De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendTheron's Corps.AAN de nagedachtenis van Danie Theron en zijn Verkenners zijn wij het verschuldigd, dat wij een bijzonder hoofdstuk wijden aan hem en zijn corps. Reeds bij PaardebergGa naar voetnoot2), waar de gewezen procureur van Krugersdorp dien even vermetelen als bewonderenswaardigen | |
[pagina 890]
| |
tocht naar het omsingelde lager van Cronjé maakte, hebben wij met hem kennis gemaakt. Hij werd de aanvoerder van een bijzonder corps Verkenners, dat hij vormde, en dat hem Kapitein, bij verkorting Kappie noemde. Het corps bestond uit ongeveer 200 man, en dit getal bleef tamelijk stationnair, daar de verliezen in de verschillende gevechten weer telkens werden aangevuld door nieuwe Vrijwilligers. Danie Theron stelde vier luitenants aan: Jan Theron (zijn neef), Malan, Enzeling en Pretorius, terwijl zijn corps uit de meest uiteenloopende nationaliteiten was samengesteld. Men vond er Duitschers onder en Franschen, HollandersGa naar voetnoot1) en Russen, ja zelfs een Griek. Er waren Afrikaanders onder en mannen, die geen woord Afrikaansch verstonden; ruwe klanten en beschaafde geesten. Maar het waren, zonder uitzondering, dappere mannen, vol onverschrokken moed, die hun leven waagden voor vrijheid en recht. Het was voor den vreemdeling wel iets verrassends, dat Danie Theron bevelhebber was van dien zoo gemengden troep, en hij scheen op het eerste gezicht al heel slecht te passen als kapitein van een ruiterschaar, die sprekend op een bende vrijbuiters geleek. Theron was nauwelijks van middelmatige lengte; schraal, tenger van gestalte, met een fijn, bijna baardeloos gelaat; daarbij licht bewogen en met een hart vol gevoel en deernis voor anderer smart. En toch wist dit fijn-besnaarde gemoed die vermetele ruiterschaar te beheerschen. Hij leerde hun krijgstucht, hij gewende hen aan orde en regelmaat, en zij zouden hem gewillig gevolgd zijn tot voor den mond van het Engelsche kanon. Maar het was ook een sterke band, die hen bond aan hun kapitein, aan hun Kappie, want het was de band eener oprechte en warme toegenegenheid, en zij zagen tot dezen acht-en-twintigjarigen jongen man op als tot hun vader. Danie Theron was trouwens een uitnemend man, een aanvoerder bij de gratie Gods, ingelijfd in die uitverkoren schaar van helden, wier harten door den Heere der heirscharen zijn aangeraakt met het heilige vuur van het altaar, zoodat de strijd voor hem was geworden een heilige strijd voor vrijheid, recht en vaderland!
Er heerschte in de laatste dagen van Mei, toen Theron's Verkenners de Transvaalsche hoofdstad binnenreden, een schromelijke en verbijsterende wanorde in Pretoria, en kapitein Theron ontving van Louis Botha en Koos de la Rey de opdracht, om de plundering der gouvernements-magazijnen te keeren en de orde te herstellen. Hij volvoerde deze taak, terwijl hij tevens paarden requireerde | |
[pagina 891]
| |
voor zijn corps, waarbij zich het bijna grappige feit voordeed, dat menschen, die naar hartelust aan het plunderen waren in de gouvernements-voorraden, op hetzelfde oogenblik werden ontlast van hun paarden, die zij op stal hadden staan. H.J. SlegtkampGa naar voetnoot1), bekend uit de Spionkopgevechten, openbaarde bij dat requireeren een bijzondere bedrevenheid, doordien hij de nok van een huis tot zijn observatiepost maakte, van waar hij met uitnemend succes naar de begeerlijke paarden spionneerde. Theron was intusschen van plan, om naar het Vrijstaatsche gevechtsveld terug te keeren, en daar de directe weg naar den Vrijstaat door den vijand was afgesneden, verliet hij even voor de aankomst der Engelschen Pretoria en trok met zijn corps per spoor naar Middelburg, van waar den 4den Juni de tocht naar het zuiden werd aanvaard. Ieder ruiter bezat een flink rijpaard. Het was trouwens een der eerste en voornaamste zorgen van kapitein Theron, dat zijn manschappen goed bereden waren, en er was dan ook niet één republikeinsch kommando, dat beter beslagen paarden bezat dan dat van Theron. Hij nam steeds een veldsmidse mee naar het oorlogsveld, die in uitstekenden staat en voorzien van een ventilator was. De kommando-smid van Theron's corps, wiens voornaamste werk het beslaan der paarden was, heette Cornelis van der Roest, en was afkomstig uit Naarden, in HollandGa naar voetnoot2). Behalve een rijpaard bezaten vele manschappen handpaarden, die gedeeltelijk als pakpaarden dienst deden, terwijl de geheele wagentros bestond uit een paar, door muildieren getrokken trolley'sGa naar voetnoot3), beladen met de veldsmidse, een heliograaf, een hand-Maxim en een voorraad ammunitie, waaronder dynamiet. Van tenten was er geen sprake, en om kanonnen gaf TheronGa naar voetnoot4) bitter weinig. Zij hinderden hem in zijn beweeglijkheid, die hem boven alles ging, en daarom vond hij ze ongewenscht. 't Is waar: hij voerde op zijn trolley's het kleine hand-Maxim mede, dat op de Engelschen was veroverd, maar hij gebruikte het bijna nooit. Zoo trokken de ruiters dan op: het ongezadelde handpaard met den halterriem over den kop en den strik op den bek rechts van den ruiter; de trolley's in de achterhoede. De tocht ging naar het zuiden, naar de Vaalrivier, terwijl een patrouille van zes tot twaalf man vooruit zwermde, om den weg te verkennen. Zoolang het corps zich op Transvaalsch grondgebied bevond, | |
[pagina 892]
| |
Een kampement van Theron's Verkenners.
