De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe eerste Drijfjacht op Christiaan de Wet.Christiaan de Wet had aan zijn wakkere manschappen na den meesterlijken slag, dien hij den 7den Juni bij Roodewal had geslagen, een korte, maar welverdiende rust geschonken. Toen echter hadden hem zijn verkenners de tijding gebracht, dat twee lords, Kitchener en Methuen, van twee kanten in aantocht waren, om hem te vangen, en met zijn burgers in het zadel springend, verdween hij naar het oosten. Het presidentslager, bestaande uit president Steyn met een aantal secretarissen, heliografisten en rapportrijders, was toentertijd gevestigd op de hoeve Tweefontein, acht uur gaans ten zuidwesten van Frankfort. Ten westen van Tweefontein lag het kommando van Olivier, terwijl kommandant Hazebroek in de buurt van Senekal, kommandant Marthinus | |
[pagina 835]
| |
Generaal Ben Viljoen.
PrinslooGa naar voetnoot1) bij Harrismith en kommandant Human in het district Vrede stonden. Over het wijde veld verspreid, bevonden zich dan nog enkele paarden-patrouilles, die de bewegingen van den vijand hadden te bespieden, en de beweeglijke schakels vormden tusschen de verschillende kommando's. De gemeenschap met de Transvaal was nog niet afgesneden, daar het spoorbaanvak Standerton-Heidelberg nog in handen der Boeren was, maar er bestond gegronde vrees, dat generaal Buller dat baanvak spoedig zou nemen, waardoor de Vrijstaatsche kommando's zouden geïsoleerd zijn | |
[pagina 836]
| |
van de ammunitie-voorraden, die langs de Transvaalsche Oosterlijn waren opgeslagen. Generaal De Wet deed daarom zijn uiterste best, om uit die ammunitie-depots nog belangrijke hoeveelheden Mauserpatronen en Kruppgranaten voor zijn veldkanon (7.5 centimeter) te laten komen, hetgeen dan ook over Greylingstad gelukte. Doch het ging op het nippertje af, en van de twee en twintig ossewagens, die de ammunitie en de benoodigde proviand aanbrachten, vielen er drie, waarvan de afgebeulde trekossen niet konden opschieten, in 's vijands handen. Ongelukkig genoeg bevatten deze drie wagens koffie, thee, suiker en andere koloniale waren, waaraan De Wet's kommando's zoo'n dringende behoefte hadden, zoodat dit verlies geen geringe teleurstelling veroorzaakte. Vleesch echter was aanwezig, en aan buitgemaakt meel was zoo'n overvloed, dat Christiaan de Wet van uit Frankfort nog 600 zakken meel opzond naar Middelburg. Het gebrek aan zout was een leelijk nummer, maar er was niets aan te doen, en de burgers moesten het flauwe, laffe schapenvleesch, nadat het op het vuur was geroosterd en met asch gekruid, zoo maar naar binnen werken. In het gebrek aan koffie wisten de vindingrijke Boeren te voorzien door gedroogde perziken, die zij in de nog niet platgebrande boerenwoningen opkochten, te roosteren en daarna te stampen. Dat was dan gemalen koffie, terwijl gebrande zemelen dienst deden als cichorei. Het was geen Mokka, maar enfin - men behielp zich, en zooals de kommando-burgers zich bij zoo'n pot perziken-koffie, boven het vlammende vuur gezet, verdrongen: de ouderen met strakke, ernstige gezichten, de jongeren met dien leuken humor, die trots al de ellenden van den oorlog bij het schaften toch met onweerstaanbare kracht naar beven kwam, geleken zij in hun havelooze, gescheurde plunjesGa naar voetnoot1) en hun ruige, ongeknipte baarden inderdaad op die stroopende benden, waarvan lord Roberts later heeft gesproken - stroopende benden, voor wier dapperheid en heldenmoed de wereld eerbiedig het hoofd heeft ontbloot! Leden de burgers dikwijls gebrek, hun paarden hadden overvloed, daar er een rijke oogst was binnengehaald, en op de boerenplaatsen, waar de Engelschen nog niet waren geweest, groote bergen havergarven werden gevonden. In streken, waar de Engelsche soldaten waren doorgetrokken, was het echter anders, en de burgers konden het spoor der beschaafde barbaren volgen langs de puinhoopen der platgebrande boerenhoeven. Voor de hongerige kommando's schoot er dan niets anders over dan in den omtrek van die verwoeste woningen jacht te maken op de ontsnapte hoenders en kalkoenen, die boven kleine mestvuren werden geroosterd. Als de dag daalde, bij zonsondergang, begon Christiaan de Wet | |
[pagina 837]
| |
Een zoon van gen. Nell.
Jones, een van De Wet's verkenners. Colson. Veldkornet Francis. De Wet's secretaris. Gen. De Wet. Gen. Nell. gemeenlijk zijn geheimzinnige nachtelijke marschen, die door hun zeldzame, grillige kronkelingen wel in staat waren, om den scherpzinnigsten vijand te doen aarzelen. Hij begon bij voorbeeld recht het zuiden in te trekken, zwenkte na een uur rijdens plotseling naar het noordoosten, sloeg vervolgens het westen in, om af te zadelen op een plek, op geen uur afstands van waar de tocht was begonnen. Den nacht daarop bewoog hij zich dan weer in een rechte lijn, en zadelde eerst af, nadat hij op vijftig kilometer afstands was van zijn uitgangspunt. Zoo was hij den eenen keer een draler, die aan zijn plek scheen vastgenageld, en den volgenden keer een ruiter, die vleugels had gebonden aan de hoeven van zijn klepper. Maar zoowel door zijn dralen als door zijn pijlsnelle bewegingen verbijsterde hij den vijand, en terwijl hij werd omgonsd door het verraad en omloeid door de overmacht, glipte hij tusschen den vijand door met de gladheid van een aal. Hij vertoefde gemeenlijk nooit langer dan twee dagen op dezelfde plek, en had een flink gedrild corps verkenners, dat hem uitstekende diensten bewees.
Een der rondzwervende Vrijstaatsche patrouilles, die de noodige inlichtingen verschaften aan de kommando's, had den 10den Juni ten noorden van Kroonstad een gelukkig treffen met een afdeeling Engelsche ruiters, waarover Roberts nader het volgende seinde: | |
[pagina 838]
| |
‘De cavalerie-divisie leed den 10den meer verliezen dan ik heb opgegeven. Ik heb geen nauwkeurig relaas kunnen krijgen van wat gebeurd is, daar de bevelvoerende officier, ritmeester Elworthy, sneuvelde, en de twee officieren, die te gelijk gewond werden, naar de achterhoede zijn gezonden; maar het schijnt, dat een afdeeling van onze manschappen, die naar een kraal ging, waarop een witte vlagGa naar voetnoot1) was geheschen, plotseling door een sterke afdeeling van den vijand werd aangevallen. Twee officieren - ritmeester Haig, van het 6de dragonders, en luitenant Wilkinson, van het Australische paardevolk - zijn gevangengenomen, en 21 man worden nog vermist.’ Het was in deze dagen, dat assistent-generaal P. Viljoen, gewezen mijn-commissaris van Heidelberg en in den laatsten tijd landdrost van het district Potchefstroom, met een klein klompje dappere Transvalers bij de Vrijstaters van Christiaan de Wet aankwam. Hij bracht slechte tijdingen mede. Klerksdorp en Ventersdorp waren door de Engelschen bezet, terwijl in eerstgenoemde plaats de overgave had plaats gehad van generaal Andries Cronjé, den broeder van Piet Cronjé, die doodziek in handen van den vijand was gevallen. Een Engelsch officier was als parlementair verschenen aan het bed van Andries Cronjé, en had den zieken generaal voor vaste waarheid verteld, dat de Boeren zich met hoopen vrijwillig kwamen overgeven, dat Louis Botha over den vrede onderhandelde en dat de tegenstand der Boeren nog maar een kwestie van eenige dagen was. Ter voorkoming van noodeloos bloedvergieten had de Engelsche officier Andries Cronjé dan ook dringend aangeraden, om zijn burgers tot het neerleggen der wapenen te bewegen, doch deze wakkere generaal, die eenige dagen te voren, steunend op zijn vrouw en zijn dochter, zijn uitgeput lichaam naar de kamer had gesleept, waar een Boeren-krijgsraad werd gehoudenGa naar voetnoot2), was niet van zins geweest, om zoo'n treurigen raad te geven, maar had integendeel de burgers bezworen, om vol te houden tot het uiterste. Hij was echter door zijn zware ziekte niet in staat geweest, om te ontsnappen, en was in de handen der Engelschen gevallen, terwijl 150 burgers - van het betreurenswaardige gilde der handenopstekers - zich te Klerksdorp vrijwillig hadden overgegeven. Ternauwernood was P. Viljoen met eenige getrouwen aan de vervolging der Engelschgezinden te Potchefstroom ontsnapt, en was de overbrenger van bovenstaande treurige berichten. | |
[pagina 839]
| |
Doch met het treuren over deze tijdingen werd niets gewonnen, en toen De Wet's verkenners rapporteerden, dat er aan de spoorbrug over de Rhenosterrivier een mooie slag te maken zou zijn, schalde het moedige bevel: ‘Opzaal, kèrls!’ en klonk de seinfluit, die de kommandanten naar de generaalstent riep. De Wet deelde in korte, sobere woorden zijn plannen mede, die in den krijgsraad werden goedgekeurd; ieder kommandant ontving zijn bijzondere taak, en voort ging het, in het holle van den nacht, naar LeeuwspruitGa naar voetnoot1). Het was Donderdagnacht 14 Juni. In diepe stilte reed de colonne voort, dwars over het veld, door het lange, verlepte gras, dat den dreun van het paardengetrappel temperdeGa naar voetnoot2). Er mocht niet worden gerookt, en het aanschrappen van een vuurhoutje was ten strengste verboden. Het was bitter koud; een straffe, ijzige wind gierde over het veld, en striemde de Boeren in het gezicht. Door de donkere luchten dreven zware wolken, en geen ster verlichtte het pad. De ruiters waren verkleumd van de koude, doken diep weg in hun baadjes, en terwijl er geen woord werd gewisseld, werd de tocht zonder een oogenblik te rusten met die bewonderenswaardige terreinkennis over het ongebaande veld voortgezet, die den Boer schijnt aangeboren. Op een afstand van een uur gaans van de spoorlijn werd halt gehouden, en terwijl de krijgsmacht zich splitste in verschillende afdeelingen, sprongen de ruiters op duizend schreden afstands van de spoorlijn uit het zadel. Zij rekten hun stram geworden leden, plaatsten de paarden met aan elkander gebonden teugels in de achterhoede en kropen zwijgend naar de randjes, die de spoorlijn beheerschten. Het was toen drie uur, en eerst tegen zeven uur zou het dag worden. De Boeren bibberden van de koude en drukten zich tegen de klippen aan, terwijl de artilleristen, de kanonnen naar boven sjorrend, zich gereed maakten voor het gevecht. Daar, in de verte dan, lagen de vage omtrekken van het Engelsche kamp! De sintels der uitdoovende vuren glommen nog in de duisternis, en de diepe stilte van die slapende tenten werd slechts verbroken door den krachtigen wind, die over de vlakte zwiepte, door het eentonig geroep der uitgezette Engelsche schildwachten en het geschreeuw van het wild gedierte, dat honger had. Daar lagen zij dan gerust te slapen; toen er over meer dan duizend | |
