De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina III]
| |
S.J.P. KRÜGER.
President van de Zuid-Afrikaansche Republiek. | |
[pagina 1]
| |
Inleiding.De slag is gevallen - de lont in 't kruit! In hetzelfde jaar, dat de groote Vredes-Conferentie werd gehouden, zal de Mogendheid, die daar zoo luide sprak voor menschelijkheid en erbarming, een klein en dapper Boerenvolk, welks eenige misdaad is, dat het opkomt voor zijn recht en onafhankelijkheid, verpletteren onder haar granaten en dum-dumkogels!Ga naar voetnoot*) Onze harten kloppen sneller, want die Boeren zijn een loot uit den Oud-Nederlandschen stam; zij zijn van ons vleesch en van ons bloed, en met omfloersde oogen staart de Nederlandsche maagd naar het zonnige Zuiden..... Het zijn onze broeders! Wij kùnnen hen niet verloochenen, en met angstige harten den bangen strijd aanschouwend, bidden wij tot don almachtigen God, dat Hij het sterke schild moge zijn van dat zwakke volk, en wij zullen het uitroepen - neen, wij zullen het uitschreeuwen als een kreet van toorn en zielepijn, zoodat het klinken zal van land tot land, van oceaan tot oceaan, en waar ooit de Hollandsche Driekleur met eere heeft gewapperd: ‘Engeland doet moordenaarswerk!’ Chamberlain! Deze Achab hunkerde naar den wijngaard van een anderen Naboth, en tegen dezen Naboth zijn valsche getuigen opgeroepen, en Naboth moet sterven, want hij wil zijn wijngaard, zijn vaderlijk erfdeel, niet opgeven. Het is de oude geschiedenis; en terwijl Chamberlain en de zijnen zich in de handen wrijven, zullen de Boeren moeten vechten tegen dat beest, dat gouddorst wordt genoemd en landhonger! En als God het niet verhoedt, dan zullen de Transvaal en de Oranje-Vrijstaat worden weggewischt van de kaart; en er zal een stem des geweens opgaan in de onmetelijke velden van Zuid-Afrika van rouwdragende weduwen en achtergebleven weezen, een geween dat zal worden overstemd door het handgeklap en het gejuich aan de Theems! Maar het bloed van het wakkere Boerenvolk zal opspatten tegen den troon van koningin Victoria; Engeland zal zich bedekken met eeuwige schande, en tot den God der gerichten zal een geroep opgaan van den aardbodem over dit onschuldig vergoten bloed! | |
[pagina 2]
| |
Het hart der Boeren is vol bitterheid tegen Engeland. De wrok zit diep, en die wrok is oud. En sinds de rots van Slachtersnek haar sombere schaduw wierp in de zielen van het Hollandsch-Afrikaansche volk, is er van ware, oprechte verzoening tusschen de twee blanke rassen, die het Christendom en de beschaving vertegenwoordigen in Zuid-Afrika, geen sprake meer geweest. Toch was het een vriendelijke dag, die 9de Maart 1816, toen op den platten kop van Slachtersnek (in de Kaapkolonie) het vreeselijk treurspel werd afgespeeld. De zon blonk aan den blauwen hemel; kleurige vlinders fladderden van bloem tot bloem. Alles ademde vrede. Slechts de opgerichte galg sprak van iets anders. Bij die galg stonden de Engelsche rechter met den beul en zeven geboeide Boeren: sterke mannen in hun volle levenskracht. Hun namen waren: H. Prinsloo, S. Bothma, A. Bothma, C. Faber, T. de Klerk, W.F. Krugel en F. Marais. Wij noemen met opzet die namen, want de namen der Boeren vormen het stevig gebindte van de lijdensgeschiedenis der Hollandsche Afrikaanders. De zes eerstgenoemde Boeren waren tot den strop veroordeeld; voor den zevende was men barmhartiger geweest. Hij behoefde den doodstrijd van zijn makkers slechts aan te zien, en zou dan voor altijd uit de Kaapkolonie verbannen worden. Inderdaad, de barmhartigheden der goddeloozen zijn wreed! Doch wat hadden die Kaapsche Boeren misdreven? Ja, zij hadden een misdaad begaan. De sterke zucht naar onafhankelijkheid had eenige honderden Boeren aangespoord tot een opstand. Het was eigenlijk geen opstand; het was een slecht georganiseerde, dwaze, kinderachtige muiterij. Er zat geen kracht in; met een onrustig geweten grepen een paar honderd Boeren naar hun geweren, en bij de eerste teleurstelling legden zij hun vuurwapens neer. Zij hadden er genoeg van, maar de zeven Boeren, die daar met kalme, treurige oogen bij de galg staan, werden door de regeering als de belhamels van den opstand beschouwd en zouden tot een afschrikwekkend voorbeeld worden gesteld van Engelsche gerechtigheid. Er kleefde geen bloed aan de handen van die veroordeelden; zij hadden hun geweren niet afgeschoten, ja zij hadden zelfs een oprecht en diep berouw getoond over deze muiterij en verklaard, dat zij waren opgestaan tegen de door God over hen gestelde Overheid, en toch bleef de rechter onvermurwbaar. Het vonnis bleef gehandhaafd. Hun naaste betrekkingen stonden bij hen: hun vrouwen, hun kinderkens. | |
[pagina 3]
| |
Maar die vrouwen en kinderkens hoopten nog altijd op gratie; ach, de mensch hoopt lang! Met een strak en onbewogen gelaat stond de Engelsche rechter bij de galg. Hij gaf het sein, en in het volgend oogenblik worstelden zes sterke mannen met den dood. De kinderen weeklaagden, en de vrouwen bedekten hare droge, brandende oogen met hare handen. Waar echter de Engelsche rechter koel en strak naar die stuiptrekkende lichamen staarde, kwam een hoogere Hand tusschen beide. De galg brak, en de gehangenen stortten ter aarde. Zij leefden nog, en kwamen weer bij! Zij waren gered. Dat zou men ten minste zoo denken, en als er ooit om het leven van dierbare betrekkingen is gesmeekt, dan is het toen en daar gebeurd, op Slachtersnek! De kinderen hieven hun kleine handen smeekend omhoog, en in de oogen van die vrouwen beefde de ontroering der nieuwe hoop. Type van Transvaalsche Boerin.
Type van Transvaalschen Boer.