| |
[pagina 893]
| |
werden elken dag slechts twee trekken, elk van ongeveer twee uur, gedaan, terwijl gemeenlijk gepleisterd werd op de een of andere hoeve, waar de paarden werden gedrenkt en gevoederd. Zoo werd de noordelijke oever van de Vaalrivier bereikt, en onder het zingen der Transvaalsche en Vrijstaatsche volksliederen en een luid schallend hoera werd de Vaalrivier bij Villiersdorp midden in den nacht gepasseerd. Het was een koude nacht, en de rijp lag op de velden. De paarden werden afgezadeld op Vrijstaatsch gebied en de ruiters kampeerden onder den blooten hemel. De Verkenners hadden thans weer het gebied van het oorlogsterrein bereikt, en met even groote voorzichtigheid als stoutmoedigheid leidde Theron zijn manschappen zuidwaarts. De proviand was intusschen schaarsch geworden, en Theron leed daaronder, want zijn hart, dat met standvastige trouw aan zijn manschappen was verbonden, was altoos pijnlijk aangedaan, als zijn burgers ontberingen moesten doorstaan. Te grooter was dan ook zijn voldoening, toen hij Frankfort bereikte, dat aan zijn hongerige schaar van alles volop leverde. Zoo was het trouwens telkens bij Theron's Verkenners: den eenen dag leden zij honger en den anderen dag baadden zij zich in overvloed; vandaag leden zij dorst en morgen dronken zij den champagne uit een geplunderden trein.... Het was een heele trek van Frankfort naar Lindley, en de Verkenners, die na zooveel lange marschen naar een gevecht verlangden als de matroos naar de wijde zee, waren blijde verrast, toen Kappie hun bij de aankomst voor Lindley met deze dagorder verraste: ‘Zeuns, wij zullen morgen vroeg Lindley stormen!’
Lindley.
| |
[pagina 894]
| |
Hij sprak zijn manschappen gewoonlijk aan met ‘Zeuns’; dat was zoo de manier van Danie Theron. Doch er kwam niets van de bestorming; Piet de Wet, de lafhartige belegeraar van Lindley, was tot geen krachtige daden in staat, en de kapitein zeide den volgenden morgen: ‘Zeuns, ik ben teleurgesteld; Piet de Wet zegt, dat hij slechts 25 Vrijwilligers kan missen.’ Spoedig zouden Theron's Verkenners echter gelegenheid verkrijgen, om hun krijgsmanskunst te toonen, want er kwam een rapport aan, dat een Engelsch konvooi, beschermd door een krijgsmacht van 400 man, kwam aanrukken van KroonstadGa naar voetnoot1). Theron aarzelde niet, om hun te gemoet te gaan, en met 100 man tastte hij den 27sten Juni met zijn gewone onverschrokkenheid den vijand aan, die bleek zestienmaal sterker te zijn dan hij. Tegen deze overstelpende overmacht was Theron natuurlijk niet bestand, en daar hij zonder versterkingen bleef, moest hij, na den vijand gevoelige verliezen te hebben toegebracht, terug. Hij betreurde bij dit gevecht o.a. den dood van den dapperen Russischen prins Gotzikof en twee zwaargewonden, die in handen der vijanden vielen. Deze zwaargewonden waren Hollanders: De Rooy, die hier zijn eerste gevecht medemaakte, en Daniël Piton. De Rooy kreeg een kogel, die zijn mond en keel doorboorde, doch in spijt van zijn gevaarlijke wond was hij wondergauw genezen, slechts het verlies van een tand betreurende, die door den kogel was weggeslagen. Piton was nog ongewond, toen hij naar zijn paard rende. De andere manschappen waren reeds allen in veiligheid, en kapitein Theron, die de vaste gewoonte had, op den laatsten man te wachten, hield het paard van Piton bij den teugel, toen deze naderde. Piton bereikte ook het paard, maar kreeg toen een schot door den linkerschouder, en het warme bloed voelend, riep hij: ‘Kapitein, ik ben gewond!’ Theron was niet in staat, hem nog in het zadel te beuren; hij nam geweer en bandelier van den gewonde over en reed toen weg. Ook deze Hollander is gelukkig hersteld.
De belangrijke diensten van Theron's Verkenners in de gevechten bij Bethlehem zijn reeds aangestiptGa naar voetnoot2), en teruggedrongen naar de Brandwatervallei, vinden wij Theron's colonne in de buurt van Fouriesburg, waar de kapitein 100 magere reservepaarden, die hij was machtig geworden, liet weiden; doch deze 100 paarden, alsmede twee trolley's werden om niet opgehelderde reden achtergelaten, toen onze Verkenners de eervolle opdracht verkregen, de achterhoede van De Wet's leger op zijn gedenkwaardigen tocht door Slabbertsnek te dekken. | |
[pagina 895]
| |
De tocht door Slabbertsnek had plaats zonder eenig onheil, maar den volgenden dag, den 16den Juli, had een gevangengenomen Khaki de Verkenners bijna in een groot ongeluk gestort. Hij stak namelijk zijn pijp aan en wierp het brandende vuurhoutje in het lange gras, dat onmiddellijk vlam vatte. De ammunitiewagen stond in de nabijheid, en de burgers waren niet in staat, hem bijtijds te verwijderen. Zoo moesten zij het dan lijdelijk aanzien, hoe de vlam onder den buik van den wagen door ging, en een zak, die aan een knop van den wagen was vastgebonden, zengde. Maar de vlam verminderde en de gevreesde ontploffing bleef achterwege. Theron dekte met zijn Verkenners de achterhoede van De Wet's kommando's, en de groote Vrijstater had geen trouwer wacht in zijn rug kunnen hebben, maar bij de onophoudelijke verkenningen, die door Theron's manschappen werden gedaan, verloren twee jeugdige, wakkere Afrikaanders, Uys en Bosman, op een droevige, noodlottige manier het leven. Zij hadden nasporingen gedaan op een paar boerenhoeven, en hadden, om de gezindheid der bewoners beter te kunnen uitvorschen, zich als Engelsche verkenners voorgedaan en Engelsch gesproken. Dat echter was een gevaarlijk ding. De bewoners hielden de Verkenners inderdaad voor Engelschen, en schoten hen onderweg doodGa naar voetnoot1). De één was gevallen door den kogel van een Henri-Martini-geweer, terwijl de ander een schot hagel in de volle borst had gekregen. Op plechtige wijze werden de slachtoffers van deze diep betreurenswaardige vergissing begraven. Zij werden ter ruste gelegd in twee graven, die naar Boerengewoonte minstens een meter diepte hadden; en gehuld in hun kombaarzen, den hoed over het gelaat, verdwenen deze jonge, veelbelovende Afrikaanders in de duistere kuilen. President Steyn sprak een ernstig, aangrijpend woord, waarop kapitein Theron wilde antwoorden, doch hij kwam niet verder dan tot de woorden: ‘Ik dank U, Edelachtbare,’ want de zielepijn om den dood van die twee wakkere kameraden overmande hem, en hij snikte luid. Bij Palmietfontein, ten zuidoosten van Heilbron, haalde generaal Broadwood den 19den Juli Theron's Verkenners in en tastte hen onmiddellijk aan met hevig geweld. Theron had drie stellingen, waarvan hij er één moest opgeven, waardoor de achterpunt van zijn lager een oogenblik in de knel geraakte, maar hij behield zijn koelbloedigheid. Hij legde een hinderlaag in een steenen veekraal, en de Australiërs, die in halve dronkenschap en volle hevigheid deze gevaarlijke kraal tot op 50 yards afstands naderden, kregen hier de volle laag. Hun aanvoerder, majoor Moor, was onder de | |
[pagina 896]
| |
Begrafenis van een in den strijd gevallen Afrikaander.
