de gezamenlijke erflanden, die een koninkrijk der Nederlanden zouden zijn geworden, zonder de stokerijen uit Frankrijk. In de doos lag de gouden keten met bloempotvormige schalmen, afgewisseld door vlammen, zich vereenigend in een gulden schaapsvlies, als hulde aan de lakenweverij van Vlaanderen. In tegenwoordigheid der edelen boog don Ferdinand, niet weinig verrast, de knie voor zijne gemalin, als vertegenwoordigster van den grootmeester, en versierde zij hem eigenhandig met het Nederlandsche ordetee- | |
[pagina 236]
| |
ken, hoog geschat door de ridderschap van geheel de wereld. Weinig vermoedde zij en nog veel minder kon don Ferdinand of d'Humbercourt gissen, dat hetzelfde Gulden Vlies eenmaal een Spaansche ridderorde zou heeten, en slechts weinigen in de Nederlanden zich die Nederlandsche herkomst zouden herinneren. Toch zou zij dit worden langs even geleidelijken, hoewel niet minder zonderlingen weg, dan langs welken de weeze van Averilo verheven werd tot koningin van Leon en Castilië. |
|