[pagina 840]
| |
menschen, blanken en zwarten, een breede vuurstraal glipte van een nabijgelegen kopje, en een granaatkartets vlak boven den spoordijk uiteenbarstte. De tweede kartets viel midden in het kamp en veroorzaakte een ontzettende verwarring. De soldaten sprongen ongekleed of half gekleed, met wit-bestorven gezichten, uit hun tenten, en liepen in de morgenschemering, terwijl hoornsignalen en kommando-roepen weerklonken, als dollen door elkander. Maar midden in dit onbeschrijfelijk tumult mengde zich thans het scherpe geknetter der Mausers, die de soldaten als slachtvee wegmaaiden en de verwarring voltooiden. De bevelhebber, majoor Seymour, stond in het midden van eenige officieren, toen een bom hem in de volle borst trof, en hem in flarden scheurde, terwijl soldaten en Kaffers in grooten angst naar den spoordijk snelden, om daarachter te schuilen. Doch de soldaten waren, al vonden zij schuiling achter den spoordijk, niet in staat, om het moorddadige Boerenvuur naar behooren te beantwoorden, en die over den spoordijk waagde heen te kijken, was een kind des doods. De Engelschen zaten in de klem, in een hopelooze klem, en dit inziende, heschen zij de witte vlag. Zij deden er verstandig aan, want er was geen hoop op ontzet, en de slachting was in die weinige oogenblikken reeds vreeselijk genoeg geweest. Het was een bloedbad, dat de Mausers hadden aangericht! Op één plek, over en door elkaar, vonden de Boeren 12 lijken, terwijl er in het geheel ongeveer 80 soldaten en Kaffers waren gesneuveld. De gewonden lagen op hoopen, als stapels afgekeurd vleesch, doch werden door de goede zorgen der Boeren opgezonden naar de Engelsche ambulance te Kroonstad. Tot zoolang echter moesten zij het zonder dokter stellen, want de aanwezige Engelsche dokter was eveneens gesneuveld, terwijl de kommando's van Christiaan de Wet dokter noch hospitaal bezaten. Zij dreven op Gods genade door de wijde wildernissen, terwijl de zwaargewonden in het eenzame veld moesten worden achtergelaten onder de hoede van den een of anderen Kaffer. Het verlies der Boeren bestond uit 3 gesneuvelden, gedood door dumdum-kogels, terwijl het bij het ontwapenen der soldaten bleek, dat zij bijna uitsluitend van dumdum-kogels waren voorzien. De krijgsgevangenen waren soldaten der genie, die hier waren gestationneerd, om de vernielde spoorbrug te herstellen. Zij gebruikten daarvoor houten spoorleggers, terwijl de Basuto-Kaffers den spoordijk in orde brachten. De brug was reeds voltooid, doch de dijk nog niet. De Basuto's waren slecht te spreken over de Engelschen. Zij vertelden aan de Boeren, dat zij door de Khaki's op een liederlijke manier waren bedrogen, want zij waren aangenomen als mijnwerkers, terwijl de Engelschen geen woord hadden gerept van de gevaren, waaraan zij waren | |
[pagina 841]
| |
blootgesteld. Zij hadden bovendien een geruimen tijd gewerkt zonder loon te ontvangen, en wilden zij niet werken, dan waren ze daartoe gedwongen geworden. De Basuto's werden onder Boerengeleide regelrecht naar hun vaderland, Basutoland, teruggezonden, nadat zij de belofte hadden afgelegd, in dezen oorlog de Engelschen niet meer te zullen helpen. Enkelen gingen als bedienden bij de Boeren in dienst. De oude grijskop Froneman, die den aanval op de Engelschen had geleid, gaf nu last, om de brug in brand te steken, en van hetgeen de Engelsche genie met zooveel moeite en zorgen had klaar gekregen, was na een half uur niets meer overgeschoten dan een hoop asch. Onder de hoeksteenen werden een paar dynamietbommen gelegd, welke die hoeksteenen optilden en uiteenscheurden. In het kamp werd een flinke hoeveelheid meel, corned-beef en 500 kisten harde Engelsche beschuit, door de Boeren ‘klinkers’ genoemdGa naar voetnoot1), buitgemaakt, terwijl 240 soldaten met 13 officieren werden krijgsgevangen gemaakt. Dat was de nachtelijke tocht naar Leeuwspruit. Christiaan de Wet was in zijn nopjes en welgemoed werd de terugtocht aanvaard, terwijl een toevallig ontdekte militaire telegraafkabel over een lengte van een uur gaans, en de telegraafdraden overal, waar men ze vond, werden vernield. In een veilige vallei werd afgezadeld en De Wet gaf aan zijn burgers, die in het gevecht door P. Viljoen en zijn Transvalers wakker waren bijgestaan, twee volle dagen vacantie, die zij gebruikten, om hun kleeren aan de spruit eens flink uit te wasschen. Negen dagen later, in den morgen van den 23sten Juni, verscheen opnieuw een afdeeling van De Wet's krijgsmacht aan de spoorlijn, sneed een voorpost der Canadeezen af en viel met groote kloekheid het versterkte Engelsche kamp bij Honingspruit (tusschen Roodewal en Kroonstad) aan. Maar nu kregen de wakkere Vrijstaters den wind van voren, want er kwam juist uit het noorden een trein aanzetten met 400 man Engelsche infanterie, die krijgsgevangenen der Boeren waren geweest te Waterval en onmiddellijk de Boeren aanvielen. Kolonel BullockGa naar voetnoot2) voerde hen aan en vond nog gelegenheid, om naar Kroonstad om versterkingen te seinen voordat de telegraafdraad werd doorgeknipt. Er ontstond een verwoed gevecht, maar toen de versterkingen uit | |
[pagina 842]
| |
Kroonstad in zicht kwamen, vonden de Vrijstaters het verstandig, om er van door te gaan. Hun verliezen waren van geen beteekenis; de Engelschen gaven als hun verliezen op 30 dooden en gewonden. Onder de dooden was majoor Hobbs, die acht maanden krijgsgevangene der Boeren was geweest en hier zijn einde vond. Deze aanhoudende aanvallen op de spoorlijn veroorzaakten den Engelschen intusschen een buitengewonen last. ‘Een reisje per spoor ten noorden van Kroonstad,’ schreef de oorlogscorrespondent van het Engelsche dagblad ‘Morning Post’, ‘is niet van avonturen ontbloot, dank zij De Wet's bedrijvigheid. Lange rechte einden en kruiswegen over donga's, die breede viaducten, zelfs bruggen, noodzakelijk maken, zijn zeer kwetsbare punten. De ijzeren bovenbouw is verwoest en de hulpbruggen, grootendeels bestaande uit groote stapels hout en dwarsliggers, kunnen gemakkelijk door één man met een kan petroleum en een lucifer aangestoken worden. Eenmaal verbrand, geeft de herstelling minstens 48 uur vertraging: 24 uur om een trein met materialen naar de plaats des onheils te brengen en 24 uur om de brug te herstellen. Onder die omstandigheden is het dringend noodig, elke spanning van meer dan 24 voet scherp te doen bewaken. Een spoorviaduct; een der ‘zeer kwetsbare punten.’
| |
[pagina 843]
| |
Toen dit eenmaal besloten was, ging men naar het volgende merkwaardige principe te werk: De bruggen werden bewaakt door een troep, evenredig met haar grootte. Een brug van 10 spanningen kreeg een bataljon, een van 5 spanningen vier compagnieën, en een viaduct een halve compagnie. Sinds generaal Smith-Dorrien belast werd met de bewaking van de lijn, is met deze methode gebroken. Nu liggen nergens minder dan twee compagnieën, en bij elken post zijn één, twee of meer kanonnen. De generaal leeft in zijn trein, en rijdt voortdurend de lijn op en af, overal wenken gevende en voorzorgen nemende, doch met al zijn bekwaamheid en ijver moet hij het tegen De Wet afleggen.’
Te Lindley stond generaal Paget met een brigade en 6 kanonnen, ruim 2000 man sterk. Het was deze colonne, die lord Methuen was gevolgd in den vruchteloozen marsch tot ontzet van het millionnairen-bataljon, dat zich den 31sten Mei bij Lindley aan de Boeren had overgegeven. De Boeren waren vertrokken en generaal Paget had den 5den Juni het verlaten Lindley bezet, waarop Piet de Wet, de broeder van Christiaan de Wet, zich met zijn kommando, het Bethlehem-kommando, bij Lindley opstelde en het dorp trachtte te nemen. In het begin van den oorlog waren er groote verwachtingen gekoesterd van dezen Piet de Wet; hij had zich in den slag bij Modderspruit onderscheiden en hij was immers uit hetzelfde nest als Oom Chris. Doch deze verwachtingen werden beschaamd; Piet de Wet had geen staal in zijn bloed, geen volharding; hij was niet bestand tegen nederlagen, miste het beleid en de doortastendheid van een flinken bevelhebber en gunde gaarne aan een volgend geslacht de glorierijke worsteling om een zelfstandige Afrikaansche natie. Dat gemis aan beleid en doortastendheid bleek weer zonneklaar bij Lindley. Hij gaf den vijand gelegenheid, om zich in de heuvelen rondom het dorp geducht te verschansen en terwijl de Boerenkanonnen een tamelijk onschuldig vuur onderhielden op de Engelsche stellingen, was Piet de Wet meestentijds op zijn hoeve, die in den omtrek van Lindley stond, en verbeuzelde zijn kostbaren tijd. Zijn voorbeeld had natuurlijk een zeer ongunstigen invloed op zijn burgers, die meer ijver betoonden, om bij de uitdeeling der levensmiddelen de grootste portie te krijgen dan den vijand te verslaan, en in het voetbalspel onmiskenbare vorderingen maakten. Het meerendeel van deze Boeren waren inderdaad maar lagerliggers, | |
[pagina 844]
| |
die de opvatting waren toegedaan, dat slapen, eten en drinken het voornaamste deel van een veldtocht uitmaakten, en in die opvatting door het flauwe optreden van hun aanvoerder niet weinig werden gestijfd. Piet de Wet was bij het beleg van Lindley ook al zonderling te werk gegaan. Hij had den noordoostelijken en den zuidwestelijken kant afgesloten, maar de westzijde, die de gewichtige route naar Kroonstad beheerschte, gewoonweg opengelaten. Met zijn kommando's, die er wel beslijkt en bemodderd uitzagen, maar haar op hun tanden hadden, spoedde Christiaan de Wet thans naar Lindley, en vergezeld van zijn staf, ontmoette hij zijn broeder op een heuvel in de buurt van het dorp. Door zijn kommandanten omringd, liet hij Piet de Wet een nauwkeurig verslag geven van zijn genomen maatregelen, en toonde, dat hij den toestand beter begreep dan de leider van de belegering. Hij werd driftig, keek zijn broeder, die grooter en forscher gebouwd was dan hij, toornig aan met zijn valkenoogen, en diende hem in aller tegenwoordigheid een scherpe berisping toe. Daarna werd krijgsraad gehouden, om de wenschelijkheid van een verder beleg te overwegen. De krijgsmacht der Boeren bestond thans uit 3000 man, doch van dit aantal waren er 2000, waaraan men bij een ernstigen strijd weinig had. Het waren lagerliggers, die van geen oorlogEen klein snelvuur-kanon van De Wet's artillerie.