Een Verkennerspatrouille de wacht houdend bij een spoorlijn.
| |
[pagina 897]
| |
gesneuvelden, en van het vangen van De Wet, wiens tocht door Theron werd gedekt, kwam op dezen dag niets meer. Theron verloor slechts één doode: Hendriks, een Hollander, die bij Palmietfontein begraven is. Een houten gedenkteeken met een opschrift wijst zijn graf aan. De Wet zette er thans de sokken in, en in een scherpe bocht trok hij naar Paardekraal, op zeventien mijlen afstands van Serfontein-stationGa naar voetnoot1), dat hij in ijlmarschen in den nacht van den 21sten Juli bereikte. Theron's Verkenners waren bij dat zware trekken goed in den pas gebleven, al was de trolley met de veldsmidse ook omgeduikeld in een diepe sloot. In de buurt van de spoorlijn gekomen, had De Wet bevel gegeven, den eersten trein den besten te pakken, maar de Heilbronners schenen het zaakje niet te vertrouwen, en de eerste trein snorde ongehinderd voorbij. Doch thans bereikten Theron's Verkenners de lijn, en zij dachten er anders over dan de Heilbronners. Zij legden klippen op de rails en stelden zich in hinderlaag. Er scheen geen maan, maar het was helder sterrenlicht, en na eenig wachten hoorde men het gedreun van een nieuwen trein. Doch het was een voorzichtige machinist, die op de locomotief stond, en de klippen op de lijn ziende, stopte hij. Op dit oogenblik echter weerklonken een kort geweervuur en het geroep der Verkenners: ‘Handen op!’ En zoo geschiedde het. Negen en twintig spoorwagens, volgeladen met haver, corned beef, cacao, tabakGa naar voetnoot2) en andere nuttige artikelen vielen den Boeren in handen, terwijl 70 soldaten, die zich op den trein bevonden, werden ingerekend. De Engelsche kapitein beklaagde zich, dat hij zich moest overgeven, daar hij, pas tot kapitein bevorderd, in dien nieuwen rang nog niets had uitgevoerd. De Boeren vonden het ook banjer jammer, maar zij hielden hem voorloopig toch vast. De overrompeling van den trein was een ware uitkomst voor De Wet, wiens voorraden weer uitgeput raakten, terwijl de Boeren niet nalatig waren om uit den trein te sleepen, wat van hun gading was. Daarna liet Theron de locomotief ontsporen, terwijl de spoorwagens aan de vlammen werden prijsgegeven. Men nam voor dat doel de geoliede goederenzeilen, sneed ze in reepen en wierp deze brandend over de wagens. Intusschen begon het dag te worden, en Christiaan de Wet verscheen op het tooneel van de nachtelijke overrompeling. Het was een vreemdsoortig gezicht. De mailzakken met hun duizenden | |
[pagina 898]
| |
De Boeren doen zich te goed aan den buit van een veroverden trein.
brieven voor het Engelsche leger waren uitgestort op den grond, en de Khaki's woelden, nadat de Boeren den boel op hun manier hadden nagezien, in de verwarde papierstapels rondGa naar voetnoot1). Hier zat een Verkenner een fijne sigaret te rooken; daar sloeg een Boer de sterke tanden in een stuk corned beef; de Griek had een flesch whiskey tusschen zijne knieën en grinnikte van plezier. De Wet sprong op een Kaapsche kar, en terwijl kapitein Theron naast hem stond, hield hij een warme lofspraak op Theron's Verkenners, zeggende: ‘Ge hebt jullie flink gehouden, jongens, dat ge dien trein hebt gepakt! Ik zeg dit maar in mijn oud taaltje, maar jullie kunt elkander dit overbrengen in je eigen taal, en als ik vijfhonderd zulke kerels had als jullie, dan trok ik direct op naar Kaapstad. Ik benoem hiermede kapitein Theron tot kommandant.’ Dat was een taal, die de Verkenners machtig streelde, en er werden drie krachtige hoera's aangeheven: eerst voor generaal De Wet, en dan voor - kappie Theron, ofschoon hij zoo pas tot kommandant was opgeklommen. Theron zelf zeide met een halven glimlach: ‘Die naam van kommandant is toch niet zoo mooi als die van kappie, zeuns!’
