De belevenissen van een muizenfamilie
(2011)–Joyce L. Pereira– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
[pagina 50]
| |
Spikkeltje woonde op een mooie, grote boerderij. De boerderij was van meneer en mevrouw Blom. Spikkeltje woonde er niet alleen. Hij was er met zijn moeder, vader, twee zussen en nog een broer. Hij was de jongste van de konijnen-kindertjes en werd Spikkeltje genoemd, omdat zijn zussen en broer helemaal wit waren, maar hij, op zijn kopje, zwarte vlekjes had. De familie Blom had speciaal voor deze konijnen-familie een groen stukje grond van de boerderij omrasterd, waarop ze flink konden stoeien en natuurlijk ook lekker gras hadden om te eten. Er was ook een kleine poort, waar de kinderen van meneer en mevrouw Blom door konden als ze met de konijntjes wilden spelen. ‘Doe de poort weer goed op slot, hoor, als jullie klaar zijn met spelen, anders lopen de konijnen weg’, zeiden ze dan altijd aan de kinderen. Op de boerderij was het gezellig. Er was een groot kippenhok, waar twintig kippen en zes grote rode hanen rondliepen. Het was een gekakel, de hele dag. Al die kippen, die met elkaar spraken in een ‘tok-tok’ taaltje, dat zij natuurlijk alleen begrepen. Ze vertelden elkaar leuke dingen, maar vechten deden zij ook. Dan sprongen ze omhoog en pikten elkaar in de staarten. ‘Tok,tok,tok,toktotok’, schuif een beetje op, ik wil hier zitten', schreeuwde eentje, of dan hoorde je een ander zeggen: ‘tok, tok,tok, pik niet aan mijn veren, anders vallen ze af en ben ik niet mooi meer’. En zo ging het de hele dag door in het kippenhok. De hanen waren een beetje rustiger en probeerden de kakelende kippen kalm te houden. 's Morgens vroeg was het leuk om de ‘kukeleku's’ van de hanen te horen. Als ze dat deden bedoelden ze: ‘meneer en mevrouw Blom opstaan, we hebben honger en willen eten’. Er was een eendenhok, waar moeder en vader eend woonden, met hun zes kleine eenden-kinderen. Daar was het ook gezellig. Ze vochten niet zoveel als de kippen, maar waren ook altijd bezig elkaar iets te vertellen. ‘Kwaak, kwaak, kwek, kwek’, hoorde je dan steeds weer. Ze hadden een vijvertje waarin ze konden zwemmen, want daar houden eenden van. Op de boerderij waren er schapen en geiten die op een deel van het weiland dat ook een omheining had, rustig lagen of bezig waren te grazen. Roze varkens en biggetjes lagen iets verder te luieren in de zon. Tjiep, tjiep, tjiep, tjiep, kon je overal horen. Mooie geluidjes, alsof mensen bezig waren te fluiten. Dat geluid kwam van allerlei vogels, die in een vogelkooi zaten. Rode, blauwe, gele, groene en zwarte vogeltjes. Er waren ook grote, zoals de bont gekleurde raven, felgroene papegaaien en toekans, ja toekans waren erbij. Maar die waren apart, omdat meneer Blom bang was dat ze de kleine vogels pijn zouden kunnen doen. Het was geen kleine kooi hoor, maar een hele grote, een volière noemt men dat, waar al die vogels vrij en blij in konden vliegen. Daarom zongen ze zo mooi. Dan had je nog een kat, een grote dikke, die slenterde maar de hele dag in en rond het huis en deed niets anders dan lekker lui in de ochtendzon zitten. Dat was me een echte luilak. Waf, waf, woef, woef, grr, grr. Niet zo een mooi geluid hoor, daar ga je wel een beetje van schrikken. O, dat was Bonzo, de hond van meneer en mevrouw Blom. Wat was hij groot, met zijn hoge poten, lange lijf en spitse oren. En oei, wat had hij een grote hondenbek en een lange tong. Hij zag er niet echt lief uit. Er waren ook koeien en paarden, maar die waren verder op het weiland aan het grazen. Nu begrijp je waarom het op de boerderij zo een gezellige drukte was.