‘een vinnig ding’ hielden, als het bloed moest kosten; het was kaf, dat door den wind van den tegenspoed zou worden weggevaagd naar de vier hoeken van den horizon! Op 1000 vechters kon Oom Christiaan echter rekenen en dezen vormden een werkelijke keurbende, die voor geen duivel, en veel minder voor een Engelschman beefde! De artillerie bestond uit vijf Armstrong-kanonnen, op de Engelschen buitgemaakt, vier Krupp-kanonnen en een klein snelvuur-kanon, een vinnig ding, | |
[pagina 845]
| |
dat uitstekende diensten had bewezen en licht te vervoeren was. Maar men kon er niet vast op rekenen, want het werd telkens onklaar, terwijl de velden en trekken der andere kanonnen door het veelvuldig gebruik waren uitgesleten, waardoor het juiste schieten op groote afstanden zeer bezwaarlijk werd. Christiaan de Wet richtte zijn langen verrekijker op de stellingen van den vijand en nam nauwkeurig den door de Engelschen bezetten Platkop op. Deze kop vormde den sleutel tot de andere stellingen, en konden de Boeren dezen sleutel in handen krijgen, dan lag het dorp weerloos aan hun voeten. Doch een ontevreden plooi kwam op het gelaat van den opperbevelhebber, en hij schudde den schranderen kop. Om den Platkop te bereiken, moesten de Boeren een open, kale vlakte van twee kilometer overschrijden, en had de vijand den berg met kanonnen beplant, dan zou zoo'n stormend kommando zijn weggemaaid voordat het den voet van den Platkop had bereikt. Het was dus de alles overheerschende vraag, of de Platkop kanonnen had, en om dat uit te vinden, werd besloten, de Boeren-artillerie op den begeerlijken berg te laten spelen, terwijl kleine Boeren-groepen zouden trachten, de Engelsche Maxims aan 't spreken te krijgen. Om twee uur in den namiddag van 26 Juni opende de Boeren-artillerie haar vuur, en slag op slag vielen de granaten in de vijandelijke stelling. De kanonnade duurde tot zonsondergang, maar generaal Paget bleef stom, en toen de Boeren het vuren staakten, waren zij nog even wijs als toen zij waren begonnen. Toch was het gelukkig, dat Christiaan de Wet zoo voorzichtig was geweest, geen bestorming te wagen, want de bestorming had in een zware ramp moeten eindigen, daar de Platkop wel degelijk met verdekt opgestelde artillerie was bezet. Op denzelfden dag had in het wijde veld een ontmoeting plaats tusschen een vijandelijke patrouille en een klompje Boeren, waarbij eerstgenoemde werd in de pan gehaktGa naar voetnoot1). Intusschen was Danie Theron met zijn verkennerscorps op het oorlogsterrein aangekomen. Zijn corps telde 200 man, voornamelijk Uitlanders, waaronder het klaverblad Henri J. Slegtkamp, H. de Roos en Jack Hindon, die in de Spionkopgevechten met zoo'n schitterenden moed hadden gestredenGa naar voetnoot2). Theron kwam van Middelburg, had onderweg alle bruikbare paarden | |
[pagina 846]
| |
genomen, de Engelsche winkels van hun overtolligen voorraad ontlast, en stelde thans zijn heldenarm den Vrijstaters ten dienste. Hij kreeg spoedig werk. Den 23sten Juni was een afdeeling Australiërs met vier kanonnen en een konvooi van Kroonstad op marsch gegaan ter versterking van generaal Paget, had den 26sten Juni een kleinen klomp Boeren bij Liebenbergspruit verjaagd en stootte den volgenden dag op Theron's Verkenners. Ofschoon Theron zonder kanonnen was en tegenover een groote overmacht stond, ging hij niet op zij, en geraakte in een hevig gevecht. Zijn mannen vochten met hun gewone stoutmoedigheid, sloegen eenige bajonetaanvallen zegevierend af, sprongen als eekhoorns tusschen de klippen en berokkenden aan de Australiërs ernstige verliezen. Maar Theron had toch een zwaren stand en kommandant Olivier werd te zijner versterking gezonden. Doch deze dappere bevelhebber had spoedig genoeg te doen, om zich de vijanden zelf van het lijf te houden, en tegen den avond moest Theron, die drie muilwagens had buitgemaakt, de wijk nemen. Hij betreurde den dood van 3 dappere mannen, waaronder de Russische prins Gotsikof, terwijl 11 man, waaronder een gewezen Kozakkenhetman en Slegtkamp, gewond werden. De edele Theron droeg Slegtkamp zelf van het gevechtsveld, terwijl hij daarna, tot driemaal toe, onder een hagelbui van kogels terugkeerde, om naar andere gewonden te zoeken. In den avond trokken de Engelsche versterkingstroepen Lindley binnen, terwijl de konvooi-wagens - het was een zonderling gezicht! - door groote straatlocomotieven werden voortgetrokken. Ook dezen keer had Piet de Wet zijn plicht verzuimd; geen hand had hij uitgestoken, om den held Theron bij te staan. Christiaan de Wet was zóó verstoord, dat hij hem afzette als aanvoerder van het Bethlehem-kommando en kommandant Jooste in zijn plaats benoemde. Vier weken later ging Piet de Wet naar Kroonstad en verblijdde het hart van lord Roberts door zijn vrijwillige onderwerping. Het was een roemloos einde. Aan een bestorming van Lindley viel thans echter niet meer te denken. Zoowel van Senekal als van Kroonstad kwamen de Engelsche troepen aanstroomen, en spionnen deelden mede, dat 60,000 man in aantocht waren, om Christiaan de Wet te vangen. Het werd tijd voor Oom Chris, om zijn maatregelen te nemen, want de eerste groote klopjacht was begonnen.
't Is waar: volle 60.000 man waren het niet, die bezig waren, om De Wet in te sluiten, maar veel scheelde er toch niet aan. | |
[pagina 847]
| |
‘Echte vechters’ (Zie bladz. 852).
De mannen van Theron. | |
[pagina 848]
| |
Piet de Wet (de afvallige).
Zooals reeds gezegd, stond generaal Paget, pas door hulptroepen uit Kroonstad versterkt, met zijn brigade te Lindley, die de eerste colonne vormde der insluitingstroepen. Ten noorden van Lindley, te Heilbron, was generaal Macdonald met een sterke brigade Hooglanders aangekomen. Hij had de order ontvangen, een voldoend garnizoen achter te laten te Heilbron, met de hoofdmacht en 1000 remonte-paarden oostwaarts op te marcheeren naar Frankfort, en zich in laatstgenoemde plaats te vereenigen met de krijgsmacht van generaal Hunter, die uit de infanterie-brigade van Bruce Hamilton, een cavalerie-brigade, twee eskadrons Yeomanry, twee veld-batterijen, een batterij rijdende artillerie en twee zware kanonnen was samengesteld. Generaal Macdonald voldeed aan de ontvangen order en bereikte den 2den Juli met geringe ongevallen Frankfort, waar hij met Hunter's krijgsmacht de tweede colonne der insluitingstroepen vormde. De derde colonne bestond uit de legerafdeeling van generaal Clements, saamgesteld uit infanterie en cavalerie tot een gezamenlijke sterkte van 3000 man, 6 veldkanonnen en 2 zware kanonnen. Deze colonne had in Winburg een groot konvooi in ontvangst genomen, zou van daar over Senekal opmarcheeren naar Lindley, zich aldaar aansluiten bij de eerste colonne onder generaal Paget, en met de vereenigde strijdmachten het district Bethlehem, de rijke korenschuur van den Vrijstaat, binnenrukken. Van Senekal tot Ficksburg stond de vierde colonne onder generaal Rundle, 8000 man sterk, den ijzeren slagboom vormend, die den Vrijstaters | |
[pagina 849]
| |
elk ontwijken naar het zuiden moest onmogelijk maken. Op den linkervleugel van deze krijgsmacht, in de buurt van Senekal, stond generaal Brabant met de koloniale divisie, uit Engelsche Kapenaars samengesteld, die onder den naam van Brabanditti zich een zekere beruchtheid verwierven; in het centrum stond generaal Campbell, terwijl generaal Boyes, die zich in de buurt van Ficksburg bevond, den rechtervleugel vormde. Deze rechtervleugel was herhaalde malen door de Boeren, die in deze streken thuis behoorden en zich in de heuvels ten noorden en ten oosten van Hammonia hadden genesteld, verontrust geworden, terwijl Ficksburg den 18den Juni door de Vrijstaters met grof geschut was bestookt. Maar de aanvallen gaven weinig resultaten, en de poging der Boeren, om hier door te breken naar het zuiden, mislukte. Op den linkervleugel had kolonel Dalgety, die de verdediging van Wepener met zooveel succes had geleid, den 20sten Juni bij Doornkop, ten noordoosten van Winburg, een ernstig gevecht met een klomp Boeren, sterk 250 man, die van Tafelberg kwamen en een verkenningstocht maakten. Het gelukte aan Dalgety met zijn Brabanditti, om de Boeren vast te keeren, terwijl hij aan generaal Rundle onmiddellijk om versterkingen vroeg. Rundle haastte zich natuurlijk om aan het verzoek van zijn onderbevelhebber te voldoen, en in de ingevallen duisternis werd een sterke troep met artillerie uitgezonden om Dalgety te versterken. Het was een pikdonkere, bitterkoude nacht en een zwaar stuk werk om de kanonnen door de steile spruiten te sjouwen. Doch de bezwaren en moeilijkheden werden met prijzenswaardigen ijver overwonnen en te vier uur in den morgen bereikten de versterkingstroepen den omtrek van Doornkop. Maar al hun inspanning was tevergeefs geweest. Dalgety's kanon was onklaar geworden; hij was genoodzaakt geweest zijn voordeelige stellingen op te geven en terwijl 50 burgers van het Thabanchu-kommando waren doorgebroken en naar het zuiden ontsnapt, waren de overigen teruggekeerd naar Tafelberg. Drie dagen later kwamen de Boeren opnieuw van den Tafelberg aanzetten, want zij hadden een groot konvooi op zes mijlen ten zuiden van Senekal ontdekt. Zij werden verdreven, maar aan eenige kleine klompjes burgers gelukte het door de Engelsche linie heen te breken en deze onrustige gasten veroorzaakten den Engelschen door hun onophoudelijk aanvallen op de verbindingslijnen veel last en moeite.