Theron's Verkenners bleven den sterken muur vormen tusschen De Wet's voortjachtende kommando's, die naar Schoemansdrift aan de | |
[pagina 899]
| |
Vaalrivier spoedden, en den snel narukkenden vijand onder generaal Broadwood. Maar aan Schoemansdrift maakte de Vrijstaatsche adelaar plotseling halt en sloeg in het gezicht van den vijand zijn kampen op, terwijl Danie Theron een onweerstaanbare begeerte voelde opkomen om een nieuw bezoek te brengen aan de spoorlijn. Hij riep voor de nieuwe expeditie 100 man op van zijn Verkenners, waaraan een veldcornetschap van Heilbronners, iets kleiner in getal, werd toegevoegd. Ieder man was voorzien van 200 patronen, terwijl de sterkste paarden waren uitgezocht. Den 2den Augustus kreeg de vermetele ruiterstoet den spoordam in het gezicht, en zadelde af op een afgelegen boerenhoeve in de nabijheid van het station HolfonteinGa naar voetnoot1). De hoeve werd onmiddellijk geïsoleerd. Niemand der aanwezigen mocht de hoeve verlaten, en niemand, die er aankwam, mocht terug: blanke noch zwarte. Dat was bij dergelijke expedities trouwens een vaste stelregel van kapitein Theron, want overal loerde verraad, en om te slagen moest hij den vijand overrompelen. Maar onze wakkere kapitein deed meer. Hij liet het paard voor de mestkar spannen, en trok in gewone landbouwerskleeding met de mestkar het veld in. Hij vulde de kar met den drogen koemest, die over het grasland lag verspreid, en niemand zou in dezen eenvoudigen mestraper, wiens scherpe arendsoogen den omtrek rusteloos verkenden, een der geduchtste kampioenen van Christiaan de Wet hebben vermoed. Vervolgens liet hij zijn heliograaf werken, en daar hij met den geheimen seindienst der Engelsche heliografen was bekend, wendde zijn heliograaf zich brutaalweg tot het Engelsche garnizoen, dat te Ventersburg was gestationneerd, om versterking vragend tegen de Boeren. De Engelsche kolonel te Ventersburg, door de Engelsche seinen misleid, was natuurlijk in de stellige overtuiging, dat hij met een collega te doen had, en antwoordde, tot zijn leedwezen geen versterkingen te kunnen missen. Danie Theron wist nu voorloopig genoeg en wreef zich vergenoegd de handen. Tegen den avond sloop hij met een deel van zijn manschappen naar de spoorlijn en zette de wissels half open, terwijl de opening werd aangevuld met klipsteenen. Hij had dynamiet kunnen gebruiken, maar deed het niet uit voorzorg, dat de hevige knal de Engelschen in den omtrek zou waarschuwen, en met gespitste ooren legde hij zich met zijn makkers in hinderlaag. Zij behoefden niet lang te wachten: een lange trein kwam snuivend en ratelend aanbolderen, en wat er nu geschiedde, deelde een der passagiers in de volgende bewoordingen mede: ‘Plotseling werd ik door | |
[pagina 900]
| |
De overrompeling van een trein.
| |
[pagina 901]
| |
een schok gewekt, en met een ruk stopte de trein. Zooals men gemeenlijk onder soortgelijke omstandigheden pleegt te doen, vloog ik overeind van mijn slaapplek, doch liet mij weer snel neervallen op het geluid van het ping, pang! der kogels, die mij voorbij het gezicht floten. Onmiddellijk volgde er een hevige ontploffing, gevolgd door drie nieuwe ontploffingen, die de rails wegruktenGa naar voetnoot1). Ondertusschen vuurden de Boeren; hun kogels kletterden tegen onzen wagen en sloegen hevig tegen den salonwagen, die zich achteraan in den trein bevond. Ik keek onmiddellijk naar buiten en zag een partij Boeren, die van achter de prikkeldraadversperring, die de spoorlijn afheinde, op een afstand van misschien 20 yards eenige minuten op ons schoten. Wij lagen plat neer, totdat het vuren staakte, en kapitein Theron, het hoofd der aanvallers, die ongeveer 80 man sterk waren, kwam naar onzen wagen, roepende: ‘Handen omhoog en uitspringen!’ waaraan wij zonder verzuim voldeden.’ De locomotief was, zonderling genoeg, over den half geopenden wissel heengegaan, maar de twee volgende wagens, geladen met haver, hadden gehaperd, en waren dan omgetuimeld, terwijl drie soldaten onder de haver raakten en stikten. Het was toen één uur in den nacht. De achterste wagen was een salonwagen, waarin zich o.a. bevond Stowe, de Amerikaansche consul-generaal te Kaapstad. De reizigers in dezen salonwagen lagen te slapen, toen de overrompeling plaats had, en slaapdronken kleedden zij zich haastig aan, terwijl Stowe de Amerikaansche vlag uitstak naar buiten. Een jonge Hollander, die het doek niet onderscheidde en het voor een Engelsche vlag aanzag, rukte het hem echter uit de handen met den uitroep: ‘Geef op dat ding!’ maar haastte zich, om de vlag ongeschonden terug te geven, toen andere Boeren hem op zijn vergissing opmerkzaam maakten. Kapitein Theron was intusschen den consul genaderd, en op zijn desbetreffende vraag verklaarde Stowe op zijn woord van eer als consulgeneraal en onder beroep op de vlag van zijn land, dat de salonwagen door de Britsche autoriteiten tot zijn beschikking was gesteld, en dat in dien wagen geen personen of zaken aanwezig waren, die niet tot zijn gevolg behoorden of zijn persoonlijk eigendom waren. De Boeren lieten den salonwagen daarop ongemoeid en brachten hem later weer in het rechte spoor. En toch bevond zich in dien salonwagen de Engelsche kolonel Gordon - Lennox met geheime depêches van Milner aan lord Roberts! De Boeren hadden mijnheer Stowe op zijn eerewoord geloofd en waren op een zeer gemeene manier bedrogen geworden. | |