En nu terug naar Spikkeltje, ons konijntje. Hij was net als zijn zussen en broer wel lief, maar heel, heel, heel erg nieuwsgierig. Hij ging elke dag aan de rand van de omheining staan en keek dan rond naar de andere dieren op de boerderij. Ik zou ze wel van dichtbij willen zien en met ze spelen, dacht hij vaak. Maar zijn moeder had hem vaker gezegd dat hij nooit buiten de poort moest gaan, omdat het daarbuiten erg gevaarlijk kon zijn. Maar hij geloofde zijn moeder niet echt, ze wilde | |
[pagina 51]
| |
hem zeker alleen maar bang maken. En zo stond hij steeds te kijken naar de andere vreemde dieren, met wie hij zo graag kennis wilde maken. Als Lea, de dochter van meneer en mevrouw Blom kwam om met ze te spelen, vond hij dat wel leuk. Maar als zij wegging en hij probeerde samen met haar door de poort te gaan, dan schreeuwde zij altijd: ‘Spikkeltje, terug, terug naar je mama en papa’. En dat vond hij niet lief van haar. Hij vond het wel prettig om met zijn zussen en broer te spelen, maar toch zat hij elke dag te denken hoe hij buiten de poort kon komen. En ja, nu wist hij het. Nu wist hij hoe hij het zou doen. Hij zou via de omheining naar buiten gaan. Maar hoe hij dat zou doen, wist hij nog niet precies. De volgende dag liep hij weer langs de omheining en keek heel goed. Als ik elke dag het gras en het zand onder de omheining weghaal, komt er een smal gat, waar ik dan onder kan kruipen en zo op het erf terecht kan komen. Sjonge sjonge, waarom heb ik daar niet eerder aan gedacht, dacht Spikkeltje. Dezelfde dag begon hij met het graven. In het begin ging het moeilijk, want het gras was een beetje hard en het zand nogal droog. Als zijn moeder hem vroeg wat hij aan het doen was en waarom hij niet met de anderen speelde, verzon hij maar wat, alleen om haar niet te laten weten wat hij deed. Zo, voor vandaag is het genoeg, morgen ga ik verder, dacht Spikkeltje en zette wat droge bladeren van een boom in het gat, zodat niemand kon zien dat hij bezig was te graven. En dat deed hij nog twee dagen zonder dat zijn ouders, zussen en broer het wisten. En ja hoor, na drie dagen kon hij door het gat kruipen en zo op het erf terechtkomen. Hij wist dat het eigenlijk van zijn ouders niet mocht, maar o, wat was hij nieuwsgierig.
Voorzichtig, met kleine sprongetjes, ging hij naar voren, langs het huis van meneer en mevrouw Blom. Wat is dat groot, veel groter dan zijn eigen huis. Eigenlijk niet eerlijk, dat hun huisje zo klein was. Wat is dat daar? Dat beest dat zo lui in de zon lag? Hij lijkt een beetje op mij, alleen ben ik mooier en zeker niet zo lui. Hij is zeker de kat, dacht Spikkeltje. Plotseling stond de kat op en schreeuwde luid ‘miaauw, miaauw’ toen hij Spikkeltje zag. Hij was nu helemaal niet lui meer, maar stond met zijn rug hoog naar boven en keek Spikkeltje met zijn kattenogen aan. ‘Wat kom jij hier doen, gek dier met je lange oren. Zie je niet dat ik lig te rusten’, zei hij boos. Spikkeltje schrok heel erg en rende hard weg, maar de kat kwam achter hem aan. Hij rende door, maar de kat bleef achter hem aankomen. Hij kon zich verbergen achter een grote regenton en gelukkig had de kat het niet gezien. Wat was Spikkeltje geschrokken, zijn hartje bonsde in zijn keel, maar ondeugend en nieuwsgierig als hij was, wilde hij toch nog de andere dieren zien. Misschien waren ze niet zo onaardig als meneer de kat. Voorzichtig kwam hij vanachter de regenton vandaan en liep verder rond. Wat zijn dat voor gekke roze beesten? Zo dik en log en kijk naar hun snuit, een beetje lang naar voren, met twee gaten erin. En wat zijn sommige van hen vies. Kijk hoe ze in die vieze modder spelen, alsof het een zwembad is, dacht Spikkeltje. Hij liep langs en hoorde: ‘knor, knor’. Dat is hun manier van groeten zeker en dat zullen wel varkens zijn, zoals hij zijn vader eens hoorde vertellen, dacht hij. Hij liep verder, want echt kennis met ze maken wilde hij niet. Al hadden ze een mooie roze kleur, hij vond het maar niets hoe ze in die vieze modder speelden.