Het mocht niet baten. Deze Engelsche rechter was blind voor den vinger des Heeren, en zijn hart was harder dan de harde rots van Slachtersnek. De zes Boeren werden onmiddellijk opnieuw gehangen, en onder de galg zijn zij begraven. Dat is het treurspel van Slachtersnek. 't Is waar, de opstand was niet te rechtvaardigen, maar evenzeer | |
[pagina 4]
| |
is het waar, dat de zonderlinge en dwaze Kafferpolitiek van Engeland, die de Kaffers vertroetelde en de Boeren verdrukte, om dan straks die verdrukte Boeren op te roepen tot den strijd tegen de weerbarstig geworden Kaffers, met kwistige hand de zaden uitstrooide van een groot en klimmend misnoegen. De Boeren moesten maar altijd het spit afbijten. Wat de Engelsche regeering bedierf, moest de Boer met zijn roer weer in orde brengen. Zes maanden achtereen stond hij soms op een eenzame wachtpost langs de grens, met het steeds dreigend vooruitzicht dat hij, thuis komende, zijn huis en erf door stroopende Kafferbenden zou zien verwoest. Deze treurige toestand heeft geduurd tot het merkwaardige jaar 1836. Toen ontwaakte de treklust, die nooit uitsterft bij den Hollandschen Afrikaander, met nieuwe geestdrift in het hart der Boeren, en deze treklust, gepaard aan een onuitroeibare zucht naar onafhankelijkheid, dreef de Boeren met zoo'n onweerstaanbare kracht uit hun oude bezittingen, dat een vreemdeling, die in die gedenkwaardige dagen het oostelijk gedeelte der Kaapkolonie, met name de Graaf-Reinett-provincie, de wieg en bakermat der tegenwoordige Oranje-Vrijstaters en Transvalers, bezocht, allicht tot de gedachte zou zijn gekomen, dat heel een volk plotseling door een vlaag van krankzinnigheid was aangetast. Het wilde ook wat zeggen, om te trekken! Het scheen wel, alsof de geheele wereld samenspande, om het plan der Boeren te verijdelen. Maar zij hadden nu eenmaal hun besluit genomen, en zij hielden er aan vast met de onwrikbaarheid van den Fries. De predikanten ontraadden van den kansel in heftige bewoordingen den Trek en verklaarden dat niemand hunner mee zou gaan om de kinderen te doopen; de Engelsche regeering dreigde met de onzinnige bewering, dat de Boeren Engelsch bleven, al trokken zij ook naar het einde der aarde, en uit het geheimzinnige Noorden, waarheen de Trek zou gaan, kwamen vage geruchten van een machtig, bloeddorstig Kafferkoning, die het zwakke volk zou verdelgen tot den laatsten man. Doch niets kon de Boeren weerhouden. Zij verkochten hun hoeven en landerijen voor een appel en een ei - een strook gronds van drieduizend morgen voor een ossenwagen, een huis voor een geweer - en trokken uit met de onweerstaanbaarheid van den jongen bijënzwerm, die den ouden moederkorf verlaat. Zeker, het viel den Boer toch zwaar, toen de acht juk sterke ossen voor den zwaren, met levensmiddelen en kampbenoodigdheden volgeladen wagen werden gespannen. Dien boomgaard daar links van het huis had zijn vader nog geplant, en daar rechts in den tuin, onder de schaduw van een wijdgetakten cypressenboom, lagen zijn dierbaarste panden begraven. Doch het moedige Boerenhart overwon de smart, en terwijl | |
[pagina 5]
| |
Boerenwoningen in Transvaal.
| |
[pagina 6]
| |
zijn groote kudde vee, door zwarte Hottentotten bewaakt, reeds vooruit was gedreven, riep hij met krachtige stem: ‘Trek!’ Zoo trok hij dan met zijn vrouw en zijn vele kinderen, onder het wakend oog van den almachtigen God der oude Patriarchen, als een andere herdersvorst het onbekende Noorden in. Het vertrouwen op dat wakend oog had hij noodig. Een klein jaar geleden waren reeds twee kleine afdeelingen Boeren vooruitgetrokken: de ééne onder aanvoering van Hans van Rendsburg, de andere onder aanvoering van Karel Trichard. In Februari 1836 bereikten zij de Vaalrivier, en trokken in een grooten boog naar het noordoostelijk gedeelte van het tegenwoordige Transvaal, naar Zoutpansberg, waar zij, na vele gevaren getrotseerd te hebben, behouden aankwamen. Terwijl Trichard hier nog een wijle bleef vertoeven, trok Van Rendsburg met zijn groep in de richting van Delagoabaai. Noch hij, noch één der zijnen heeft echter die baai bereikt! Zij vielen allen - acht-en-veertig zielen! - onder de moordende speer der Knopneus-Kaffers, slachtoffers van een al te goed vertrouwen! Vriendschappelijk gezinde Kaffers brachten aan Trichard de tijding der slachting, maar met onuitdoofbare veerkracht liet deze dappere man in Augustus (1836) de ossen weer voor de wagens spannen, en langzaam, voorzichtig, de vinger aan den trekker van het geweer, werd de tocht voortgezet, die verscheiden maanden duurde. Zonder groote ongevallen werden de lage, ongezonde streken bereikt, en met nieuwen moed bezield, werden de ossen tot de uiterste krachtsinspanning aangespoord, om er snel door heen te komen. Toch duurde de tocht langer dan men vermoed had, en met den koortsgloed in de leden, krank en afgebeuld, bereikten de zwervers in Mei 1837 de Delagoabaai. Daar lag de Oceaan! Vol majesteit rolde hij zijn golven tegen het strand, en bespoelde hun voeten. Hoe laafde zich het oog van den moedigen Trichard aan dàt gezicht! Nieuwe, hoopvolle plannen makend, keerde hij terug naar zijn ossenwagens, toen zijn werk hier op aarde bleek afgeloopen. Reeds was hij door den dood geteekend, en stervend heeft hij aan zijn volk den eenigen uitweg naar zee gewezen. Op een eenzaam kerkhof bij de Delagoabaai rust hij - als een herder tusschen zijn schapen - in het midden zijner tochtgenooten, die hier bezweken. En thans, na ruim zestig jaren, ratelt over hooge dijken en kunstige bruggen de spoortrein, die de Transvaal met de Delagoabaai verbindt, en het snuivend stoomen suist over de vlakten, waar eenmaal de vermoeide ossen van Karel Trichard den wagen hebben voortgesleept!
Zoo kwamen de Trek-Boeren aan de Oranjerivier, die de grensscheiding vormt tusschen den tegenwoordigen Oranje-Vrijstaat en de Kaapkolonie. | |
[pagina 7]
| |
Aan den overkant van dezen breeden stroom wenkte hun de vrijheid en de onafhankelijkheid, waarnaar hun harten uitgingen. Maar er waren ponten noch schuiten, en met een teleurgesteld gemoed staarden de Boeren op het hooggerezen water. Toch gaven zij den moed niet op, maar kapten de groote wilgenboomen, die langs den oever groeiden, en sjorden ze vast tot stevige vlotten. Op deze vlotten gingen have en goed, terwijl de vrouwen en kinderen als de kostbaarste schat het laatst werden overgebracht. Zoo stonden de Boeren op vrijen grond. Zij waren van de Engelsche dwingelandij verlost, en haalden ruim adem. En terwijl op alles orde en regel werd gesteld, legden de Boeren de plechtige gelofte af, liever te sterven dan terug te keeren onder het Engelsche juk. Hendrik Potgieter werd met algemeene stemmen tot kommandant gekozen, en zonder door de verschillende Kafferstammen, wier gebied men kruiste, verontrust te worden, naderde de Trek de Vaalrivier, die de grensscheiding vormt tusschen den Oranje-Vrijstaat en de Transvaal. Daar, ten noorden der Vaalrivier, dus in het tegenwoordige Transvaal, zwaaide de Kafferkoning Moselekatse, bijgenaamd ‘de Groote Olifant,’ zijn bloedigen schepter, en de berichten, door vooruitgezonden verspieders meegebracht, gaven wel reden tot de ernstigste bezorgdheid. Kommandant Potgieter nam het kordate besluit, te trachten met Moselekatse tot een akkoord te komen, en begaf zich met tien man op pad. Na een tocht van drie dagen zag men een groot Kaffer-kommando naderen, en Potgieter gaf door witte vlaggen seinen, dat hij wilde onderhandelen. Doch de Kaffers sloegen er geen acht op en trokken, met speer en schild gewapend, voorwaarts, het zuiden in, de Trekboeren tegemoet. Toen begreep de dappere kommandant, dat het meenens zou worden, en met zijn manschappen het Kafferleger in een wijden boog voorbijjagend, bereikte hij nog bijtijds de zijnen. Er moest snel worden gehandeld. In allerijl werden de ossenwagens - er waren er een vijftigtal - tot een grooten, wijden kring getrokken, de openingen met taaie, sterke doorntakken versperd, en de wagens door zware, ijzeren kettingen aan elkander vastgelegd. Midden in dit kamp of lager werd nog een soort plankendak gemaakt, waaronder de vrouwen en kinderen tenminste eenigszins beveiligd zouden zijn voor de vijandelijke speren. 't Was hoog tijd. Een rapportganger bracht de tijding, dat de Kafferkrijgers snel naderden, en in menigte aankwamen als de sprinkhanen des velds. Toen sprong Hendrik Potgieter met 25 man te paard, en reed den vijand tegemoet. Nog altijd leefde bij den kommandant de hoop, dat het vreeselijk gevaar door woorden van vrede en vriendschap kon worden gekeerd. Op een half uur afstands van het lager kreeg men de Kaffers in het gezicht, maar in plaats van op de witte seinvlaggen te letten, breidden de Kaffers | |
[pagina 8]
| |
Boeren tusschen de ‘Kopjes.’