[pagina 902]
| |
De trein bevatte intusschen een buitengewonen voorraad meel, beschuit, vleesch, haver en ammunitie, terwijl 3 officieren en 40 soldaten, die als herstelden het hospitaal te Bloemfontein hadden verlaten, en thans terugkeerden naar het front, Theron's Verkenners in handen vielen. De Engelschen hadden 4 gewonden, waaronder den gesmokkelden kolonel Gordon - Lennox, die door een verdwaalden kogel in het been werd getroffen. De Boeren haalden uit den trein zooveel buit als mogelijk was, waarna hij in brand werd gestoken, terwijl Theron de krijgsgevangenen, die hij niet kon houden, toch de eerste uren bij zich behield, opdat zij de aangrenzende garnizoenen niet te vroeg zouden waarschuwen. Want het was een feit, dat de Boeren midden tusschen de Engelschen inzaten, en het gevaar van overrompelaars overrompelden te worden, werd te grooter, nu verscheiden Verkenners de buitgemaakte whiskey begonnen te proeven en daarbij den geheelen oorlog vergaten. Toen de dag was aangebroken, kwam de Engelsche bereden infanterie dan ook aanzetten, en de Afrikaanders moesten maken, dat zij hals over kop wegkwamen. Enfin, het liep nog goed af; de Verkenners leverden een achterhoedegevecht, waarbij zij een zwaargewonde kregen, die later overleden is, doch wisten zonder verdere ongelukken te ontsnappen. En daar lord Roberts naar Engeland liet telegrapheeren, dat minstens 25 man van Theron's Verkenners er het hachje bij hadden ingeschoten, was het Engelsche volk ook tevreden. De Engelsche autoriteiten namen intusschen hun maatregelen tegen die lastige en hoogst onaangename verrassingen: zij verwoestten de hoeven in de buurt der opgebroken spoorlijnen, staakten den nachtdienst en plaatsten invloedrijke Parool-burgers - burgers, die den onzijdigheidseed hadden afgelegd en naar hun hoeven waren teruggekeerd - op de bedreigde treinenGa naar voetnoot1). Maar De Wet trok zich van die Parool-burgers weinig aan. Hij haalde de schouders op en zeide: ‘Wij zullen voortgaan met de spoorlijnen te vernielen, als wij te kort komen aan proviand en ammunitie, en wat die Parool-burgers betreft - zij behoorden in het veld, bij de vechtende kommando's te zijn!’
Het was een lange, gevaarlijke weg, dien Theron had af te leggen van Holfontein naar Schoemansdrift, doch hij bracht er zijn menschen doorheen, en kwam met zijn Verkenners behouden aan bij Christiaan de Wet, die hem met blijdschap ontving. Ook Slegtkamp, die, gewond bij | |
[pagina 903]
| |
Lindley, met de kommando's was meegetrokken naar Brandwatervallei, en daar opnieuw gewond, in een klein hospitaal te Fouriesburg was achtergebleven, kwam tot aller verbazing bij Schoemansdrift weer boven water en werd met een krachtig hoera door Theron's Verkenners verwelkomd. Bij Schoemansdrift gaf de kapiteinGa naar voetnoot1) aan zijn Verkenners eenige dagen welverdiende rust, maar toen de horens van Christiaan de Wet het sein tot nieuwe marschen gaven, waren ook de jongens van Theron weer op het appèl. Zij dekten opnieuw den tocht van den Vrijstater, dwars door een wereld vol bosschen en bergen, terwijl lord Methuen in zijn razende zucht om De Wet vast te keeren, hem met de onstuimigheid van een bergstroom najoeg. Maar de valkenoogen van Christiaan de Wet waren goed open, en de jongens van Theron kenden hun plicht. Toen lord Methuen bij Tijgerfontein aankwam, ontdekte hij, dat Theron's Verkenners zich hadden vastgezet in de omringende kopjes, terwijl zijn plan, om hen te omsingelen, volkomen mislukte. Toen gaf hij den 7den Augustus bevel tot een frontaanval, maar de Verkenners wisten, dat hun de dekking van De Wet's leger was toevertrouwd, en zij verdedigden hun stellingen met standvastige trouw. Maar twee kanonnen en een Maxim van De Wet's leger waren op een kopje door de Boeren ongedekt achtergelaten en liepen groot gevaar door den vijand genomen te worden. De kanonniers, die bij de stukken waren, schreeuwden om hulp, want zij stonden reeds binnen de lijn van het vijandelijk geweervuur, en het waren alweer de jongens van Theron, die hen uit den brand moesten helpen. De kapitein bestemde een deel van zijn manschappen om den opdringenden vijand in bedwang te houden, klauterde met een ander deel op het kanonnen-kopje en liet het geschut langs lange lijnen van den berg zakken. Het zware en gevaarlijke werk werd met bewonderenswaardigen spoed en zonder eenig ongeval volbracht, terwijl een Engelsch ooggetuige verklaarde, dat de Republikeinen onder het vreeselijke Engelsche granaat-vuur meer standvastigheid hadden getoond dan ooit sedert de dagen van Magersfontein. De Boeren hadden op dezen dag één doode en enkele gewonden, terwijl het gevecht plaats had in de buurt van Venterskroon. Twee dagen later - den 9den Augustus - ontbrandde een nieuwe strijd bij VanvuurenskloofGa naar voetnoot2), die door de Boeren onder zeer ongunstige voorteekenen werd aanvaard. | |
[pagina 904]
| |