Den 25sten Juni had zich de derde colonne onder generaal Clements met het groote konvooi te Winburg in beweging gezet, terwijl een sterke afdeeling, onder kolonel Grenfell vooruitgezonden, een nachtelijken marsch maakte om een kleine Boerenkrijgsmacht, die te Rietspruit lag en op het konvooi loerde, te overrompelen en te vernietigen. | |
[pagina 850]
| |
Doch de Boeren schenen lont geroken te hebben van dit mooie plan, en in plaats van de Vrijstaters te overrompelen, werden de Engelschen zelven overrompeld; zij werden onverhoeds het mikpunt van een paar kanonnen, die in het grauwe morgenlicht een geducht vuur openden op het Engelsche front. De paarden sloegen op hol en er ontstond een groote verwarring, terwijl de Boerenscherpschutters terzelfder tijd de flanken en de achterhoede van den vijand bestookten. De toestand was leelijk genoeg, maar de Engelsche artillerie-officier Lowther die reeds bij een der eerste schoten door een granaatscherf was getroffen, gaf een loffelijk voorbeeld van kalmen moed, de kanonnen richtend, totdat hij van bloedverlies ineenzeeg. De artilleristen werden één voor één bij hun stukken weggeschoten, en er moesten vrijwilligers worden opgeroepen, om de open plaatsen aan te vullen. Intusschen werd het vuur der Boeren heviger, en het was verschrikkelijk om aan te zien, hoe de granaten den paarden de ingewanden uit het lichaam scheurden. Tot halftwaalf in den voormiddag duurde dit bloedige gevecht, waarbij al de voordeelen aan de zijde der Boeren waren, en waarschijnlijk hadden de Engelschen voor het kleine Boerenkommando de vlag gestreken, indien om dezen tijd de oprijzende stofwolken aan den gezichteinder niet een naderende ontzetcolonne hadden aangekondigd. Toen verstomde het Boerenvuur even plotseling als het was begonnen; de vijand was verdwenen, en zoo de Engelschen niet te midden hunner dooden en stervenden hadden gestaan, zouden zij aan een woesten, buitensporigen droom hebben gedacht. De ontzetcolonne werd aangevoerd door generaal Brabant, die met alle beschikbare manschappen van Senekal uit ter hulp was gesneld, en in zijn vergeefsche poging, om de retireerende Vrijstaters te onderscheppen, nog eenige gewonden opliep. Generaal Clements bereikte intusschen na de ramp bij Rietspruit zonder verdere wederwaardigheden Senekal, dat hij den 28sten Juni verliet, om den marsch naar Lindley voort te zetten. Hij werd in zijn tocht echter niet weinig belemmerd door den langen slier proviandwagens, die hij wegens de armoede dezer streken moest medenemen, en die een lengte besloegen van ruim twee uren gaans. Daarbij had hij veel last van de Vrijstaters, die als wespen om hem heen zwermden en den omtrek onveilig maakten. Dat waren trouwens de echte Afrikaanders, die niet tot het laffe gilde der lagerliggers behoorden - mannen van de daad, zonder bluf, maar tot stoute stukken in staatGa naar voetnoot1). | |
[pagina 851]
| |
Door zijn overmacht wist generaal Clements intusschen de Boeren voor zich uit te drijven, terwijl de Brabanditti na een geforceerden marsch een vluchtenden troep wisten te naderen en hem onder een moorddadig vuur der kanonnen namen. Gelukkig voor de Boeren waren die vluchtelingen echter geen Vrijstaters, maar een troep springbokken, die door Brabant's snuggere ruiters voor Boeren waren aangezien! Onder aanhoudende schermutselingen zette de derde colonne haren tocht voort, en bereikte den 30sten Juni Kruisfontein, veertien mijlen ten zuiden van Lindley, doch een patrouille, die den volgenden dag werd vooruitgezonden naar Lindley, was wat al te voorbarig, en werd in plaats van door generaal Paget door generaal Christiaan de Wet in ontvangst en bewaring genomen. Den 1sten Juli echter zagen de Boeren de Engelschen als mieren over de omringende heuvelen aankomen en hun tenten opslaan in de onmiddellijke nabijheid van Lindley. De vereeniging van de derde met de eerste colonne was tot stand gekomen.
De kans om Lindley te nemen was nu voorgoed verkeken, en het lager van Christiaan de Wet, dat eerst ten westen van het dorp had gestaan, werd thans naar het zuiden verlegd, terwijl de paarderuiters eveneens naar het zuiden trokken.
Bethlehem.
| |
[pagina 852]
| |
Uit de papieren van een gevangengenomen Engelschen ordonnans was het De WetGa naar voetnoot1) gebleken, dat het de bedoeling der Engelschen was, het dorp Bethlehem, waar de Vrijstaatsche Regeering haar zetel had opgeslagen, te nemen, terwijl de geruchten aangroeiden, dat het verdere doel van het Engelsche legerbestuur was, om de Boeren door een overstelpende overmacht vast te jagen en vast te keeren in de Witte Bergen, halverwegen tusschen Bethlehem en Ficksburg. De Wet achtte dat plan niet onmogelijk, en toen hij van vertrouwbare spionnen vernam, dat de ijzeren keten, die de Engelschen hadden getrokken van Senekal tot Ficksburg, in den omtrek van laatstgenoemd dorp langzaam begon op te schuiven naar het noorden, achtte hij dat plan zelfs waarschijnlijk. Er werd bij dezen stand van zaken een geheime krijgsraad belegd, bijgewoond door President Steyn, waar besloten werd, om alle beschikbare manschappen bij de hoofdmacht samen te trekken, en de Boerenmacht zoo sterk mogelijk te maken in de defensie, in de verdediging. De Boerenafdeelingen, die de passen van het Drakengebergte nog bewaakten, kregen dus order, om zich terug te trekken. De macht van Christiaan de Wet werd daardoor met 500 man versterkt, welke versterking echter eerst den 5den Juli bij de hoofdmacht stootte, terwijl kommandant Marthinus Prinsloo, die den Van-Reenens-pas had te bewaken, doch in werkelijkheid zich te Harrismith ophield, de order niet opvolgde. Het leger van De Wet telde thans ongeveer 4000 man, die natuurlijk weer in lagerliggers en echte vechters moesten onderscheiden worden, maar het had het groote voorrecht, den geniaalsten veldheer van den Vrijstaat aan zijn spits te hebben. Midden in den nacht liet De Wet zijn kommandanten bij elkander roepen, en na een bespreking van een halfuur werden de manschappen gewekt, want het zou weer vechten worden. Allerwegen klonken bevelen en kommando-roepen. De ossen, die onder het juk trekklaar lagen te slapen, rezen loeiend overeind; helder schalde de trompet door de koude nachtlucht en slaapdronken sprongen de Boeren van onder hun hard gevroren kombaarzen overeind, om hun stellingen in te nemen. Het was de Dinsdag van den 3den Juli. De Boeren bezetten over een lengte van bijna drie uren gaans een rand, die de wegen sneed, waarover generaal Clements en generaal Paget in aantocht waren. Op den rechtervleugel stond Olivier, wel bekend door zijn schitterenden marsch uit de Kaapkolonie; in het centrum kommandeerde de wakkere grijsaard Froneman, terwijl op den linkervleugel, tegen de Valschrivier geleund, kommandant Pretorius stond. | |
[pagina 853]
| |
Poseerende ‘lagerliggers’ (Zie bladz. 852).
| |
[pagina 854]
| |
Een hachelijk kopje, dat door het vijandelijk vuur kon worden bestreken, maar voor de Boeren verderfelijk kon worden, zoo het door de Engelschen werd in bezit genomen, werd op uitdrukkelijk verzoek van De Wet door de Uitlanders bezet. Zij lieten hun paarden schuilen achter een Kafferhut op den uitersten rechtervleugel van kommandant Olivier en bereikten te voet hun stellingen. Tegen tien uur in den voormiddag haakten de vijandelijke batterijen af, om het gevecht te beginnen, toen luitenant Strijdam, die met zijn kanon op den rechtervleugel, bij het kommando van Olivier stond, het vuur opende. In een wijden boog suisde de granaat door de lucht en kwam vlak bij een Engelsche rijdende batterij terecht. Op den hoogsten kop, in het centrum der Boerenstellingen, stonden twee Armstrong-kanonnen, die kort achter elkander nu eveneens begonnen te vuren, terwijl hun bommen over het Uitlanderskopje heen gierden. Strijdam had een harden stand; hij had het vuur van 12 kanonnen, die den onmiddellijken omtrek met hun lyddietbommen verpletterden, te doorstaan. Vier Boeren-artilleristen waren reeds gesneuveld, twee andere zwaar gewond, terwijl Strijdam met één artillerist den vreeselijken strijd voortzette. Hijzelf bediende het kanon. Hij stond blootshoofds, de tanden op elkander geklemd, de oogen uitdagend naar den vijand geslagen - een jonge Afrikaansche held, die het geweld van het Britsche wereldrijk braveerde.... Het regende kartetsen en bommen. Hij lette er niet op; hij had slechts oog voor den vijand. Hij zag, dat een vijandelijke batterij van stelling zou veranderen, en hij riep: ‘Een granaat-kartets!’ De artillerist gaf hem de bom. Hij laadde, richtte het stuk en trok het touw af. Boem! - de granaat-kartets barstte tusschen de bespanning van het eerste kanon. ‘Nog een granaat-kartets!’ kommandeerde luitenant Strijdam - zij barstte tusschen de bespanning van het tweede kanon. Nu hadden de Engelsche artilleristen er voorloopig toch genoeg van, en de zes kanonnen zochten ijlings dekking. Werd de rechtervleugel onder Olivier door de Engelsche artillerie geducht onder vuur genomen, het centrum en de linkervleugel kregen eveneens volop hun aandeel, doch weerden zich met mannelijken moed, totdat het Bethlehem-kommando onder kommandant Joosten, dat een gedeelte vormde van den linkervleugel, in een wankelmoedig oogenblik zonder noodzaak retireerde. Dat veroorzaakte een ernstige gaping in de verdedigingslinie, en de geheele slagorde der Boeren moest een achterwaartsche beweging maken. Si OmongGa naar voetnoot1) beschreef het einde van dit gevecht als volgt: | |
[pagina 855]
| |
Boeren aan 't ‘gezelsen.’
| |
[pagina 856]
| |
‘Opeens komt een Boer in vliegende vaart aangehold, en deelt ons den last van generaal Froneman mee, om hem dadelijk te komen helpen. De Boeren waren daar weer hals over kop weggegaan, en hadden de kanonnen zonder dekking gelaten. Oogenblikkelijk keerden wij terug en verdedigden het kopje tegen de aanrukkende infanterie net zoolang, totdat de kanonnen veilig waren, waarna wij ons ook naar de nieuwe stellingen begaven. Generaal De Wet was woedend op de Bethlehemmers, dat zij zoo spoedig hun plicht verzaakt hadden. Hun schuld was 't, dat wij uit onze stellingen gedreven waren; hij bezwoer hen, toch den volgenden dag stand te houden. Van beide zijden was men vermoeid. Het lager werd opgezocht, brandwachten werden in de nieuwe stellingen uitgezet, en aanstalten gemaakt om een karig maal te bereiden, na een heelen dag gevast te hebben. Zoo liep het eerste van een reeks gevechten van Lindley tot Bethlehem ongunstig voor ons af, maar vol hoop legden wij het moede hoofd te rusten, om krachten te verzamelen in den slaap voor den volgenden dag, waarop het niet minder warm zou toegaan.’