| |
[pagina 9]
| |
hun vleugels als hoornen uit,Ga naar voetnoot*) om de Boeren te omsingelen. Nu was alle hoop op een vreedzame schikking verloren. Trouwens, Moselekatse had het wachtwoord gegeven: ‘Roeit de Boeren uit!’ Potgieter liet nu vuur geven, wendde daarop den teugel, en galoppeerde met zijn manschappen naar het lager terug. Maar vijf Boeren jaagden, door de Kaffervrees verbijsterd, het lager voorbij, het Zuiden in. De lagerpoort werd nu gesloten, en daar stond ze dan, de zwakke wagenburcht, het laatste toevluchtsoord der huisvaders met hun vrouwen en kinderen, eenzaam en verlaten in de onmetelijke wildernis! De vrouwen gaven hun mannen een afscheidskus op de verweerde wangen, drukten hun weerlooze kleine kinderen met al de teederheid en al de zielepijn der moederliefde aan het schreiend hart, en riepen tot God om uitkomst. Alle harten waren bewogen; sterke mannen zag men knielen en bidden. Maar de Boeren stonden weer op, klemden de tanden op elkaar, en laadden het geweer. Zóó verwachtte men den vijand. Men behoefde niet lang te wachten. De heuvelen en de dalen schenen plotseling levend te worden, en het gebrul der vijanden vermengde zich met het gedreun hunner schilden tot een oorlogsmuziek, die den dapperste een rilling door de leden joeg. Maar de Boeren bleven op hun post, en terwijl de Kaffers als een loeiende zee het lager omsingelden, steunden de Boeren op God en hun goed recht, en streden met onverwinnelijken moed. Het was een vreeselijke strijd. De Kaffers deden wanhopige pogingen, om binnen het lager te komen. Zij rukten aan de harde, zware doorntakken, die de opening versperden, en trachten de ossenwagens omver te werpen. Maar aan de scherpe doornen scheurden zij zich de handen open, en de ossenwagens, die nog bovendien waren bevestigd aan zware, diep in den grond geheide palen, schenen wel schepen, die in het noodweer onbeweeglijk voor anker liggen. Toen wierpen de Kaffers hun leeren schilden op de doornversperringen, en sprongen er boven op, maar de Boeren verbrijzelden hun met den zwaren geweerkolf den hersenpan; en als de Kaffers trachtten onder de doornversperringen door te kruipen, stonden de vrouwen gereed om de vijanden met haar bijlen te dooden. Het gevecht duurde vier uren; toen stootten de Kaffers een klagend, kermend gehuil uit, en zochten hun heil in de vlucht. Het vuur der Boeren had een verschrikkelijke uitwerking gehad. Vóór den wagenmuur van het leger had zich een tweede muur gevormd - een donkere, van bloed druipende, maar van gewonde, stervende en gesneuvelde Kaffers. Slechts twee Boeren verloren het leven: Nicolaas Potgieter, de | |
[pagina 10]
| |
broeder, en Piet Botha, de schoonzoon van den kommandant, die als helden vielen. Het was eene groote, buitengewone zegepraal.
Helaas, niet alle Boeren waren zoo gelukkig. De kleinste, ver uiteen zwervende en niets kwaads vermoedende wagentreinen hadden het hard te verantwoorden. Zij werden door stroopende Kafferbenden overrompeld, voordat zij een lager konden vormen, en aan de wreede speer geregen. Bovendien werden de Trekboeren bijna totaal van vee ontbloot, en de roofzuchtige Kaffers joegen de kudden het hooge Noorden in. Vooral deed zich het gebrek aan trekossen pijnlijk gevoelen, want wat heeft de Boer aan zijn wagen zonder trekossen? 't Is een schip zonder zeil, een trein zonder locomotief! De paarden kunnen den zwaren wagen niet trekken, en - zonder trekossen - moet de Boer hem achterlaten als een gestrand schip. De nood was den Boeren opgelegd; zij moesten met Moselekatse afrekenen. Zij moesten hem aanvallen, om door hem niet verpletterd te worden; zijn macht moesten zij fnuiken, om door die macht niet vermorzeld te worden. Hendrik Potgieter en Piet Uijs verzamelden 400 wakkere mannen om zich, en de Vaalrivier overtrekkend, zochten zij den leeuw op in zijn hol. Over dag verscholen zij zich in spelonken en bosschen, om des nachts in snelle marschen den verloren tijd weer in te halen, en onverwacht, als door een plotselingen donderslag, werden de Kaffers overvallen. De overrompeling was volkomen; de Kaffers werden vreeselijk gehavend, en de Boeren keerden met een grooten buit aan hoornvee terug. Moselekatse had er genoeg van. Hij vluchtte het Noorden in, naar de Limpoporivier, waar hij opnieuw, aan zijn bijnaam ‘de Groote Olifant’ getrouw, de zwakkere stammen onder zijn ijzeren tred vermorzelde. De Transvaal lag nu voor de Boeren open, daar de muur, waarmede Moselekatse den toegang had willen versperren, was omvergehaald. Zonder aarzelen trokken de Voortrekkers dan ook de Vaalrivier over en kwamen in het land, dat door den Kafferkoning zoo goed als uitgemoord was geworden. Slechts hier en daar verspreid, in spleten en spelonken, kon men de armzalige overblijfselen terugvinden van eens machtige Kaffervolkeren, die door den Grooten Olifant waren vernietigd. De Transvaal lag dus onbeheerd. De vroegere eigenaren van het land waren uitgeroeid, en de tegenwoordige eigenaar, Moselekatse, was in den onrechtvaardigen strijd, dien hij den Boeren had opgedrongen, te kort geschoten. Zoo namen de zegevierende Voortrekkers naar het recht van den overwinnaar bezit van de Transvaal. Maar terwijl een deel der Boeren plannen maakte, om zich blijvend in de Transvaal te vestigen, was | |
[pagina 11]
| |
Het Drakengebergte.
| |
[pagina 12]
| |
een ander deel besloten, om door de Transvaal naar het zuidelijker gelegen Natal te trekken. Hendrik Potgieter bleef met zijn aanhang in de Transvaal, en de Boeren bouwden er hun eerste dorp, dat zij naar Potgieter Potchefstroom noemden. Maar het hart der andere Boeren ging uit naar Natal: een land, volgens veler getuigenis vloeiende van melk en honing, doorsneden van standhoudendeGa naar voetnoot*) rivieren, bedekt met groote, uitnemend timmerhout leverende bosschen, en voorzien van eene diepe zeehaven. Deze Boeren kozen Piet Retief, een man vol geestkracht en moed, tot hun aanvoeder, en de lange buffellederen zweep omklemmend, gingen de Boeren op nieuw op pad.