De strijd was voor hen een verrassing, ja bijna een overrompeling. De burgers dachten aan geen vechten. De trekossen waren uitgespannen, en de kommando-smid stond bij de gloeiende veldsmidse rustig de paarden te beslaan, toen een patrouille van kapitein Scheepers, den later met roem bekenden guerilla-aanvoerder in de Kaapkolonie, in wilde haast de nadering van den vijand rapporteerde. De patrouille had het vroeger moeten rapporteeren, maar zij was aan het gezelsen geraakt en had bij dat gezelsen - een oude kwaal bij de Afrikaanders! - den Engelschman vergeten. Er heerschte in het eerste oogenblik een groote ontsteltenis, en holderdebolder, in de grootste hurrie, werd het lager van Christiaan de Wet ingespannen, terwijl kapitein Theron in vollen galop door zijn lager joeg met den kreet: ‘Op zaâl, zeuns! Zeuns, op zaâl!’ Theron's Verkenners vormden zooals gewoonlijk de dekking van De Wet's leger, en toen Theron zijn lager binnenreed, barstten de Engelsche granaten reeds tusschen dit lager en De Wet's leger. De toestand was inderdaad zoo hachelijk mogelijk, en een krijgsgevangen Engelsch officier, die zich bij Theron's Verkenners bevond, voelde zich later tot de verklaring genoopt, dat geen Engelsch aanvoerder in Theron's positie er ooit doorheen zou zijn gekomen. Onderwijl raasden de Engelsche granaten door de lucht, tusschen de bergen met oorverdoovend geweld uitéén barstend, terwijl de valleien waren vervuld met het gejammer en geschrei van opgeschrikte Kafferfamilies, die naar de bergen vluchtten. Het granaatvuur van Engeland werd heviger; de Engelschen rukten thans op, om een bergketen te nemen links van den weg, dien Theron's terugtochtslinie beheerschte, en zoo dit plan was gelukt, zou de wagentros van De Wet in de knel zijn geraakt en Theron ware verloren geweest. Maar het plan leed schipbreuk op den heldenmoed van Theron's Verkenners, die in het granaatvuur van den vijand vast stonden als muren van graniet, de Engelsche bestorming van de gewichtige bergketen met kracht afsloegen, en langzaam in goede orde weken, ofschoon om de beweeglijkheid te verhoogen, een ammunitiewagen in den steek moest worden gelaten. De ammunitie van dezen wagen werd op een geheime plaats begraven, en is later weer opgedolven.Ga naar voetnoot1) Toen de dag daalde, werd uitgespannen in een vlakke, gevaarlijke wereld, maar den volgenden morgen te drie uur stond generaal De Wet | |
[pagina 905]
| |
in het slapende kamp van Theron's Verkenners en zeide op gedempten toon: ‘Op zaâl! Inspan!’ Een Afrikaander, die den generaal niet herkende, meende onwillig: ‘Zeker net als gister! Toen jullie weg waren, kregen wij eerst de order om op te zadelen en in te spannen!’ ‘Zul je zwijgen?’ zeide De Wet tusschen zijn tanden door; ‘zwijg, of ik kom met den sjambok!’ Dat was zoo de manier van De Wet. Hij praatte niet veel, kende geen zenuwen, had spieren van staal en greep gauw naar den sjambok. Onze Afrikaander begreep dan ook, dat hij met geen gewoon kommando-mensch te doen had, hield zijn mond en gehoorzaamde. Het was er om te doen, om lord Methuen vóór te zijn aan den Gatsrand, en terwijl den 10den Augustus deze rand werd bereikt, werd den volgenden dag de spoorlijn overgetrokken. Maar het oogenblik van scheiden was thans gekomen, want bij de jongens van Theron kwam de lust naar avonturen en naar nachtelijke overrompelingen weer boven. Dat eindelooze wijken voor den vijand begon hun tegen de borst te stuiten, terwijl hun verschijning in een andere streek van het oorlogsveld tevens een heilzame afleiding kon bezorgen voor Christiaan de Wet. Zoo nam Danie Theron dan afscheid van De Wet en drukte hem de hand tot weerziens! Maar hij drukte den grooten Vrijstater voor den laatsten keer de hand, en de twee helden zagen elkander voor de laatste maal aan deze zijde van het graf....
Het was toen de morgen van den 12den Augustus, en Theron leidde zijn volk dien dag door een onbegaanbare, woeste wereld: zonder water, zonder hoeve, tot den avond toe. De paarden versmachtten van dorst, en om ze te sparen, liepen de ruiters er naast, doch in den avond werd een prachtige boerenhoeve ontdekt, waar de paarden werden gedrenkt en gevoederd. De jongens van Theron echter leden honger, want de hoeve had natuurlijk geen kost voor 200 manschappen, en om aan zijn menschen het gebrek minder te doen gevoelen, gaf de kapitein hun ieder 10 shillings uit de krijgskas. Den volgenden morgen werd weer opgezadeld, en volle acht dagen lang vertoefden de Verkenners nu in een vallei, begroeid met struiken en geboomte. De Engelschen gonsden om hen heen; aan twee kanten stoven de vijandelijke colonnes in hun wilde jacht op De Wet hun voorbij, maar zij werden niet ontdekt. Zij waren veilig in hun schuilplaats; ze was hun een Zoar, een Pella, een spelonk van Adullam.... Kapitein Theron verzuimde natuurlijk geen voorzorgen. Twee | |
[pagina 906]
| |
ongewapende Boeren, die de schuilplaats naderden, werden vastgehouden en niet losgelaten, voordat de Verkenners hun schuilplaats verlieten. Theron was bang voor verraad, en hij dacht aan het spreekwoord van De Wet: ‘Ik vertrouw mijn eigen jas nog niet.’ De kapitein duldde niet, dat er in den avond vuren werden aangelegd, want in de duisternis zou het schijnsel hen kunnen verraden, en het opkoopen van slachtvee en meel, dat op de naaste hoeven geschiedde, had met de grootste omzichtigheid plaats. Het brood werd in het veld gebakken: liefst in mierenhoopen, die zich voor dit werk uitstekend leenen. Deze mierenhoopen bereiken een hoogte van 50 tot 75 centimeter, zijn van binnen uitgevreten door de mieren en branden als turf. Dichtbij den grond, aan den voorkant, werd een gat gemaakt in den ronden wand van den hollen mierenhoop, het stookgat genoemd, terwijl aan den achterkant bovenaan een klein luchtgat werd gemaakt voor rook en goed trekken. In de holte van den mierenhoop werd vervolgens brandstof geworpen en deze met de mierenhoop samen brandende, gaf binnen een uur voldoende warmte om het brooddeeg te kunnen bakken. Het meel, aangemengd met water en zout, vormde het deeg, dit werd op een plaat of blik gelegd en in den mierenhoop geschoven, terwijl de voor- en achteropeningen werden dichtgemaakt. Na ongeveer een uur was het brood gaar. Om kost te koken, werd een pan of emmer boven in den mierenhoop gezet. Vooral in regendagen waren die mierenhoopen een ware uitkomst. Na acht dagen in dit Afrikaansche Zoar vertoefd te hebben, gaf de kapitein de lang verbeide orders: ‘Zeuns, op 't zadel!’ en hij leidde zijn manschappen met een onverschrokkenheid, die aan vermetelheid grensde, tusschen twee Engelsche kampen, waarvan men de vuren zag vlammen, veilig door. Maar de kapitein fronste zijn wenkbrauwen en was verdrietig, toen hij bemerkte, dat sommige Verkenners havergarven medesleepten op hun paarden, want hij dacht aan alles, en hij vreesde, dat het achterblijvende strooisel hun spoor zou verraden. De ruiters pikten op hun tocht door de Losbergen vier Khaki's op, waarvan er twee doodbedaard aan het boeren waren gegaan, en deze laatste twee werden gevangengenomen, terwijl zij met een geslacht varken op een kar er van door wilden gaan. De verovering van dat geslachte varken bracht de Verkenners natuurlijk in de beste luim, terwijl de krijgsgevangenen goedhartige kerels waren, die bij het inspannen en afzadelen goede diensten bewezen. Men moet trouwens niet denken, dat Theron's Verkenners bedrukte menschen waren. Zij hadden wel oogenblikken, dat zij ontmoedigd en neergedrukt waren, maar die oogenblikken waaiden voorbij, en in spijt | |
[pagina 907]
| |
van hun zware en moeilijke tochten waren zij het geleden leed weer ras vergeten, als zij zich met een bloedende osserib of een lekkeren schapebout om het knappende lagervuur schaarden. De verzorging van de maag was trouwens een gewichtig en ernstig punt voor deze sterke, stevige kerels, en de Griek, die geen woord Afrikaansch verstond, had dezen volzin toch spoedig geleerd: ‘Vleesch voor vier man!’ Het corps van Theron was namelijk gesplitst in afdeelingen van drie tot zes man, die, elk in 't bijzonder, zich vervoegden bij het corps-commissariaat, dat voor de voedingsmiddelen zorgde. Dan was er nog een Franschman bij de Verkenners, die van de Afrikaansche taal evenveel verstond als een Engelsche muilezel, doch die zijn schreeuwende onbeholpenheid wist goed te maken door een buitengewoon krachtig gebarenspel. Deze man van de pantomime ontving een keer de opdracht, om eieren te koopen in een nabijgelegen hoeve. Hij was gewillig genoeg en ging, maar het was hem toch onmogelijk, om aan de boerenvrouw, die uit zijn klanken niet wijs kon worden, in woorden zijn wenschen kenbaar te maken. Hij wist echter raad. Hij hurkte neer op den grond en begon te kakelen als een kip, die een ei gaat leggen. De boerenvrouw keek hem in het eerst met groote oogen aan, bang genoeg, dat deze zonderlinge Uitlander aan plotselinge verstandsverbijstering leed, maar de bovenkamer was bij onzen Franschman perfect in orde, en zij had hem dan ook heel gauw begrepen. De eieren werden gehaald en de koop liep vlot van stapel. Zulke kleine, grappige voorvallen kweekten bij Theron's corps, zooals trouwens ook bij de andere kommando's, een frisschen, gezonden humor, terwijl het besef, te strijden voor vrijheid en recht, hen troostte en sterkte bij de zwaarste slagen. Doch uitkijken bleef telkens de boodschap, en bij den nieuwen tocht, die Kliprivier gold, krioelde de omtrek van Engelschen. In den nacht van den 24sten Augustus werd Kliprivier bereikt: een spoorstation, tien mijlen ten zuiden van Johannesburg, en kapitein Theron wendde zich onmiddellijk naar de gevangenis, waar zijn plotselinge verschijning de grootste opschudding veroorzaakte. De gevangenen, die voor een groot deel voor Ceylon waren bestemd, riepen zoo hard als zij konden: ‘Wij zijn Boeren! Wij zijn Boeren!’ Maar de cipiers maakten minder lawaai en zaten met het zaakje geducht in de knel. Zij moesten echter kiezen of deelen, en gauw ook, want de kapitein maakte reeds de revolver gereed. Toen bedachten zij zich niet lang, en de kerkerdeuren gingen knarsend open. Er werden 85 personen uit de gevangenschap verlost, die zich onmiddellijk bij Theron's corps lieten inlijven, en het feit, dat de | |
[pagina 908]
| |
cipiers zich eveneens bij de Verkenners aansloten, gaf aan de overrompeling een bepaald grappig karakterGa naar voetnoot1). De mare van dit vermetele stuk verspreidde zich intusschen met de snelheid van den prairiebrand door de Transvaal en wakkerde het verzet tegen het Engelsche geweld krachtig aan, terwijl Danie Theron voortging met zijn overrompelingen, de waterwerken van Johannesburg bij Kliprivier vernielde en de Hollanders van zijn corps den 30sten Augustus een bijzondere verrassing bereidde, door de mededeeling: ‘Hollanders, we gaan morgen op jullie Koninginnedag een trein pakken!’ Theron vervulde zijn belofte; de spoorlijn werd opgescheurd door dynamietGa naar voetnoot2) en een volle goederentrein, gevuld met kleeren en andere artikelen, viel den Verkenners in handen. Zes Engelsche soldaten, die alsEen door Verkenners opgescheurde spoorlijn.