‘Tjiep, tjiep, tjiep, tjiep’. Zo, dat klinkt mooi. Waar komen die geluiden vandaan? dacht Spikkeltje. Hij keek naar boven en o, hemeltje, wat was dat mooi. Zulke beestjes had hij nog nooit van dichtbij gezien. Wat een prachtige kleuren en de één zong of floot nog mooier dan de ander. En kijk daar, die groene papegaaien, | |
[pagina 52]
| |
die Lorre genoemd worden, de raven, die zulke mooie kleuren hebben en de toekans, met die grote snavels. Hoe moeten deze vogels met zo'n snavel eten, dacht hij. Hij vond al de vogels mooi en vriendelijk. Hij zou wel de hele dag naar ze willen kijken. Maar hij moest verder want hij mocht niet te lang van huis wegblijven, anders zouden ze thuis merken dat hij er niet was.. Hij zou dan zeker een standje of zelfs een draai om zijn lange oren van zijn ouders krijgen. Hij liep verder en kwam bij het eendenhok. Nou, dat zijn tenminste schone dieren, niet zo vies als de varkens en biggetjes. Deze hadden een echt zwembad waar ze lekker in zwommen. Ze keken Spikkeltje aan en kwaakten door elkaar. Hij begreep niets van wat ze zeiden. Ze liepen ook zo waggelend en dat vond hij wel grappig om te zien. Alleen vond Spikkeltje dat ze helemaal geen mooie pootjes hadden. Ze waren geel en met een vliesje aan elkaar geplakt. Dat was gek. Maar zijn vader had verteld dat ze dat nodig hadden om te kunnen zwemmen. Spikkeltje groette hen, huppelde verder en kwam terecht bij de schapen en geiten. Wat zijn dit voor beesten, dacht hij. Die grote hadden veel haar, nee, wol noemen ze dat, had z'n moeder gezegd. Die zullen dan de schapen zijn. Ze lijken heel vriendelijk, al doen ze alsof ze mij niet zien. Ze grazen alsmaar door. Ik zou wel met ze willen spelen, maar ze lijken mij een beetje te rustig, te rustig voor mij, die van huppelen en springen hou. Hè, wat zijn die daar? Familie misschien van de schapen? Ze zien er wel anders uit, niet zoveel haar, ik bedoel wol, als de schapen en ze zijn ook niet wit. Ze hadden een bruine of zwarte kleur. O, nu weet ik het, dat zijn geiten. Nou, lelijk zijn ze niet echt, maar zo mooi ook weer niet. En grazen doen ze ook de hele tijd. Ze keken een beetje nieuwsgierig naar Spikkeltje met hun grote bruine ogen en zaten alsmaar bè, bè, bè te roepen. Hij zag ook een die hem aan een oude man deed denken. Hij had een baardje en was groter dan de andere geiten. Hij was zeker de vader. Wel, als dat zo was, dan vond hij zijn eigen vader veel en veel knapper. Hij groette ze en liep verder.
Tok, tok, tok, tok, toktotòòk. Oh, wat is er aan de hand. Zoveel herrie had Spikkeltje nog nooit gehoord. Moest hij wel verder gaan of was het beter dat hij terugkeerde? dacht hij. Maar nieuwsgierig als hij was, liep hij door om te zien waar het kabaal vandaan kwam. O, dus dit is het kippenhok. Hij hoorde zijn moeder vaak aan vader zeggen dat ze blij was dat haar kinderen niet zo kakelden als de kippen. Z'n moeder had gelijk, hij zou echt niet met ze willen spelen. Ze waren veel te druk en babbelden en vochten de hele tijd. En oei, wat hadden ze spitse snavels. Daarmee zouden ze hem zeker vaak pikken. En die grote rode, die waren zeker de hanen. En die vonden Spikkeltje niet leuk, want ze kwamen met opgeheven borsten en een gekke rode kroon op hun kop op hem af en probeerden hem door de gaten van de omheining te pikken. Spikkeltje schrok, sprong opzij en beefde van angst. Weg van hier, dacht hij. Deze beesten vind ik echt niet leuk, met hun gekakel en gepik. Snel rende hij weg en wist even niet waar hij naartoe moest.