De tocht liep over het steile Drakengebergte. Over dat gebergte moesten de wagens heen, en de Boeren trokken vooruit, om het ‘pad’ eenigszins berijdbaar te maken. De grootste klippen werden weggeruimd, de diepste kuilen gevuld, de steilste plekken afgestoken, de watergeulen gedempt, hinderlijk houtgewas weggekapt. Toen werden de ossenwagens nog eens nauwkeurig nagezien en de goederen stevig vastgesjord. Eén man zette zich op den wagen; ook de zwakken en zieken vonden er een plaats in, terwijl de anderen er vóor of achter liepen, de Boeren met het geweer over den schouder; de kinderen aan de hand hunner moeders. ‘Trek!’ riep de Boer, en daar begon de gevaarvolle tocht. Nu eens was het ‘pad’ zoo schuin, dat de wagen dreigde om te vallen, dan weer was het zóo steil, dat acht juk ossen den wagen nauwlijks omhoog konden tornen. Met dubbelgeremde wielen ging het de hoogte af. Maar de remketting kon losraken, de disselboom breken, de ossen schrikken, ginds, bij dien draai, en de wagen zou onvermijdelijk in een duizend voet diepen afgrond zijn neergesmakt! Soms bestond het ‘pad’ uit trappen van klippen, trappen van een tot vier voet hoogte, en schokte de wagen over die trappen naar beneden. Met duizend ossenwagens hebben de Boeren dien tocht ondernomen, en slechts één is er - en nog zonder verlies van menschenlevens - verongelukt. De Boeren waren nu in Natal, en Piet Retief spoedde zich naar Dingaan, den Kafferkoning van Zoeloeland, aan wien Natal behoorde, om van hem land te koopen. Hij slaagde boven verwachting. Dingaan teekende een stuk, waarbij Natal voor eeuwig aan de Boeren werd afgestaan. Het dokument bestaat nòg; het ligt tusschen de archieven in Pieter-Maritzburg. Doch Piet Retief heeft dit stuk met zijn hartebloed betaald. | |
[pagina 13]
| |
Reeds was de morgen van het vertrek uit Dingaan's hoofdstad aangebroken, toen de koning Retief en zijn 70 makkers tot een afscheidsbezoek uitnoodigde. Men kon het moeilijk weigeren, al verlangde men naar huis, en argeloos vielen de Boeren in den satanisch sluw gespannen strik. Immers het wekte geen argwaan, dat zij hun wapens moesten achterlaten - zij zouden voor den koning verschijnen, voor wien niemand gewapend mocht komen. De koning bracht hen op het exercitieveld, waar 10,000 Zoeloe-Kaffers een oorlogsdans uitvoerden. Zij sloten een wijden kring om de Boeren, die, al dansende, enger en enger werd. Ach, al te argeloos was Piet Retief - die kring heeft hem en zijn 70 dappere Boeren geworgd. Plotseling verduisterde zich het gelaat van den Kafferkoning. ‘Slaat de toovenaars dood!’ brulde hij, en zich omkeerende, verdween hij in zijn woning. De Boeren schreeuwden: ‘Verraad!’ en trokken hun zakmessen, maar zij werden verzwolgen door de overstelpende macht des vijands. Zij streden en worstelden tot het bittere einde, en vielen als helden en martelaren! Een knots verbrijzelde de hersenspan van Piet Retief; een speer scheurde zijn lichaam open, en het nog kloppende, trouwe hart werd hem uit het lijf gereten en aan Dingaan gebracht. Toen lachte de bloedhond, en de satan, die achter hem stond, lachte ook. En aan den Engelschen zendeling Owen, die aan zijn hof verkeerde, liet Dingaan deze boodschap brengen: ‘Verontrust u niet, mijnheer Owen; ik laat de Boeren maar doodslaan!’ De vermoorde Boeren werden intusschen naar een heuvel gesleept, en hun lijken op een hoop geworpen. Daar bleven zij liggen: een spijs voor den aasvogel in de lucht, en voor het wild gedierte des wouds! Met dit moordtooneel luidde de Zoeloe-koning de algemeene slachting in, en van uit zijn hoofdstad verspreidden zich zijn regimenten, om de onbezorgde Boeren te overrompelen. De Zoeloe's gedroegen zich als ware duivels; zij verbrijzelden de hersenpan van de zuigeling tegen den ijzeren wielband van den ossenwagen, en scheurden de lichamen der moeders open. Zij deden wandaden, die men niet beschrijven kan, en de Boeren hebben een kleine spruit of rivier, waar velen hunner overrompeld en vermoord werden, daarom ‘Moordspruit’ genoemd. Ook is er later een Boerendorp aangelegd dat zij ‘Weenen’ noemden, om der vele tranen wil, die er gestort zijn. Zeshonderd Boerenmenschen zijn bij dezen grooten moord omgekomen, en de slachting zou nog veel vreeselijker zijn geweest, indien de noordelijke kampen nog niet bijtijds door ontkomen vluchtelingen waren gewaarschuwd. Zij versterkten in der haast hun lagers, en sloegen de aanstormende moordenaarsbenden met bebloede koppen terug. | |
[pagina 14]
| |
Maar de Boeren vermanden zich in hun smart, en zwoeren, dat zij zouden wreken het onschuldig Boerenbloed, waarvan de Natalsche heuvels rookten. Ook snelden Hendrik Potgieter en Piet Uijs hen ter hulpe over het Drakengebergte, en terwijl de Engelsche kolonisten, die aan de kust woonden, de Zoeloe's van de zuidzijde zouden aantasten, zou het Boeren-kommando, sterk 500 man, van de westzijde oprukken. Het plan was goed bedacht, maar leed volkomen schipbreuk. De Engelschen openden den veldtocht, doch werden door de Zoeloe's overrompeld en volkomen vernietigd, terwijl de Boeren, die in een gevaarlijke hinderlaag waren gevallen, slechts door hun goed overleg, bewonderenswaardigen moed en de vlugheid hunner paarden het gevaar ontkwamen. Op dezen terugtocht ontving Piet Uijs een doodelijke speerwond en zijn twaalfjarige zoon Dirk, die reeds in veiligheid was, dit ziende, wendde zijn paard, schoot nog drie Zoeloe's neer, en wierp zich, zelf doodelijk gekwetst, in de armen van zijn stervenden vader. Dat was het einde van Piet Uijs, dien de Boeren den Dappere noemen, en van zijn heldenzoon Dirk. Een bange tijd brak nu aan voor de Boeren. Snelvoetige Zoeloes liepen het land af, en dag en nacht moest bij de lagers de wacht worden gehouden. De levensmiddelen, zelfs de ammunitie, raakte bij velen op; het nijpendste gebrek stond voor de deur. Daarbij kwamen vele en zware regens en in hun gevolg ernstige koortsen die het volk teisterden. Hendrik Potgieter liet den moed zakken en trok terug naar de Transvaal, terwijl de dappere Gert Maritz, de nieuwe kommandant, ziek werd en bezweek. Als arme verlaten weezen bleven de moede zwervers achter, maar God, die zich over de zwakken en de ellendigen ontfermt, verwekte hun in Andries Wessel Pretorius een held, die de tanden van den Zoeloekoning zou breken. Aan het hoofd van een keurtroep van 450 man trok hij in snelle marschen Zoeloeland in. Er werd een bededag gehouden, en een plechtig verbond gesloten met den almachtigen God. De kleine Kafferstammen, die Pretorius ontmoette, joeg hij voor zich uit, om geen vijand in den rug te houden, en aan de rookseinen op de toppen der bergen bemerkte men, dat de Zoeloe's van hun aankomst waren verwittigd. Zaterdag 15 December 1838 zag men in de verte de voorhoede des vijands langzaam naderen. Pretorius ging haar met een sterke wacht tegemoet. Op dit gezicht maakte de slagorde der Zoeloe's halt, en bleef onbewegelijk als een dreigende stier staan. De Boeren trokken zich daarop onmiddellijk in hun lager terug. Allen waren van den diepen ernst van den toestand overtuigd, en bij de half gedoofde vuren hield men den ganschen nacht de wacht. Doch de Heere zond een zwaren mist, en de Zoeloe's | |
[pagina 15]
| |
konden in den nacht het lager niet vinden, daar het door den nevel werd omgolfd als door een ondoordringbaar kleed. Toen echter de eerste zonnestralen zegevierend door den nevel heenbraken, kwamen 20.000 Zoeloe's
M.T. STEYN.