dekking dienden, werden gevangengenomen, doch weer losgelaten, van welke gelegenheid zij gebruik maakten, om zich te bezuipen aan de veroverde whiskey. Deze goederentrein was intusschen de laatste trein, dien de dappere | |
[pagina 909]
| |
Danie Theron zou buitmaken. Hij deed een nieuwen aanslag op de spoorlijn bij Heidelberg, doch deze aanslag mislukte, waarna hij met zijn Verkenners terugkeerde naar de Losbergen, waar zij hun lager, bestaande uit eenige Kaapsche karren met bagage, opsloegen. Hier ontving Theron een verzoek van generaal Liebenberg, die door generaal Hart werd bestookt, om over te komen, en een gezamenlijk krijgsplan vast te stellen, aan welk verzoek de kapitein gehoor gaf, want hij was bezield met een brandenden ijver voor zijn volk. Hij ging alleen. Het was niets ongewoons: hij deed het dikwijls. Zoo reed hij dan weg, en hij reed zijn laatsten rit! En hij zou zijn kamp en zijn dapper volk nooit wederzien - neen, nooit! Het was toen Vrijdag den 7den September. Misschien hebben de Verkenners zich wel verwonderd, dat hij zoo lang wegbleef, en misschien ook niet. Hij bleef wel meer lang weg, als de dienst het eischte. Eindelijk kwam zijn paard het lager binnen. Een gewezen Afrikaansch artillerist had het gevonden, dwalende op het eenzame veld, en hij bracht het in het lager. Het was getuigd en gezadeld, en de verschijning van dit paard zonder zijn ruiter wekte onder het corps een groote ontsteltenis. Het ergste stond te vreezen, en thans eerst voelden die dappere mannen, hoe zij hingen aan hun kapitein, aan hun ‘Kappie,’ zooals zij hem plachten te noemen. Er werd onmiddellijk opgezadeld, en een sterke patrouille rukte uit, om Theron te zoeken. Het was een droevig zoeken. Zij hadden wel meer gezocht, de Verkenners, - ach, zij hadden het elken dag gedaan! - maar dan hadden zij het spoor van den vijand gezocht, met hun kapitein aan het hoofd. En thans zochten zij geen vijand, maar hun Kappie. Maar zij vonden hem niet, en zij konden hem niet vinden, want hij rustte reeds in den koelen schoot van den Afrikaanschen grond. Toen reden zij aan bij een boerenhoeve in den omtrek en vraagden naar hun kapitein, en de vrouw, die hier woonde, vertelde hun, dat hun kapitein reeds begraven was. Toen ontroerden zij, die stoere gasten van Theron's Verkenners, en zij weenden, omdat hun Kappie gesneuveld was. De Engelschen hadden hem gevonden - dood! - en zij hadden een Afrikaander geroepen, en deze had het lijk van Danie Theron herkend. En toen hadden zij, namelijk de Engelschen, hem begraven. De vijanden hadden hem gevonden met den rug half achterover geleund tegen een klip: het gelaat naar boven, de hand aan het voorhoofd. | |
[pagina 910]
| |
Zoo zat hij daar in peinzende houding: de hand aan het voorhoofd, want dit schrandere brein, dat dag en nacht met een verterenden ijver had gewerkt en geworsteld voor zijn volk, was moede geworden, en het gelaat naar boven, want van boven moet de verlossing komen. Het bleek aan zijn patronen, dat hij nog gevochten had, maar geen kogel had hem getroffen - hij was gestikt door de vergiftigende gassen van een lyddietbom, die in zijn nabijheid was uitééngeslagen. De Afrikaander, dien de Engelschen bij het lijk hadden geroepen, en die Theron had herkend, was een Kapenaar. Theron zelf was ook van Kaapschen huize. De Verkenners vroegen aan de vrouw, waar Theron begraven was, en zij wees hun de plek in het eenzame veld, en zij weenden bij het graf van hun geliefden aanvoerder. En dan keerden zij terug naar het lager met bedroefde harten, en verhaalden, wat zij wisten. Toen stond de Hollander Steuerwald op, die geen jaar later zijn jong en heerlijk leven zou offeren op het altaar van een Vereenigd Zuid-Afrika, en deelde mede, hoe hij met een makker reeds lang geleden van kapitein Theron de opdracht had ontvangen, om hem, mocht hij sneuvelen, te begraven op een familiekerkhof bij Kliprivier, waar zijn overleden meisje eveneens was begraven. Op dit oogenblik kon die opdracht echter niet worden vervuld, want de weg was moeilijk naar Kliprivier, en de vijanden waren er in menigte. Maar men kon aan den kapitein toch een voorloopige begrafenis geven, die zijner waardig was, en zoo werd besloten.
En wij scharen ons in den geest met Theron's Verkenners om het lijk van hun grooten aanvoerder. Wij hebben er recht op, om daar te staan, en wij ontleenen dat recht aan de liefde en de bewondering, die wij in ons binnenste voelen branden voor dezen grooten Afrikaander, en deze liefde en deze bewondering is sterk als de dood. Het is goed, dat Theron wordt opgegraven, want geen Khaki-handen mogen hem de laatste eer bewijzen - die eer komt zijn Verkenners toe, die hem gevolgd zijn, dag en nacht, met standvastige trouw.... En trouwe, sterke vriendenhanden nemen hem nu op en zij leggen hem met broederlijke teederheid neder in dat enge kamerke, dat wij doodkist noemen. Hoog boven de doodkist drijven de kleine, witte wolken vredig voorbij, en de hellingen der bergen groenen, want de lente is aan 't komen. Maar de doode zal die lente nooit meer aanschouwen, want hij heeft zijn kostelijk leven geofferd voor vrijheid en recht. | |
[pagina 911]
| |
En een eerwaardige Afrikaander treedt thans naar voren en spreekt met aangrijpenden eenvoud over deze woorden: ‘O sieraad van Israël; op uwe hoogten is hij verslagen; hoe zijn de helden gevallen! Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askalon, opdat de dochters der Filistijnen zich niet verblijden; opdat de dochters der onbesnedenen niet opspringen van vreugde!’ En de ‘zeuns’ van Kappie, de gevreesde leeuwen, die Engeland doen sidderen, laten hun geliefden kommandant langzaam neerdalen in den diepen, duisteren kuil. En de doodsklok klept - niet de doodsklok van het vredig dorpke, waar hun kapitein geboren is, maar de doodsklok, die daar klept in het sterke gemoed van deze leeuwen, die diepbedroefd zijn. Want zij begraven hun aanvoerder, die hen zoo dikwijls heeft geleid tot een strijd vol glorie, en die voor hen zorgde als een vader - ja, als een moeder voor haren eerstgeborene..... En zij weenen bij zijn graf, want zij hadden hem waarlijk lief, en zij roepen met omfloerste stem: ‘Kappie, rust zacht!’ En met schreiende harten herhalen we dien wensch: ‘Kappie, rust zacht!.... Teeder en moederlijk dekke u de Afrikaansche grond! Rust zacht, Kappie!’ O sieraad van Israël; op uwe hoogten is hij verslagen; hoe zijn de helden gevallen! |
|