Het was drie uur in den morgen van Woensdag 4 Juli, toen de slapende Boerenkampen, die overladen waren met van huis en hof verdreven vrouwen en kinderen, werden opgeschrikt door een heftig geweervuur. Een Engelsche leger-afdeeling had onder dekking der duisternis de Boerenlagers willen overrompelen, maar was op een sterken Vrijstaatschen voorpost gestooten, die den aanval met groote kordaatheid afsloeg. Het mooie Engelsche plan viel in duigen, en de vijanden kozen het hazenpad. 't Spreekt echter vanzelf, dat het korte, maar vinnige gevecht den Boeren-kommando's den slaap voorgoed uit de oogen had gewischt; de uitgedoofde vuren werden opnieuw ontstoken, om de verkleumde leden te koesteren, en toen de morgen begon te komen, werden de paarden gedrenkt aan de spruiten en vijvers, die met een ijsvlies waren bedekt. Luitenant Strijdam genoot de eer den nieuwen strijd te openen met een krachtigen morgengroet, dien hij tusschen de Engelsche batterijen slingerde. De buiten gevecht gestelde artilleristen van zijn kanon waren door nieuwe vervangen, doch zij waren totaal onervaren, en Strijdam gaf hun te midden der barstende lyddietbommen van den vijand practisch onderwijs. De stellingen der Boeren vormden op dezen dag een rechte lijn, zoodat de rechtervleugel zijn naar voren gebogen positie achterwaarts had geschoven, terwijl Danie Theron gedurende den nacht zich op den linkervleugel tusschen de andere kommando's had genesteld. De Boerenstellingen waren niet zoo sterk als die van den vorigen | |
[pagina 857]
| |
dag, maar onder de kommando's was een edele kern van dappere mannen, die den dood verkozen boven de roode vlag van Engeland, en op dezen dag een schitterende bladzijde zouden schrijven in de geschiedenis van het Afrikaansche volk. De opstelling der kommando's was weer in dezelfde orde als den dag te voren. Kommandant Olivier stond op den rechtervleugel, terwijl de Uitlanders den uitersten rechtervleugel vormden; Froneman kommandeerde het centrum, en op den linkervleugel stonden Pretorius, Steenkamp en Theron. Luitenant Wessels had het met zijn twee kanonnen hard te verantwoorden; de in den nacht opgeworpen verschansingen werden door de geweldige artillerie van den vijand uiteengeslagen, terwijl de Kafferhutten, die nog eenige dekking boden, werden weggeblazen. Achttien kanonnen brulden hun vuur uit tegen het republikeinsche centrum en tegen de artillerie van luitenant Wessels; maar Wessels, die thans zonder dekking stond, gaf kalm en bedaard het antwoord, terwijl generaal Froneman zich een moedig aanvoerder betoonde. Intusschen voerde majoor Oldfield een stoute beweging uit door een Engelsche batterijGa naar voetnoot1) vooruit te brengen naar een gewichtig punt in het front, van waar hij de Boeren kon verpletteren. Doch de valkenoogen van Christiaan de Wet zagen het dreigend gevaar, en vrijwilligers oproepend, om de batterij te stormen, waren kommandant Pretorius en 200 man daartoe bereid. In vollen galop joeg de dappere afdeeling dwars door de mieliesvelden op de kanonnen aan, sprong dan uit het zadel en stormde te voet verder. Het vuur van verscheiden Engelsche bataljons loeide hen tegen, maar 50 BoerenGa naar voetnoot2) bereikten in een glorierijken wedloop de tweede sectie der Engelsche batterij. De meeste Engelschen waren reeds gevallen. Majoor Oldfield lag doodelijk gewond met het hoofd voorover vlak voor een der affuitwielen - een Mauserkogel had hem in 't hoofd getroffen; een Engelsche luitenant lag dood naast hem. Slechts 7 artilleristen hadden er het leven afgebracht en werden krijgsgevangen gemaakt. Zoo had kommandant Pretorius het eerste deel van zijn taak, om de vijandelijke batterij tot zwijgen te brengen, met schitterenden heldenmoed volbracht, maar het tweede deel, om de overrompelde kanonnen in veiligheid te brengen, was hem onmogelijk, daar hij over geen vervoermiddelen beschikte. En terwijl de kommandant er nog | |
[pagina 858]
| |
over nadacht, hoe hij de kanonnen zou vernagelen, barstte het onweer reeds over hem en zijn hoopje helden los. Zij raakten in een kruisvuur, en het hagelde granaat-kartetsen. Zij stonden als op een vlammenden vulkaan, en de glorierijke wedloop moest eindigen in den dood of de witte vlag. Zoo leek het ten minste, maar Christiaan de Wet waakte over Pretorius en zijn helden en hij zond aan kommandant Olivier op den rechtervleugel onmiddellijk bevel, om de vijandelijke batterijen aan te vallen. Een gemengd corps, bestaande uit de Uitlanders en uit Boeren, was onmiddellijk bereid, om te stormen, en de sporen diep in de flanken hunner paarden drukkend, stoven zij met onstuimigen strijdlust voorwaarts. Het was een wilde, vermetele jacht. Eerst ging het langs een heuvelrand, die schuiling gaf, en dan ineens met een plotselinge zwenking van achter dien heuvelrand te voorschijn - recht op de brullende vuurmonden in! Ja, 't waren dappere kerels, die Uitlanders - wie durft het tegenspreken? En dit oogenblik in den gedenkwaardigen slag van den 4den Juli 1900 blijft een der schoonste momenten uit den ganschen oorlog, omdat het Hollandsche bloed hier den dood heeft getart, om het Afrikaansche broederbloed te verlossen. Het corps was nu opgemerkt, en kreeg een heftig kartetsvuur, terwijl de infanterie met grooten spoed aanrukte, om de artillerie te beschermen. Het vuur werd heviger; een vijandelijke bom barstte tusschen de Uitlanders en scheurde drie manschappen tot flarden. Zij konden niet meer vooruit, en het zou geen dapperheid, maar blinde roekeloosheid zijn geweest, zoo zij niet waren teruggetrokken. Ook konden zij het doen met eere, want zij hadden het vuur, dat op Pretorius was gericht geweest, afgeleid, en het doel was bereikt. Zoo trokken de Uitlanders dan terug achter den beschermenden heuvelrand, waar zij veilig waren, terwijl Pretorius met zijn manschappen zijn gevaarlijke stelling kon verlaten. Doch nauwlijks waren de Uitlanders verdwenen, of Pretorius kreeg weer bij volle lagen het vuur van den vijand, en dat vuur zou zijn volk hebben uitgeroeid, zoo de Uitlanders niet een nieuwe afleiding hadden bezorgd. Met den kreet: ‘Vooruit, jongens, stormen!’ stortten zich de Uitlanders opnieuw met groote stoutmoedigheid in den strijd, en ofschoon zij bij dezen tweeden aanval drie dooden en verscheiden gekwetsten kregen, zoo smaakten zij toch de groote voldoening, dat Pretorius nu voorgoed uit de knel was en de offers niet tevergeefs waren gebracht. Het was Pretorius echter niet meer mogelijk, om de oorspronkelijk genomen stelling weer te bezetten, daar de Engelsche infanterie er zich reeds had vastgezet, toen hij den vermetelen sprong op de Engelsche | |
[pagina 859]
| |
kanonnen had gewaagd, en daar de linkervleugel der Boeren thans gevaar liep van de hoofdmacht te worden afgesneden, gaf de opperbevelhebber last, om dezen vleugel meer achterwaarts te schuiven, waardoor de Boerenstellingen een wigvorm verkregen, waarvan het centrum onder generaal Froneman de spits vormde. En deze wig stond vast als een muur van graniet! Er was geen verwrikken aan, en de innerlijke kracht, die de Boeren bezielde, was sterker dan het geweld der lyddietbommen, die met donderend geweld in de Boerenstellingen uitéénsloegen. Zoo werd het één uur, toen generaal Paget, die er een eind aan wilde maken, met alle beschikbare troepen een algemeenen aanval beval. In zes linies, als lang uitgestrekte golven, kwamen de Engelschen aanzetten, maar toen de eerste linie tot op 600 meter was genaderd, loeiden de Mausers. Zij deinsde terug, en werd opgenomen door de tweede linie. 't Ging weer voorwaarts, in den stormpas, linie achter linie, golf achter golf, maar machteloos braken de golven tegen dien muur van graniet. Veertien Engelsche ambulance-wagens reden af en aan, om den oogst van bloedend soldatenvleesch binnen te zamelen, en de Engelsche generaal had gelijk, dat hij er veertien wagens op afzond, want rijk was de oogst! Zoo mislukte de aanval, die den Boeren weinig verliezen had berokkend, en terwijl de dag daalde, stonden zij onoverwonnen in hun stellingen. Doch thans rezen er dichte nevels op, en terwijl het Engelsche geschut opnieuw met hevig geweld de Boerenstellingen begon te bombardeeren, vreesde de voorzichtige De Wet, dat de Engelschen onder beschutting van den zwaren nevel met hun groote overmacht zijn bedreigde flanken zouden omtrekken. Daarom gaf hij bevel, dat de wagentros onmiddellijk moest inspannen en de richting naar Bethlehem inslaan, terwijl de kommando's de ossewagens zouden volgen en dekken. Te vijf uur in den avond verlieten de Boeren de stellingen, die zij met mannenmoed hadden verdedigd, doch om dezen tijd waagden een paar Engelsche bataljons een voorwaartsche beweging tegen het centrum onder generaal Froneman, om Wessels' kanonnen te bemachtigen, waarop de wegtrekkende kommando's zonder aarzelen den teugel hunner paarden wendden en in de oude stellingen den vijand afwachtten. De Engelschman werd met ernstige verliezen teruggeslagen, en Christiaan de Wet had het hem nu dan toch duidelijk genoeg aan het verstand gebracht, dat hij met ongeslagen Boeren-kommando's te doen had. Na het avondgevecht hervatten de Boeren hun tocht en zadelden af in het open veld, in de bittere koude. Het avondeten - wat flauwe mieliespap - was gauw genuttigd, en de dappere strijders strekten zich dood-vermoeid uit op den harden grond. De grijze nevel was het kleed, dat hen dekte, en de harde, naakte grond hun leger..... | |
[pagina 860]
| |