President van Oranje-Vrijstaat. als een razende, kokende, loeiende golfslag aanrollen. Die golfslag stuwde op en brak tegen het lager. Maar neen, 't was geen lager - het was een vuurspuwende, dood en verderf brakende vulkaan geworden. Vier salvo's | |
[pagina 16]
| |
veegden den omtrek schoon, en de voorhoede der Zoeloe's was vernietigd, weggemaaid. Het Zoeloe-leger deinsde terug. Toen werd de lagerpoort geopend, en de veldkornet Bart Pretorius naderde met 7 man den vijand tot op een speerworp, ontplooide de bloedvlag en riep met luide stem: ‘Op Zoeloe's, vecht nu, als gij soldaten zijt en geen lafaards!’ Toen sprongen de Zoeloe's op, en stortten zich met het geweld eener lawine op het Boerenlager. En nogmaals begon de vuurspuwende berg te werken. Neen, het was niet uit te houden. In die vreeselijke vuurlijn kon geen schepsel zich bewegen en leven. De Zoeloe's sloegen op de vlucht, en de rivier, die zij door moesten, werd rood van het bloed. Daarom hebben de Boeren die rivier ‘Bloedrivier’ genoemd, en aan Bloedrivier is Moordspruit gewroken. Meer dan 6000 Kaffers lagen dood of stervend op het slagveld, en deze dag der verlossing, deze Dingaansdag, wordt nog elk jaar in de Transvaal godsdienstig herdacht. In snelle marschen zette Pretorius den zegetocht voort. Voor hem uit ging de schrik, en achter hem het vuur. Dingaan vluchtte naar de grenzen, zijn hoofdstad ging in vlammen op, maar over de verweerde wangen der dappere Boeren biggelden groote tranen, toen zij, op den moordheuvel gekomen, op de geschonden lijken staarden van Piet Retief en zijn manschappen. Vrienden en bloedverwanten werden nog herkend, en de Boeren dankten God, dat zij aan deze wakkere mannen nog een christelijke begrafenis konden geven. De zegevierende Boeren trokken in triumf terug naar Natal, en met ijver toog men nu aan het werk der kolonisatie. Dorpen werden aangelegd, vlekken uitgemeten, steden ontworpen. Aan de kust ontstond Durban, een gehucht van eenige leemen huisjes, thans een wereldhaven, en in het midden des lands, op een hoogte van 2000 voet, verrees de hoofdstad Pieter-Maritzburg, dús genoemd naar de twee aanvoerders der Boeren Pieter Retief en Gert Maritz. En toen Dingaan opnieuw onrust begon te stoken, joegen de Boeren hem over de grenzen van Zoeloeland naar Amazwaziland, waar vijandelijke Kaffers hem de doodelijke speer in de borst stootten, stelden zijn broeder Panda aan tot Koning over Zoeloeland, onder de opperheerschappij der Boeren, en keerden in vrede huiswaarts.
In vrede? De Engelsche regeering kwam, vond Natal een schoon land, en verklaarde het voor een Engelsche bezitting. Wel was het een laaghartig stuk, want met hun bloed en hun tranen hadden de Boeren Natal gekocht van den Zoeloekoning, en zij smeekten om hun recht. Maar Engeland was doof. Toen grepen zij - eenige honderden - naar de wapens. Engeland echter stookte de Kaffers op, en de Boeren vochten totdat zij er bij neervielen. | |
[pagina 17]
| |
Het mocht niet baten. Den 8sten Augustus 1843 werd Natal definitief tot een Engelsche bezitting verklaard. Maar de vrijheidlievende Trekboeren laadden hun ossenwagens opnieuw, schudden het stof van hun voeten, en trokken noordwaarts naar de Transvaal, om zich te vereenigen met de volgelingen van Hendrik Potgieter, of westwaarts naar den Oranje-Vrijstaat, waar nieuwe Trekkers uit de Kaapkolonie waren aangekomen. De wolf volgde evenwel het spoor van het vluchtende schaap, en verklaarde ook den tegenwoordigen Oranje-Vrijstaat voor Britsen domein. Doch nu vlamde de toorn op in het hart der vertrapte Boeren, en Pretorius vaardigde een proclamatie uit, waarbij het volk werd opgeroepen tot den strijd voor vrijheid en recht. De Engelsche majoor Warden lag met zijn soldaten te Bloemfontein, en Pretorius, die met 400 man zijn kamp op twee mijlen afstands van die plaats opsloeg, sommeerde Warden, om onmiddellijk den VrijstaatGa naar voetnoot*) te verlaten. Hij gaf den majoor een uur bedenktijd, en deze gaf Bloemfontein zonder strijd over. Het was een zonnestraal op het pad der Boeren. Maar de lucht verduisterde zich spoedig weer, want generaal Harry Smith trok met een geduchte overmacht tegen de Boeren op. Bij Boomplaats stootten zij op elkander. De Boeren streden met groote dapperheid, maar werden geslagen, en de Vrijstaat was de prijs voor den overwinnaar. Een dwalende Boer, op het slagveld aangetroffen, werd, ofschoon hij geen schot had gelost en in spijt van de hartroerende tranen zijner jonge vrouw, als muiter doodgeschoten. Zoo zorgden de Engolschen voor een Vrijstaatsch Slachtersnek, en op het hoofd van Pretorius werd, dood of levend, een prijs gesteld van f 24000. - Maar voor dezen Afrikaanschen Andreas Hofer was geen verrader te vinden; hij was bij de Transvaalsche Boeren even veilig als de zuigeling aan de borst van zijn moeder. En als een bijtende spot op den Engelschen bloedprijs, loofde Pretorius 1000 beesten en 1 bulos uit aan hem, die den Engelschen generaal Harry Smith levend in zijn handen leverde.
Zoo werd de Transvaal het laatste plechtanker der Afrikaansche vrijheid, en de onvermoeide Pretorius, die zijn stamgenooten als een andere Jozua den weg uit het Engelsche diensthuis had gewezen, gunde zich geen rust, voordat hij tenminste de staatkundige onafhankelijkheid der Transvaal of Zuid-Afrikaansche Republiek verzekerd wist. Die dag, de 17de Januari 1852, brak eindelijk aan - het was een groote en zonnige dag in het stormachtige leven van dezen moedigen Afrikaan. Op dien gedenkwaardigen dag bevestigde de Engelsche | |
[pagina 18]
| |
Regeering in het historische Zandriviertraktaat in den volsten zin en onvoorwaardelijk de staatkundige onafhankelijkheid der Zuid-Afrikaansche Republiek, en de Boeren toonden hunne hartelijke dankbaarheid tegenover hun grooten kommandant, door het thans wereldbekende Pretoria naar hem te noemen.
Was de vreugde der Transvaalsche Boeren groot, door de in-bezitneming van den Vrijstaat had Engeland zich al heel leelijk in den vinger gesneden. De Engelsche Regeering had gemeend, er geld uit te slaan en er moest geld bij. En een groote som ook: minstens twee en een half millioen gulden per jaar, want de onrustige, op de grenzen van den Vrijstaat wonende Basuto-Kaffers konden slechts door geweld in toom worden gehouden. De Vrijstaat werd zoodoende een geduchte lastpost, en de praktische Engelschen wilden er af, hoe eerder hoe liever. Nu, de Afrikaansche Boeren in den Vrijstaat begrepen dat ook wel, maar zij hielden zich leuk, en de onderhandelingen tusschen beide partijen hadden zoo ongeveer het volgende verloop:
Engeland.