‘Waf, waf, woef, woef, grr, grr’, hoorde hij plotseling achter zich. Hij keek om en zag hoog boven zich een vreemd groot dier, met lange poten, spitse oren en oei, oei, wat een grote bek. Van schrik kon hij niet bewegen. Maar toen herinnerde hij zich, dat meneer Blom dit beest Bonzo noemde en hem eerst aan de ketting zette, als er gasten op de boerderij kwamen omdat hij anders de mensen kon bijten. Dit was dus Bonzo, de hond, dacht hij. Spikkeltje wist dat hij direct weg moest, anders zou hij zijn ouders, zusjes en broer nooit meer zien. | |
[pagina 53]
| |
Snel sprong hij weg en begon te rennen. Maar Bonzo rende achter hem aan en bleef proberen om hem te pakken te krijgen. Spikkeltje rende naar links, naar rechts, naar voren, naar achteren. Hij wist niet wat hij moest doen. Elke keer als hij even omkeek zag hij de grommende Bonzo achter zich. O, waar moet ik naartoe? dacht hij angstig. Eindelijk zag hij onder het huis een kleine kist en helemaal uitgeput kroop hij erin. Bonzo kon niet meer achter hem aan, omdat zijn poten te lang waren en hij niet onder het huis kon. En daar zat Spikkeltje dan. Hij beefde van alle kanten, z'n hartje klopte in zijn borst. Toen begon hij te huilen en zei met een piepstemmetje: ‘Ik wil terug naar mijn ouders, zussen en broer. Moeder had gezegd hoe gevaarlijk het zou kunnen zijn om naar buiten te gaan. Hoe moet ik terug naar huis. Ik durf nu niet meer op het erf te gaan, want daar staat nog steeds Bonzo die op mij loert. En meneer Blom en zijn gezin zijn naar de groentevelden, dat weet ik want die staan achter mijn huis. Zij kunnen mij dus ook niet helpen’.Spikkeltje bleef maar huilen en viel van vermoeidheid in slaap. | |
[pagina 54]
| |
Ondertussen hadden de ouders van Spikkeltje ontdekt dat hij niet thuis was. Ze zochten overal maar konden hem niet vinden. Wat waren ze verdrietig. Ze wisten niet wat te doen. Moeder huilde en sprong aldoor in het rond. Toen hoorden ze Lea de poort opendoen om met ze te komen spelen. Ze renden allemaal naar haar toe. Hoe moesten zij Lea vertellen dat Spikkeltje verdwenen was? Zoals altijd begon ze met de zusjes te spelen en aaide de broer over zijn kopje. Plotseling bleef ze staan en vroeg: ‘Waar is Spikkeltje? Als ik er ben komt hij als eerste naar mij toe. Waar is hij?’ De rest van de konijnen-familie kon natuurlijk geen antwoord geven, maar Lea zag dat er iets mis was. De ogen van moeder konijn waren altijd al een beetje rood, maar nu waren ze nog roder en opgezwollen. Ze begon te zoeken, overal, in de hokjes, tussen de struiken, ze noemde zijn naam, maar niets hielp. Spikkeltje was er niet. Plotseling zag ze de droge bladeren bij de omheining. Dat vond ze vreemd, dus ging ze even kijken. En ja hoor, toen ze de bladeren weghaalde, ontdekte ze het gat en de sporen van de pootjes van Spikkeltje in het zand. Ze rende snel door de poort, deed die op slot en ging naar haar ouders, die nog bezig waren met de groenten. Haar broers, David en Erik, waren er ook bij. Ze vertelde hen wat er gebeurd was en samen gingen ze op zoek naar het konijntje.‘Spikkeltje, Spikkeltje, Spikkeltje, waar ben je’, riepen ze, maar ze hoorden en zagen niets en begonnen ook ongerust te worden. Ze liepen naar hun huis toe en zagen Bonzo ronddraaien op dezelfde plek voor het huis. Meneer Blom begreep direct dat hij voor iets op de loer lag. Hij kende Bonzo goed. Hij zette de hond aan de ketting, keek in het rond, achter het huis en toen onder het huis. En daar zag hij, opgerold als een klein balletje, Spikkeltje in de kist liggen. Hij nam hem uit de kist, voelde hoe het konijntje beefde en gaf hem aan Lea om terug te brengen naar zijn familie. Wat waren de ouders, zussen en broer blij toen zij Lea met Spikkeltje op haar arm zagen terugkomen. Ze zette hem op het gras en gaf hem een standje. Ze zei dat hij dat nooit meer moest doen, zomaar weglopen van huis. Ze maakte het gat bij de omheining weer dicht en ging weg. Ze zorgde ervoor dat de poort goed op slot was.
Nog bevend liep Spikkeltje naar zijn familie toe. Zijn zussen en broer stonden achter zijn ouders angstig toe te kijken. Hij zag hoe rood de ogen van zijn moeder waren en dat zijn vader heel boos keek. Op zijn vraag waar hij al die tijd was, begon Spikkeltje te huilen en vertelde, wat hij allemaal gedaan en beleefd had. Hij zei ook dat moeder hem gewaarschuwd had dat het buiten gevaarlijk kon zijn, maar dat hij niet wilde luisteren. En ze had gelijk. Daarbuiten leek het zo mooi maar, zoals hij nu zelf gezien had, waren de meeste dieren in hokken of kooien, die een omheining hadden. Een omheining, net als wat zijn familie om hun weiland had. Dat hadden meneer en mevrouw Blom niet zomaar gedaan, maar zeker om hen te beschermen. Dat wist hij nu. Hij vertelde hoe bang hij was en dat hij dacht hen nooit meer terug te zien. Hij bleef huilen, de tranen biggelden over zijn wangen. Zijn vader keek nog steeds boos en zei dat dit nooit meer mocht gebeuren en dat hij eigenlijk een draai om zijn konijnenoren verdiende. Toen alles weer rustig was huppelden ze om hem heen en zo begreep Spikkeltje dat ze hem vergeven hadden. Dit was een les, die hij nooit, nooit meer zou vergeten. |
|