De Boeren genoten dien nacht een ongestoorde rust en zetten den volgenden dag, Donderdag 5 Juli, hun tocht op Bethlehem voort, daar het tusschenliggend terrein geen goede gevechtsstellingen opleverde, terwijl op den hoogen Blauwkop een heliograaf werd opgesteld, die de nadering van den vijand bijtijds zou berichten. Bethlehem echter zou verdedigd worden, en Bethlehem was het eerste republikeinsche dorp, dat die eer te beurt viel. Het dorp ligt in een diepe vallei en wordt omringd door een bergachtig terrein, dat zich wel leent voor de verdediging. In den namiddag van den 5den Juli kwamen de 500 Boeren, die de passen van het Drakengebergte hadden bezet, bij de hoofdmacht aan, terwijl hun artillerie nog onderweg was. Zij hadden zich in die stille, eenzame passen geducht verveeld, en tot tijdpasseering een krantje uitgegeven, dat door de hectograaf werd vermenigvuldigd en tot hoofdartikel een Schriftbeschouwing bevatte. Voorts sloot kommandant Van Zijl, een Griqualander, die goed en bloed voor een Vereenigd Zuid-Afrika had gewaagd, met 70 man zich bij de hoofdmacht aan. Hij bevestigde het noodlottig bericht der overgave van zijn generaal Andries Cronjé, die, machteloos aan het ziekbed geklonken, den Engelschen in handen was gevallen, maar zijn burgers had bezworen, zich hun plicht te herinneren. De meeste burgers echter hadden er geen been in gezien, om naar huis te gaan. Te grooter eer was het voor Van Zijl en zijn dappere mannen, dat zij er zich doorheen hadden geslagen, om thans onder de vlag van den grooten Vrijstater het gemeenschappelijk vaderland te dienen. Ook de edele held Flip Botha daagde op met 80 man, terwijl de strijdbare predikant Roux van Maseroe, die evengoed een gevecht als een preek kon leveren, zich met een kleine Boerenkrijgsmacht en twee kanonnen bij de hoofdmacht had aangesloten. Roux trad op dezen dag als veldprediker op, en verzamelde de Boeren om zich heen, terwijl hij hen in een rede, die tintelde van heiligen gloed, aangordde tot den nieuwen strijd. Toen hij het slotgebed deed, knielden de duizenden Boeren neer, maar hij stond rechtop, de priesterlijke handen opheffend naar boven, waar de Rechter der gansche aarde troont. ‘In den namiddag van dienzelfden dag,’ schreef Si Omong in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, ‘was Schilham, een speciale rapportrijder van President Kruger aan President Steyn, met een lang telegram aangekomen. Schilham, oud-cadet van de Militaire Academie te Breda, en daarna in Indië werkzaam geweest, was als geleider van de eerste zending der Ned.-Indische ambulance met een zeilschip naar Afrika gegaan. Na zich behoorlijk van zijn zending gekweten te hebben, had hij de | |
[pagina 861]
| |
wapens opgevat, en zich, evenals zijn vriend Steyn Parvé uit Amsterdam, reeds meermalen onderscheiden. Schilham en Steyn Parvé waren nu speciale rapportrijders in dienst van de beide Presidenten, en hadden bij hun vertrek uit Machadodorp een bedrag aan goud en noten bij zich van 15,000 pond sterling. In de nabijheid van Greylingstad echter was er gevaar, dat dit geld in handen van den vijand zou vallen, die zich onverwachts op eenigen afstand vertoonde. Oogenblikkelijk werd het karretje met 4 muilen omgekeerd. Steyn Parvé reed er mee terug, terwijl Schilham geheel alleen met de belangrijkste brieven en stukken dwars door den vijand heen ging, om ze aan President Steyn te Bethlehem ter hand te stellen. Het geld werd later door Brazelle met 18 man en onder persoonlijk geleide van Christiaan Botha toch door de vijandelijke linie heengebracht. Nadat hij van President Steyn nieuwe instructies gekregen had, vertrok Schilham, nu in gezelschap van een jongen Boer, weder van Bethlehem, en kwam veilig te Machadodorp terug, nadat hij rechts van Platrand bij Standerton, door kommandant Humann geholpen, over de spoorlijn getrokken was.’ Deze Humann was een dappere kerel. Hij lag met een kommando bij de Lange's drift, om de Engelschen, zoo zij van uit Standerton, dat den 22sten Juni door hen was bezet, een aanval op Vrede van zins waren, te keeren, en was reeds den 28sten Juni met hen slaags geweest, toen zij dat plan wilden uitvoeren. De Engelschen waren bij die gelegenheid van een slechte reis thuis gekomen, en ofschoon zij 600 man met 2 kanonnen sterk waren, had kommandant Humann hen met zijn 80 burgers hals over kop teruggejaagd. Het had zelfs geen haar gescheeld, of zij hadden hun beide kanonnen er bij verspeeld; de paarden voor de kanonwagens waren reeds weggeschoten en slechts de loffelijke inspanningen der soldaten, die de plaats der weggeschoten paarden innamen, redden de kanonnen. ‘Om nu,’ zoo vervolgt Si Omong zijn teekenachtige mededeelingen, ‘terug te keeren tot de komst van Schilham met een briefje van President Kruger aan de strijders in den Vrijstaat, wil ik in het kort mededeelen, wat dit telegram behelsde. Na in de eerste plaats verslag gegeven te hebben van de gebeurtenissen in Transvaal, richtte President Kruger tot de Vrijstaters eenige krachtige woorden, als tekst nemende den uittocht der Joden uit de Egyptische slavernij naar het Beloofde Land. Hij prees hun moed, en stelde hun medewerking op hoogen prijs. “God alleen weet,” zoo schreef de oude President, “waarom al deze beproevingen ons niet gespaard blijven. Hij alleen weet, waarom het goed is, dat wij den lijdensbeker tot den laatsten druppel ledigen, maar Hij zal ons ook de kracht geven om hieronder niet te bezwijken.” Dit telegram werd voorgelezen door den heer J. du Toit, | |
[pagina 862]
| |
secretaris van
Generaal De Wet met zijn Secretaris, den heer Steyn (een verwant van den President) en een Engelschen officier van gezondheid.
generaal Christiaan de Wet, terwijl de generaal en met hem alle kommandanten bovenop een wagen stonden, en de Boeren er om heen vergaderd waren. Daarna nam generaal De Wet het woord, en in kernachtige woorden lichtte hij de bedoeling van President Kruger toe, schetste de valschheid der Engelschen, prees den moed van hen, die nu nog aan zijn zijde voor vrijheid en recht streden en verzekerde hun, dat de Regeering bij een gunstig verloop van den oorlog zich hunner zou gedenken. Prees hij de nog vechtende Boeren, hij brak niet minder den staf over hen, die lafhartig de wapens hadden neergelegd, hun plicht verzaakt en niet zelden hun land verraden hadden. De Regeering zou deze afvalligen wel weten te straffen. Al hunne goederen werden nu al bij voorbaat in beslag genomen, en hunne bezittingen zouden verbeurd verklaard worden. Ten laatste richtte generaal De Wet in 't bijzonder het woord tot de Uitlanders, Koloniërs, (Kapenaren) en Griqua-Westlanders. Hen dankende voor hun goede trouw en de diensten, aan de goede zaak bewezen, wat de laatsten betreft met opoffering van have en goed, gaf hij hun zijn woord als generaal namens de Regeering, dat een der eerste voorwaarden, waarop vrede zou gesloten worden, zou zijn, dat men den Koloniërs en Griqua-Westlanders geen haar zou mogen krenken. De Regeering zou eischen, dat zij ongehinderd naar hun bezittingen zouden mogen terugkeeren, terwijl zij niet alleen zouden schadeloos gesteld worden voor het verbranden der plaatsen en het weggeroofde vee, maar men zou hen ook ruimschoots beloonen. Ook de Uitlanders, die nog na 26 Juni gevochten hadden, zou de Regeering niet vergeten, en als belooning zouden de verbeurdverklaarde hoeven der afvalligen onder de getrouwen verdeeld worden.’ Op verzoek van den hoofdkommandant ontblootten de duizenden | |
[pagina 863]
| |
thans hun hoofden, en over de wijde vlakte weerklonk met krachtige stem het Vrijstaatsche Volkslied: ‘Heft, Burgers, 't lied der vrijheid aan,
En zingt ons eigen volksbestaan!
Van vreemde banden vrij,
Bekleedt ons klein Gemeenebest,
Op orde, wet en recht gevest,
Rang in der staten rij.’
Op het Vrijstaatsche Volkslied weerklonk het Transvaalsche, terwijl de plechtigheid werd besloten met drie daverende hoera's op President Steyn en generaal De Wet. Het was een kalme namiddag; de Engelschen rustten uit, om weer op hun verhaal te komen, en indien men in het lager geen kanonnen had gezien met dreigende mondingen, zou men aan een nationalen feestdag hebben gedacht. Tegen den avond kreeg Bethlehem bezoek van de kommando's; de inwoners ontvingen de gewapende Boeren op hartelijke wijze en de Vrijstaatsche gastvrijheid was geen ijdele klank. In het Duitsche hospitaal lagen 16 gewonden, meest allen van Theron's verkenners, die gewoon waren, in het heetste van het vuur te staan. Met het oog op de verdediging van het dorp en de waarschijnlijkheid van een vijandelijk bombardement werd het vrouwelijk personeel der ambulance en een deel der gewonden voorloopig achter het lager in veiligheid gebracht, terwijl al de vrouwen en kinderen van het dorp werden gewaarschuwd, vóór den volgenden voormiddag tien uur het dorp te ontruimen. Het meerendeel der vrouwen volgde de waarschuwing op en het was wel een droevig en aangrijpend tooneel om te zien, hoe die lange stoet van moeders, met haar zuigelingen in den arm, omstuwd door scharen angstige en jammerende kinderen en slechts van het nooddruftigste voorzien, door het grimmig geweld van den krijg werden weggestooten uit hun erve naar het wijde, naakte winterveld.
In den vroegen morgen van Vrijdag 6 Juli brachten verkenners, die in den omtrek hadden gepatrouilleerd, de tijding, dat de vijand in aantocht was, en inderhaast werd in de winkels nog het noodige gerequireerd. Maar de Engelsche heeren en dames, die in Bethlehem woonden, trokken hun Zondagskleeren aan, sierden zich de borst met een tuiltje bloemen en zagen de naderende ontknooping met gelach te gemoet. Het was een openbare hoon, die den Vrijstaters in de hoogste | |
[pagina 864]
| |
De Villiers. (Rechtsgeleerde).