Geachte Boeren, waarde vrienden! Wij weten, dat gij de vrijheid boven alles bemint, en onze geëerbiedigde Koningin heeft in hare grootmoedigheid besloten, u de staatkundige vrijheid te schenken.
Vrijstaat.
Waarom toch?
Engeland.
Uit enkel grootmoedigheid.
Vrijstaat.
Wij smeeken u: laat ons onder de Engelsche vlag!
Engeland.
Wij begrijpen u niet.
Vrijstaat.
Wel, alles ging tot nog toe zoo goed! Engeland hield voor ons de Basuto-Kaffers in toom....
Engeland.
Dat zal wel waar zijn, maar het kost ons een schandaligen hoop geld.
Vrijstaat.
Daarvoor oogst ge ook onze waardeering.
Engeland.
Ja, ja, daar kan je heel wat voor koopen.
Vrijstaat.
Wij zijn nu Engelsch, en wij willen het blijven.
Engeland.
Neen Vrijstaters, neen rekels, je zult het niet blijven. Je hebt hemel en aarde bewogen, om vrij te worden - je zult vrij worden! We zullen er je desnoods toe dwingen! Zoo ongeveer was het verloop dezer merkwaardige onderhandeling. Hoe inniger de leuke Boeren zich vastklemden aan het Engelsche gezag, hoe sterker Engeland er op aandrong, om van deze onderdanen ontslagen te worden, en ten slotte werd den 23sten Februari 1854 de Conventie geteekend, waarbij de souvereiniteit van den Vrijstaat werd erkend. Een voorloopige Boerenregeering nam onmiddellijk de teugels in handen, en vaardigde de volgende proklamatie uit: ‘Dank zij der edele groot- | |
[pagina 19]
| |
moedigheid van Hare Britsche Majesteit, gisteren nog onze geëerbiedigde Koningin, hebben wij ongevraagd verkregen, wat wij geworden zijn. En waar andere natiën jaren strijds en stroomen bloeds geofferd hebben voor de onafhankelijkheid, verkregen wij haar door eenvoudig aan te nemen wat ons werd aangeboden.’ 't Was wel een eigenaardige proklamatie, maar dat bedanken der Engelsche grootmoedigheid was natuurlijk maar apenkool, en het zou werkelijk wel een belangwekkend gezicht zijn geweest, om de leuke gelaatstrekken van de Boeren te bespieden, toen zij deze zonderlinge proklamatie de wereld in zonden. De hoofdzaak was, intusschen, dat zij onder het Engelsche juk uit waren, en staatkundig even onafhankelijk als de Engelschen zelven. En dat de Engelschen later toch terug zijn gekomen - wien verwondert het? Diamantvelden behooren immers niet thuis in een Boeren-Republiek! De Engelsche gelddorst scheurde Kimberley van den Vrijstaat af, en toen de Boeren vol verontwaardiging deze daad een gemeenen diefstal noemden, betaalde Engeland 90000 pond sterling als schadevergoeding uit. Was dat niet echt christelijk? Was het niet royaal? Denk eens aan, deze som was bijna even groot als de maandelijksche opbrengst der diamantvelden! En al pruttelden de Boeren - wat gaf het? Als zij naar de wapens dorsten grijpen, zou Engeland zijn legers zenden, en het Boerenvolk verpletteren.
De Zuid-Afrikaansche Republiek was intusschen een zelfstandige Staat. Zij stond daar als een vooruitgeschoven post van Christendom en beschaving te midden der wilde, onrustige Kafferstammen, en werd meer dan eens door inwendige beroeringen geducht geteisterd. Maar zij hield zich staande, zette hare landpalen uit, en werd met den Vrijstaat een Pella en toevluchtsoord voor alle Afrikaanders, die vrij wilden zijn van het Engelsche juk. Maar in het gedenkwaardige jaar 1877 kreeg de Engelsche wolf weer honger, en de Engelsche staatsman Shepstone werd afgezonden naar de Transvaal, om den hongerigen wolf tevreden te stellen. Zoo zette hij zich neder aan den gastvrijen disch der Boeren, en de argelooze Boeren vermoedden niet, dat zij een dief en roover aan hun disch hadden genoodigd. Shepstone dan kwam spreken over een Kafferkwestie, en stuurde voorzichtig aan op het groote doel, dat hij zorgvuldig verborg onder een bloemrijke taal, evenals de vermolmde doodsbeenderen verborgen zijn onder een wit gepleisterd graf. Toch kwam eindelijk het hooge woord er uit, en terwijl een omgekochte Engelsche kliek te Pretoria juichte, rapporteerde Shepstone aan zijn Regeering, dat de verarmde Boeren snakten naar de inlijving. | |
[pagina 20]
| |
Zoo ging de Transvaalsche onafhankelijkheid onder, en het was wèl een droeve dag voor alle oprechte Hollandsche Afrikaanders, de 12de April 1877, toen de Vierkleur werd neergehaald, en de Engelsche vlag van de pui van het gouvernementsgebouw te Pretoria werd uitgestoken. Engeland liet er geen gras over groeien. Shepstone had gezegd, dat de Engelsche vlag onmiddellijk zegeningen bracht, en die zegeningen rukten nu snel het Transvaalsche gebied binnen: artillerie, cavalerie en infanterie. De voornaamste punten in het land werden bezet en versterkt, en de annexatie was een voldongen feit. Zoo dacht ten minste de Engelsche Regeering, maar de Boeren dachten er toch nog anders over. Zij gevoelden zich diep gekrenkt in hun nationaal gevoel, verkozen uit hun voormannen een comité, dat hun heiligste belangen zou bepleiten voor den Engelschen troon, en eischten op luiden, toornigen toon hun gestolen onafhankelijkheid terug. Te Kleinfontein zou de gladde Engelsche staatsman Sir Bartle Frère met het volkscomité, waarvan Paul Kruger voorzitter was, een conferentie hebben, en ofschoon het volk tot deze vergadering niet genoodigd was, verscheen het in een getal van ruim 4000 goed gewapende Boeren. In een groote tent nam het comité zitting, dat met bijna eenparige stemmen van oordeel was, dat men met de Zoeloe's, die pas tegen Engeland waren opgestaan, gemeene zaak moest maken, de vierkleur hijschen, Natal bezetten en de onafhankelijkheid proklameeren. Maar Paul Kruger zette zich schrap, schudde den stevigen kop, en bepleitte een voorloopig lijdelijk verzet. ‘Wij kunnen niet met de barbaarsche Zoeloe-Kaffers optrekken,’ zeide hij, ‘want het is onzer onwaardig, en het bloed onzer broeders, door de Zoeloe's vergoten, is nog niet gewroken.’ Maar het hielp niet. ‘Nu is het tijd om te vechten!’ riep het volk. ‘En de sympathie verliezen van de beschaafde wereld,’ meende Paul Kruger. ‘En de vrijheid terug krijgen,’ meenden zijn tegenstanders. Kruger vorderde geen duim; hij verdaagde de vergadering tot den volgenden morgen. Het was nu avond geworden; een donkere avond. Een fijne motregen viel neer. Niemand was meer buiten; ze waren allen in hun tenten. Peinzend wandelde een man, in zijn regenjas gedoken, tusschen die tenten door. Nu en dan stond hij stil, en luisterde naar de gesprekken, die binnen de tenten werden gehouden. Er werden harde woorden gesproken. ‘Als Kruger ons wil verhinderen, om op de Engelschen te schieten, dan zetten wij hem af, en kiezen Joubert tot onzen voorman.’ ‘Kruger wil niet vechten; hij moet worden afgezet.’ ‘Och, weet ge wat? Zijn handen zijn gestopt door de Engelsche Regeering; Paul Kruger is een verrader!’ En de peinzende, eenzaam daar heen wandelende man hoorde die | |
[pagina 21]
| |
gesprekken, want zij werden luid en driftig gevoerd, en hij dook dieper in zijn regenjas, en keerde terug naar zijn tent. Het was Paul Kruger. Geen slaap ging dien nacht over zijn oogen, maar hij kwam tot een vast besluit, en den volgenden morgen in de groote tent verschijnend, zeide hij: ‘Mannen, Broeders! Ik heb mijn besluit genomen. Op een pad, waar ik geen licht zie, kan ik niet vóór loopen. Nu, gaat gijlieden mij dan vóór op het pad, waarop gij licht ziet! Kiest voor mij Joubert of een anderen voorman! En waar gijlieden heengaat, daar zal ik ook heengaan, en waar gijlieden valt, daar zal ik ook vallen. Maar vóórloopen kan ik niet op een pad, waarop ik geen licht zie.’ In een ademlooze stilte werd dit woord aangehoord. Niemand sprak een woord, maar het oude vertrouwen kwam plotseling met onweerstaanbare kracht weer boven. ‘Neen, oude President,’ riepen ze, zich om hem verdringend, ‘neen, zóó was het niet bedoeld! Loop maar weer vóór op het pad, waarop gij licht ziet, en wij zullen u volgen!’ Zoo liep Paul Kruger weer vóór en bewaarde zijn volk voor een grooten misslag, maar anderhalf jaar later, toen alle vreedzame pogingen waren mislukt, trad hij met onverschrokken moed aan de spits van zijn stamgenooten om hen als een andere Mozes uit te leiden uit het Engelsche diensthuis naar het Kanaän der vrijheid.
De vrijheidsoorlog van 1880/81 duurde drie maanden, en heeft - het klinkt haast ongeloofelijk! - aan slechts 50 Boeren het leven gekost. Toch was die oorlog voor de Boeren een zwaar stuk werk. Er lagen Engelsche garnizoenen in Pretoria, Potchefstroom, Lijdenburg en andere plaatsen, terwijl generaal Colley met 1400 man troepen, waarbij zich binnen eenige weken belangrijke versterkingen zouden voegen, uit Natal kwam aanrukken. De verschillende garnizoenen telden, de vrijwilligers meegeteld, 6000 man, die door een macht van 3000 Boeren moest worden ingesloten, terwijl de rest der Boeren, 1500 man sterk, de passen van het Drakengebergte had te verdedigen tegen een aanval uit Natal. In militaire kringen beschouwde men de zaak der Boeren hopeloos. Daar was reden voor. Zij hadden geen reserve, geen kanonnen, en door elkander gerekend, slechts 15 scherpe patronen per man, vijftien patronen voor den ganschen veldtocht, terwijl een soldaat er 100 meeneemt voor één gevecht! Maar toen de rook van Bronkhorstspruit was opgetrokken, waar 300 Boeren binnen tien minuten een bijna even sterken troep Engelschen volkomen hadden overrompeld, en toen het gevecht van Lang-Nek werd bekend, waar de Engelschen in spijt van hun cavalerie en artillerie met een enorm verlies werden teruggeslagen, toen - zeg | |
[pagina 22]
| |
Amajuba.
| |
[pagina 23]
| |
ik - liep er een electrische schok door Europa, en het sprong vol verbazing op. Maar de Boeren beseften, dat de almachtige God zich hun hopelooze zaak had aangetrokken, en deze wetenschap vervulde hunne harten met een onweerstaanbaren moed. Generaal Nikolaas Smit rukte met een keurbende van 200 ruiters Natal binnen, om de convooien van den vijand te onderscheppen en zijn militaire verbindingen te verontrusten, en stootte aan de Ingogo-rivier op den vijand. De Boeren waren afgebeuld door den langen rit, leden honger en gebrek en stonden tegenover een viervoudige overmacht. Smit had zich dus met eere kunnen terugtrekken, maar hij dacht er niet aan, en zijn Boeren evenmin. Het gezicht der roode Engelsche uniformen ontvlamde hun strijdlust, en met schitterende dapperheid tornden de jonge Boeren, die nog nooit in het gevecht waren geweest, tegen de vijandelijke kanonnen op. Er werd hevig gevochten: de Engelschen streden met een volharding, hun ouden wapenroem waardig, en eerst de invallende duisternis maakte een einde aan het gevecht, dat in den voormiddag was begonnen. In groote spanning zagen de Boeren den morgen tegemoet, om den strijd voort te zetten, doch de Engelschen waren verdwenen. Zij waren in het holle van den nacht gevlucht, en hadden hun gewonde en stervende kameraden in een onbeschrijfelijken toestand achtergelaten. Doch het glanspunt van den oorlog blijft het laatste gevecht: de bestorming van den Amajubaberg, waarbij generaal Colley sneuvelde, en de Engelschen een even ongedachte als verpletterende nederlaag leden. Deze nederlaag heeft den Engelschen trots diep gekrenkt, en het enkele woord ‘Amajuba’ is reeds voldoende, om de Jingo's half razend te maken. Doch de edele Christen-staatsman Gladstone stond boven die gevoeligheden, en hij reikte den overwinnaars van den Amajuba de hand der verzoening toe. De vrede kwam tot stand, en de Conventie van 1881 regelde de verhouding tusschen Engeland en de Transvaal. 't Is waar, de Boeren kregen niet alles terug, wat hun ontnomen was. De Conventie van 1881 was geen bekrachtiging van het Zandriviertraktaat van 1852. De Boeren moesten als een soort toezienden voogd een Britschen resident dulden in hun hoofdstad, alle onderhandelingen met buitenlandsche mogendheden zouden door zijn handen loopen, en de Transvaal moest de suzereiniteit, de opperheerschappij van Engeland erkennen. Maar in het binnenlandsch bestuur was den Boeren overigens zelfstandigheid gewaarborgd, terwijl Paul Kruger in 1884 een grooten diplomatieken triumf behaalde, toen de Conventie van 1881 door de Londensche Conventie werd vervangen. In deze Conventie van 1884, die tot heden bindend is, werd het hatelijke woord ‘suzereiniteit’ met opzet geschrapt, de ‘resident’ te Pretoria door een ‘agent’ vervangen en aan de Boeren in hun binnenlandsch bestuur volkomen | |
[pagina 24-25]
| |
De slag bij Krugersdorp.
| |
[pagina 26]
| |
onafhankelijkheid en zelfstandigheid gewaarborgd, en terwijl de Transvaalsche Regeering voortaan direct betrekkingen mocht aanknoopen met buitenlandsche mogendheden, behield de Engelsche Regeering zich slechts het recht voor, om binnen zes maanden na het sluiten van een buitenlandsch traktaat haar veto te laten gelden.