Warden. (Landdrost) Steyn. Dr. Celliers. (Een broeder van den President). Fischer. Pres. Steyn. mate moest ergeren, maar de Afrikaansche goedhartigheid, die hier op zoo'n zware proef werd gesteld, doorstond die proef, en bewaarde de Engelschen, die toch zooveel jaren de gastvrijheid van het Vrijstaatsche volk hadden genoten, voor een wandeling naar den tronk. De Boeren haastten zich thans naar hun stellingen, die, om een omtrekking te voorkomen, een lengte besloegen van vijf uur gaans. Op den rechtervleugel ten noorden van Bethlehem, in een vooruitgeschoven positie, stond generaal Froneman. Tegen hem leunde Joosten aan met het Bethlehem-kommando. Hun stellingen bestonden uit een reeks kopjes, die zich uitstrekten tot het dorp. Vóór het dorp, in den dorpsrand, hadden zich de dappere verkenners van Danie Theron genesteld, terwijl verder naar het zuiden, van rechts naar links, generaal Flip Botha, kommandant Vosloo, de tot vechtgeneraal gekozen predikant Roux en kommandant Olivier met hun kommando's stonden opgesteld. De stellingen van Flip Botha en Vosloo bestonden uit een reeks heuvels, die zacht-glooiend naar den vijand afliepen, terwijl men door een ravijn den hoogen Spitskop bereikte, die de omliggende kopjes beheerschte en door Roux was bezet. De Spitskop werd door een open, kale vlakte van 1000 meter breedte gescheiden van een eenzamen, alleenstaanden kop, die den uitersten linkervleugel vormde der Boeren en door kommandant Olivier was bezet. De kop bevond zich op twee uur gaans van Bethlehem; het | |
[pagina 865]
| |
was een mooie, hooge heuvel, die steil afliep naar de zijde van den vijand en aan den anderen kant zacht glooide. Olivier beschikte over 2 kanonnen, Roux eveneens; Flip Botha kreeg de beide kanonnen van de luitenants Strijdam en Wessels, terwijl de overige 7 kanonnen over de andere kommando's waren verdeeld. Het kleine snelvuurkanon telde niet mee, daar het weer in het ongereede was geraakt. Generaal Clements, die als de oudste hoofdofficier zoowel over de eerste als over de derde colonne der Engelschen het bevel voerde, liet De Wet waarschuwen, dat hij het dorp zou platschieten, indien er uit die richting werd gevuurd, doch De Wet antwoordde, dat er zich een hospitaal met zwaargewonden in het dorp bevond, en dat uit die richting niet zou worden geschoten. Dat is trouwens ook niet gebeurd, en toch kwamen er in den loop van den dag twee vijandelijke granaten in de onmiddellijke nabijheid van het hospitaal terecht, die echter gelukkig geen schade aanrichtten. Terwijl de Boeren reeds in den voormiddag de krijgsmacht van generaal Paget, die in het zuiden stond, met een vèrdragend kanon bestookten, dat de granaten tot in zijn kamp wierp, trachtte de bereden infanterie van Paget den linkervleugel der Boeren onder kommandant Olivier om te trekken, welke poging evenzeer mislukte als die van Clements' bereden infanterie, om den rechtervleugel onder generaal Fronenan voorbij te komen. Zoo bepaalde zich het grootste deel van den dag tot een krachtig geschut-duel, waarbij de Boeren-artillerie, al stond zij tegen een groote overmacht, zich wakker handhaafde. Vooral Strijdam en Wessels stonden voor een heet vuur, dat zij moedig doorstonden, terwijl de Engelsche lyddietbommen over het algemeen weinig schade berokkenden. Slechts één lyddietgranaat kwam midden in het doel terecht en had een moorddadige uitwerking. Zij barstte in een kring van 22 paarden, en zoowel al de paarden als de Boer en de Kaffer, die bij de paarden de wacht hielden, werden gedood. President Steyn stond te midden van zijn getrouwen, nu en dan den veldkijker nemend, om vervolgens aan zijn adjudanten zijn orders te geven. Zag hij wankelmoedigheid, dan sprong hij in 't zadel en joeg naar zoo'n wankelmoedig kommando toe. ‘Trap vast, kèrls,’ riep hij dan, ‘trap vast!’Ga naar voetnoot1) ‘President mag nie zoo parmantig zijn nie,’ waarschuwde een bejaard burger; ‘die Rooineks zal President nog doodskiet;’ maar hij | |
[pagina 866]
| |
President Steyn te midden van zijn getrouwen.
antwoordde: ‘Moe nie glo nie; hulle is te verrot, om goed te skiet,’ en hij schudde den krachtigen, koninklijken kop. Te vijf uur in den namiddag kwamen de Engelschen plotseling te voorschijn, om het dorp aan te tasten, doch hier, in den rand en in de buitenkralen voor het dorp, stonden Theron's mannen, die den vijand met kracht terugwierpen. Tot drie keeren toe hernieuwden de Engelschen den aanval, doch Theron, dievast besloten was om elken duim gronds hardnekkig te verdedigen, en desnoods van elk huis een fort te maken, sloeg den vijand telkens met ernstige verliezen terug. President Steyn bij wankelmoedige Burgers.
| |
[pagina 867]
| |
Zoo hadden de Boeren, toen de dag daalde, al hun stellingen behouden, terwijl zij slechts 2 dooden en eenige gewonden te betreuren hadden, toen kommandant Vosloo bij het intreden der duisternis zijn stelling, die van groot gewicht was, ontruimde. Door deze beweging was er in de verdedigingslinie een ernstige gaping ontstaan, die de schromelijkste gevolgen had kunnen hebben, indien de Engelschen ze bijtijds hadden ontdekt. Gelukkig kwam het den wakkeren Flip Botha ter oore, die de Uitlanders naar het bedreigde punt zond, totdat kommandant Vosloo de door hem verlaten stelling weer bezette. ‘Onze gewonden,’ schreef Si OmongGa naar voetnoot1), ‘werden in 't hospitaal onder dak gebracht, de dooden begraven, en de pleegzusters keerden dien nacht terug. De Engelschen in 't dorp hadden natuurlijk verwacht, dat hun landgenooten reeds dien dag in Bethlehem zouden zijn, maar keken leelijk op hun neus, toen 't anders liep. Ook onze hotelbaas Middleton had hen verwacht, en te hunner eere of liever ter eere van de officieren een feestmaal toebereid. Hoe dit ontdekt werd, zal ik even mededeelen. Drie van Theron's menschen waren er 's avonds op uit geweest, om naar verborgen proviand te zoeken, en zoo kwamen zij ook op 't erf van Middleton. Terwijl zij er aan het rondscharrelen waren, ontdekte een hunner, terwijl hij door een achterraam keek, dat er in de kamer een fijn-gedekte tafel stond. Rijnwijn- en champagneglazen waren niet vergeten, en bloemen prijkten er ook op tafel. De wanden waren met Union Jacks gedrapeerd, en ook een stoel was omwonden met vlaggendoek. Deze laatste was zeker voor den bevelvoerenden generaal bestemd. Deze ontdekking verschafte hun natuurlijk een groot genoegen, en direct gingen ze Theron waarschuwen. Theron, die een ingekankerden haat heeft tegen alles wat Engelsch is, vond dit gevalletje net een kolfje naar zijn hand, en zou dat varkentje op zijn manier wel eens wasschen. Er waren 22 couverts gedekt, en dus nam hij 21 man met zich mede. Eensklaps wordt er laat in den avond bij Middleton geklopt, en Theron verzocht om binnengelaten te worden. De kellner deed open, en meteen stapte het heele gezelschap, dat zichzelf eens uitnoodigen zou, de kamer binnen. Middleton liet men roepen, en hij moest voor de vierschaar komen, om zich te verantwoorden, waarom hij op een aanvrage van Boerenzijde om proviand gezegd had: “alles op,” terwijl nu bleek, dat hij gelogen had, en van alles zóó ruim voorzien was, dat hij zelfs festijnen aanrichten kon. Tot straf zouden nu Theron en de zijnen dienst doen als Engelsche officieren, en men nam plaats aan den rijk voorzienen disch. Middleton werd gedwongen, om alles op te dienen, en de heeren hadden | |
[pagina 868]
| |
dien avond een fijn souper. Hoe Middleton op zijn neus keek, laat zich begrijpen.’ De Boeren genoten een korte rust, en den volgenden morgen, Zaterdag 7 Juli, barstte een hel van vuur boven de Republikeinen los. Het was een vreeselijk, overstelpend vuur, dat het verdorde, lange gras in vlam zette, en de klippen versplinterde. Sprongsgewijze en met onmiskenbare dapperheid rukten de Engelsche bataljons, die versterkingen hadden ontvangen, voorwaarts, terwijl vooral het Boerencentrum, waar Flip Botha en Danie Theron stonden, het hard te verduren had. Wakker deed de Boeren-artillerie haar plicht, en als helden eindigden de Vrijstaatsche artillerie-officieren Wessels en Strijdam hun loopbaan. Wessels ging het eerst in den dood; een granaatscherf scheurde hem het hoofd van den romp. Strijdam was nog ongekwetst en streed den wanhopigen strijd voort. Een uur na Wessels' dood verbrijzelde een bom het rechterwiel van zijn kanon-affuit, maar hij verhielp het ongeluk door een paar kleppen, en richtte bedaard zijn vuurmond. Op dit oogenblik echter siste een Engelsche bom naast hem neer en scheurde hem uitéén, dat het bloed tegen de affuitwielen opspatte. Zoo was het einde der twee laatste officieren van het oorspronkelijke Vrijstaatsche artillerie-corpsGa naar voetnoot1). Het kommando van Vosloo stond op het meest bedreigde punt en het plooide voor het Engelsche vuur. Zoo ontstond er evenals den dag te voren een gaping in de Boerenstellingen, en de vijanden, die het bemerkten, zetten er zich onmiddellijk in vast. Wel waagde Flip Botha nog een stoute poging om de Engelschen te verdrijven, maar hij werd met Maximvuur ontvangen en moest zijn poging staken. De Republikeinsche slagorde was nu geschokt en onhoudbaar geworden, en de Vrijstaters moesten wijken. Christiaan de Wet gaf het bevel tot den terugtocht, die in goede orde werd volbracht, ofschoon het kanon, waarvan het affuitwiel was verbrijzeldGa naar voetnoot2), in de handen der Engelschen viel, en de vijand bezette Bethlehem. Het eerste Engelsche telegram over de bezetting van het Vrijstaatsche dorp luidde aldus: ‘Wij zijn Bethlehem bijna zonder strijd binnengetrokken; in hun haast om terug te trekken hebben de Boeren niet kunnen beletten, dat onze mannen met blanke wapenen een van de bij Stormberg verloren stukken heroverden. Onze verliezen waren 2 dood en 3 gewond.’ De Fransche artillerie-officier Brissaud, zoon van generaal Brissaud, die aan de zijde der Boeren den verwoeden tweedaagschen strijd bij Bethlehem medemaakte, teekende bij dit leugentelegram het volgende aan: ‘De Engelsche verliezen waren zeer aanzienlijk. Er werden op een heuvel | |
[pagina 869]
| |
ten noorden van de plaats 97 dooden begraven en elders nog 7. 's Avonds werden er nog 82 gewonden in het dorpshuis binnengedragen; in scholen en kerken moesten 4 hospitalen worden opgericht. De dokter, chef van de Duitsche ambulance, heeft gezien, dat er ongeveer 500 man buiten gevecht waren gesteld, en den dag, waarop hij werd teruggezonden, waren er nog 4 Engelsche ambulances aan den oostkant bezig, om de gewonden op te zoeken. Reeds een maand later,Ga naar voetnoot1) had ik in de verschillende aanvullingslijsten der Engelsche verliezen 47 namen geteld met de bijvoeging: ‘Gesneuveld te Bethlehem, 6 Juli.’ Het Transvaalsche Regeeringstelegram dato 14 Juli, rubriek Oranje-Vrijstaat, luidde als volgt: ‘Op Zaterdag 7 Juli heeft de vijand na heftigen wederstand bezit genomen van Bethlehem. Bij Bethlehem bedraagt het verlies der Vrijstaters 3 gesneuvelden en 17 gewondenGa naar voetnoot2).