Zoo hadden de Boeren dan eindelijk rust, leefden als tevreden herdersvorsten in de onmetelijke grasvelden van hun vaderland, en lieten Oom Paul, hun schranderen en voorzichtigen President, voor de staatkunde zorgen. Doch deze rust had nauwelijks vier jaren geduurd, toen de verrassende tijding in Europa kwam, dat het goudland van Ofir was ontdekt, en dat het lag binnen de grenzen der Transvaalsche Republiek! Deze tijding deed de harten sneller kloppen; er ontstond, vooral in Engeland, een goudkoorts, en een heirleger van fortuinjagers en schelmen trok als een zwerm sprinkhanen het gastvrije land der Boeren binnen. Er was werkelijk goud; véél goud; de Transvaal was het rijkste goudland der wereld, en waar eenige maanden vroeger niets anders werd gehoord dan het gekras van een eenzamen roofvogel, hoog in de lucht, en het ruischen van den wind in het lange, spichtige prairiegras, rees als met een tooverslag een stad uit den grond; een echte, groote, drukke stad - het was Johannesburg. Wel waren de goudmijnen aan den Witwaterrand voor de Transvaalsche Regeering een aangename verrassing, in zoover zij de schraal voorziene schatkist krachtig stijfden, maar de scherpziende Paul Kruger verheelde zich toch niet, dat zij in de toekomst een ernstig gevaar konden opleveren voor de Transvaalsche onafhankelijkheid. Voor het oogenblik echter bestond dit gevaar nog niet, want de even brutale als sluwe Cecil Rhodes, die in dien tijd in de Kaapkolonie de eerste viool speelde, onderwierp de Matabele-Kaffers, en kreeg de zonderlinge idee, dat het door hem veroverd en naar hem Rhodesia genoemd gebied het ware land van Ofir was. Hij liet er geen gras over groeien. Hij klopte op de geldzakken der Engelsche kapitalisten, wist zelfs prinsen van het koninklijk huis voor de onderneming warm te maken, richtte een MaatschappijGa naar voetnoot*) op, waarin vele millioenen werden gestort, en ging nu de goudmijnen van het land van Ofir exploiteeren. De Engelschen gingen aan het werk. Zij groeven en boorden, maar het goud kwam niet spoedig. Het zat diep. Daarom groeven en boorden zij nog dieper, heel diep. Maar eindelijk begrepen die verstandige menschen dan toch, | |
[pagina 27]
| |
CECIL RHODES.
dat het te diep zat, om het te kunnen krijgen. Deze ontdekking evenwel vormde het kritieke punt voor de Transvaal, en op het oogenblik, dat zij werd gemaakt, verrees de Engelsche annexatie-lust als een groot en dreigend spook boven den Transvaalschen horizont. Immers de wolf had honger, grooten honger; honger naar goud. Om dien honger te bevredigen, hadden Rhodes' maximkanonnen de ongelukkige Matabele-Kaffers weggemaaid en uitgemoord, en die Kaffers hadden het dubbel en dwars verdiend daar de mijnen van Rhodesia geen goud, maar wel verdriet en teleurstelling opleverden! Maar de Witwaterrand bezat goud; onmetelijk veel goud, en de wolf huilde van den honger, en Rhodes' Maatschappij, waarin Engelands grooten zaten, had goudmijnen, echte goudmijnen noodig, om niet failliet te gaan - welnu dan! | |
[pagina 28]
| |
Spoedig was er een stok bij de hand. Er werd een Uitlanderskwestie bedacht. De Uitlanders moesten bijna alle belastingen opbrengen, en mochten toch niet medestemmen voor den Volksraad, heette het. Als die verdrukte Uitlanders langs den wettigen weg hun recht zouden zoeken, dan bestond er groot gevaar, dat hun vrouwen en kinderen door de Boeren zouden
Sir ALFRED MILNER.
Gouverneur van de Kaapkolonie en Hooge Commissaris van Britsch Zuid-Afrika. worden doodgeschoten! En - zoo werd uitgebazuind - het Transvaalsche gouvernement is niets anders dan een door en door verrotte familieregeering. Het was duidelijk welken weg men op wilde. Het werd nog duidelijker, toen in Johannesburg een krachtige revolutionnaire beweging uitbrak, en het liet inderdaad aan duidelijkheid niets te wenschen over, toen Jameson, de handlanger van Cecil Rhodes, op Zondag den 29sten December 1895, des avonds te elf uur, aan het hoofd van 800 man bereden | |
[pagina 29]
| |
Fort te Johannesburg.
infanterie (troepen van de Chartered Company), 8 maxima en 3snelvuur-kanonnen, bij Mafeking de Transvaalsche grenzen over. schreed. Als een donderslag schudde de tijding van dezen haast ongelooflijken inval de Boeren uit hun zoete rust. Het volk greep naar de wapenen, en de Boeren snelden naar Pretoria, den zetel van het gouvernement, om het tegen een onverhoedschen aanval uit Johannesburg te dekken, naar de grenzen, waar nieuwe invallen dreigden, of naar het Zuiden, Jameson tegemoet. Het was hoog tijd, en den 30sten December, Maandagavond vijf uur, ontving kommandant Cronjé in zijn landelijke woning bij Potchefstroom het bevel, onmiddellijk uit te rukken en Jameson's troepen aan te vallen. Hij vermoedde dadelijk, dat de Engelschman gezocht moest worden in de richting van Krugersdorp, vertrok den volgenden morgen te vijf uur met zijn vier zonen, en bereikte, na twintig uren in het zadel te hebben gezeten, bij het krieken van den eersten dag van het nieuwe jaar aan de spits van 250 Boeren Krugersdorp. Doch de rit van kommandant Malan van Rusten- | |
[pagina 30]
| |
burg gaf dien van Cronjé niets toe. Hij was met zijn 200 Boeren den vijand in een grooten boog in vollen galop omgereden, en bereikte twee uren na Cronjé Krugersdorp. Intusschen naderde Jameson, die met zijn troepen naar Johannesburg wilde, dienzelfden dag om één uur Krugersdorp, en daar hij den doortocht versperd vond, opende hy 's middags te drie uur met zijn kanonnen het gevecht. De strijd bij Krugersdorp heeft geduurd tot den volgenden middag 2 Januari, dus bijna een etmaal, en bestond uit een aaneenschakeling van kleine gevechten. De Engelschen streden dapper, deden in de verschillende richtingen wanhopige pogingen, om zich een doortocht te banen; maar al hun pogingen werden verijdeld, en ofschoon de Boeren zonder kanonnen waren, omsingelden zij den vijand van alle kanten. De strijd eindigde met de volkomen onderwerping van de vijandelijke troepen. Wat niet dood of gewond was, gaf zich over, waarbij Jameson, die geen woord kon spreken, beefde als een espenblad. De gevangenen werden naar Pretoria gebracht, en later grootmoedig aan de Engelsche Regeering overgedaan, om rechtvaardig gevonnist te worden. Nu, Engeland is een zeer barmhartige rechter geweest! De Transvaalsche Regeering schreed intusschen kalm, maar vastberaden voort op den ingeslagen weg, herstelde de rust in Johannesburg, en nam de voornaamste belhamels in hechtenis. Zij werden ter dood veroordeeld, maar Paul Kruger schonk gratie, en zij kwamen er met zware geldboeten af. Nu, dat was niet erg; geld hadden ze in overvloed en de Regeering liet voor dat geld forten bouwen bij Johannesburg. Voor de leuke Boeren lag er intusschen wel iets grappigs in, dat het geld der oproerkraaiers dienst moest doen, om latere oproeren te keeren, terwijl de Jingo's het een even hatelijken als ongepasten maatregel vonden. Wel was het treurspel van Krugersdorp voor de Engelsche regeering een hoogst onaangename nieuwjaarsverrassing geweest, die te grooter was, nu Engeland, door de ondubbelzinnige, krasse houding der Duitsche Regeering, welke in die dagen een open oog had voor hare groote handelsbelangen in Zuid-Afrika, wel genoodzaakt was, een welwillendheid te veinzen, waarvan zij inderdaad niets meende. Zoo werd de revolutie van Johannesburg in hare eerste beginselen gefnuikt, het land bevredigd, en terwijl de door de runderpest zoo verschrikkelijk geteisterde veestapel zich allengs begon te herstellen, ging de landbouw met langzamen, maar zekeren tred vooruit, begon de nijverheid haar vleugels uit te slaan, en ontlook de handel. Zoo was er dan gegronde hoop, dat de Zuid-Afrikaansche Republiek, die zooveel stormen had doorstaan, en die onder de voorzichtige en beleidvolle regeering van Paul Kruger langzaam ontgroeide aan de oude, patriarchale verhoudingen, zich zou ontwikkelen tot een der welvarendste staten der wereld. |
|