De Boeren richtten hun schreden naar het zuiden, waar halverwegen tusschen Bethlehem en Ficksburg de met wintersneeuw bedekte Witte Bergen en Roode Bergen de valleien van Brandwater en van de Kleine Caledon insluiten. Deze valleien waren zeer vruchtbaar en waren overdekt met talrijke kudden hoornvee, door de eigenaars bij den Engelschen inval ginds in veiligheid gebracht. Het eenige dorp in de Brandwater-vallei was Fouriesburg, waar de Vrijstaatsche Regeering haar nieuwen zetel opsloeg, terwijl in het zuiden, dichtbij de grenzen van Basutoland, de lastige Kommando-nek, in het noordwesten Witnek en in het noorden Slabbertsnek en Retiefsnek de natuurlijke poorten naar buiten waren. De vallei der kleine Caledon had twee uitgangen: Nauwpoortnek in het noorden en de Gouden Poort in het oosten. De Engelschen waren met reden verheugd, dat zij de Boeren tegen de Basuto-grenzen hadden aangedrukt, en de gordel van vuur en staal begon zich om de laatste schuilplaatsen der Vrijstaters samen te trekken. Terwijl het uit de eerste en derde colonne bestaande leger onder generaal Clements den 8sten Juli Bethlehem bezette, kwam een dag later de cavalerie der tweede colonne onder generaal Hunter reeds in vollen galop aanzetten, den opmarsch van hare colonne meldende. Zij kwam van Frankfort, en de voorhoede was reeds gepasseerd, toen het zware artillerie-vuur uit de richting van Bethlehem generaal Hunter had doen | |
[pagina 870]
| |
Landschap bij Bethlehem.
| |
[pagina 871]
| |
besluiten, om den wagentros onder de hoede van Bruce-Hamilton achter te laten te Reitz, en met de beschikbare troepen in ijlmarschen op te rukken naar Bethlehem. Doch een later ontvangen heliographisch bericht deelde hem de bezetting van Bethlehem mede, en de tweede colonne kon nu in een gewoon marsch-tempo haar weg vervolgen. Het ongelukkige dorp voelde de hand van den brutalen overwinnaar en werd door de soldaten geplunderd. Arrestaties vonden er plaats in het groot, en onder de krijgsgevangenen bevonden zich velen, die nooit de wapens hadden gehanteerd. 57 arrestanten werden den 11den Juli opgezonden naar Kroonstad, om vermoedelijk later naar Ceylon te worden getransporteerd, en het dorpshoofd M.C.J. Beindorff en de vrederechter Van den Bosch kwamen na een lange en martelende reis in de Bloemfonteinsche gevangenis terecht. Van den Bosch had van zijn bezittingen niets overgehouden dan twee kombaarzen en een half leeg valies, en het was voor hem een schrale troost, dat de dief van zijn prachtig koppel honden een Engelsche officier wasGa naar voetnoot1). De eenige misdaad van deze beklagenswaardige menschen was, dat zij behoorden tot een volk welks recht door Engelsch geweld was verkracht. In het zuiden had de vierde colonne onder generaal Rundle zich in beweging gesteld. Hij had zoo pas een brief ontvangen van den Vrijstaatschen kommandant Crowther, waarin deze den Engelschen generaal had gewezen op het noodelooze verwoesten der boerenhoeven. De brief was op een heftigen toon, in bittere verontwaardiging geschreven, maar hij werkte weinig uit, daar op dit oogenblik het geweld in zijn brutaalsten en stuitendsten vorm aan het woord wasGa naar voetnoot2). In een reeks van schermutselingen dreef Rundle de Vrijstaters, die door den val van Bethlehem ernstig waren verontrust, voor zich uit en den 11den Juli reikte hij generaal Clements te Zuringkrans, tusschen Senekal en Bethlehem, de hand. Zoo was de Engelsche gordel van Ficksburg tot Bethlehem een voldongen feit geworden, en terwijl de Boeren aan de andere zijde in de Basuto-grenzen een onoverkomelijken slagboom vonden, haastte de vijand zich, om de natuurlijke poorten der beide door de Boeren bezette | |
[pagina 872]
| |
In de Witte Bergen.
| |
[pagina 873]
| |
valleien te versperren, waarbij de BrabandittiGa naar voetnoot1) echter wat al te overmoedig te werk gingen en een even onverwachten als flinken klap van de Boeren ontvingen. Bij een ijzigen, snerpenden wind trok generaal Paget van Bethlehem over de verbrande graslanden op naar Slabbertsnek, en sloeg zijn tenten op bij de boerenhoeve Bultfontein, iets ten noorden van Slabbertsnek, en ten oosten van Zuringkrans. Hij voltooide den gordel van vuur en staal; het edele wild was gevangen en er schoot voor de Boeren geen andere keuze over dan de dood of de witte vlag. Zoo dachten ten minste de Engelsche generaals, en zij wenschten elkander bij voorbaat geluk met de vangst van dien onvangbaren, dien gevreesden Christiaan de Wet; lord Roberts kwam weer in een goede luim, en de militaire muziekkorpsen te Pretoria stonden reeds gereed om met volle fanfares het glorierijke einde van den oorlog te blazen! Maar de valkenoogen van Christiaan de Wet hadden niet geslapen; hij had reeds dagen geleden de plannen van den vijand doorzien; had om in zijn volgende bewegingen niet gehinderd te worden, 700 Engelsche krijgsgevangenen losgelatenGa naar voetnoot2) en was tot de stellige overtuiging gekomen, dat een langer verblijf in de Brandwatervallei den ondergang der Boeren zou bezegelen. Hij trachtte de andere Boerenkommandanten van den ernst van den toestand te overtuigen; hij bezwoer de burgers, om hun vee, hun ossen, hun wagens in den steek te laten en hem te volgen. Maar dat vee, die ossen, die wagens - dat was immers het zware blok aan het been dezer kommando's! Zij waren in hun ziel waarschijnlijk overtuigd, dat Christiaan de Wet gelijk had, maar om die eigendommen in den steek te laten - neen, dat was hun toch te machtig! Trouwens, wat moest men van de burgers verwachten, die onder de leiding stonden van een wankelmoedig man als Marthinus Prinsloo, die in tijden van vrede misschien een achtenswaardig burger was, maar op het oorlogsveld zwak was als een kind, en een schromelijk gebrek openbaarde aan energie en geestkracht. | |
[pagina 874]
| |
De ongebaande wegen der dappere Vrijstaters.
| |
[pagina 875]
| |
Neen, Prinsloo wilde niet mee, en vele burgers konden zich bij zijn beslissing wondergoed neerleggen. Zij wilden hun vee, hun ossen, hun wagens redden, en terwijl hun persoonlijke aangelegenheden hun zwaarder wogen dan de toekomst des vaderlandsGa naar voetnoot1), gingen zij een tweede Paardeberg te gemoet. Voor Christiaan de Wet was intusschen de tijd van praten voorbij, en toen op Zondag 15 Juli een plechtige godsdienstoefening werd gehouden, waarin Roux op aangrijpende wijze over deze Bijbelwoorden sprak: ‘Zou een land kunnen geboren worden op een eenigen dag?’Ga naar voetnoot2) begrepen de burgers, dat er iets grootsch op til was. In den namiddag, tegen den avond, werd ingespannen, en Christiaan de Wet sprong in het zadel, om aan zijn getrouw volk den weg ter ontkoming te wijzen. Zijn krijgsmacht telde 1500 man met 4 kanonnen. Ieder man was van een rijpaard en een handpaard voorzien. De handpaarden droegen de provisie en de Kaapsche karren vervoerden de ammunitie. De Vrijstaatsche Regeering met haar hoofd, den heldhaftigen Steyn, bevond zich bij de kommando's, en de kommando's, die door Ds. Roux in een roerend gebed aan de trouwe hoede van den almachtigen God waren opgedragen, trokken op, het groote onbekende te gemoet. Geruischloos, als een reusachtige slang, gleed de lange colonne over het veld. Er werd geen kreet gehoord, geen zweepslag vernomen. Slechts het schudden der wagenas in haar naven en het doffe gestamp der paardenhoeven in het lange, verlepte gras brak de nachtelijke stilte. Het was een duistere nacht, een nacht van mist en regen, en niemand, die dien gedenkwaardigen Zondagnacht van 15 op 16 Juli heeft medegemaakt, zal hem ooit vergeten. In de verte verhieven zich thans de vage omtrekken van Slabbertsnek, en de fluisteringen verstomden. De nacht was koud, maar wie voelde in dit groote moment de koude? Daar rees de poort voor hen op, de open poort -! de poort tot de vrijheid -! En als een schim schoof er het leger van Christiaan de Wet doorheen - geheimzinnig, geruischloos als de nevelwolk, die niet vangbaar is! De Vrijstaters waren gered. Het was toen middernacht en De Wet liet uitspannen. Eerst den volgenden morgen, 16 Juli, ontdekten de | |
[pagina 876]
| |
Engelschen, dat de groote Vrijstater was ontsnapt, maar zij behielden nog eene hoop, dat de Engelsche strijdmacht, die op de route Senekal-Bethlehem stond, hem zou keeren. Maar wat zou die Engelsche strijdmacht? De Wet en zijn mannen lachten er om! Met het aanbreken van den dag liet De Wet weer inspannen. Hij had nu de bergwereld achter den rug, en hij zette den trek ineens voort tot den middag toe. Hij ontplooide de Vrijstaatsche vlag, en haar gouden inschrift: ‘Geduld, vrijheid en moed!’ schitterde in de Afrikaansche zon. De Engelschen konden zijn kommando niet inhalen - neen, er was geen denken aan! Een zware stofwolk bewoog zich noordwaarts - het was het stof, dat de vlugge hoeven der Vrijstaatsche paarden omhoog wierpen. En toen die stofwolk verdween, was ook het Vrijstaatsche kommando verdwenen. |
|