De brief was toch een liefelijke verkwikking.
Danie zat vlak naast zijn vader, en leunde met den linkerarm op diens schouder, om toch alles goed te kunnen lezen. Ook schemerden er een paar tranen in zijn oogen, want hij had zijn moeder lief. Hij zag er weer wat bleek uit; zijn moeder had gelijk: hij was niet al te sterk.
‘Ik had je thuis moeten laten, mijn jongen,’ zeide de oude Wessels; ‘ik vrees, dat je niet tegen den veldtocht kunt.’
Danie ging met de hand liefkozend over het bezorgd gelaat van zijn vader.
‘Wees maar niet ongerust,’ zeide hij met moedige stem; ‘ik voel me zoo sterk als een jong paard.’
Hij glimlachte, terwijl hij dit zeide, en hij keek opgeruimd, om de wolken te verjagen, die over het breede voorhoofd van zijn vader gingen.
Doch de liefde van een vader ziet scherp, en laat zich niet misleiden. Gijs Wessels schudde het hoofd en zuchtte.
Wijd uit de verte dreunde thans de zware slag van het kanon. Gijs Wessels stond op, beklom een hoogte, en staarde naar den horizon.
Langzaam keerde hij terug. Zijn gelaat stond nog ernstiger dan zoo even.
‘Wij zullen vandaag nog vechten, Danie,’ zeide hij zacht.
De jongen sprong op.
‘Zijt gij niet bang, mijn jongen?’
‘Wij zijn in 's Heeren hand.’
‘Het kan uw jonge leven kosten, Danie!’
‘Ik geef mijn leven gaarne voor de vrijheid van mijn volk.’
Zijn oogen begonnen te schitteren, terwijl hij dit zeide; het bloed kleurde zijn bleeke wangen.
‘Dùrft gij te sterven, Danie?’
Hij had reeds een dergelijke vraag gedaan in dien laatsten nacht vóór het vertrek van Wonderfontein, doch in het gezicht van dood en eeuwigheid wilde hij dat punt nog eens aanroeren.
De oude Wessels vraagde het dus met nadruk, en zijn oogen rustten, terwijl hij het vraagde, met zekere angstige spanning op zijn kind.
Doch Danie sloeg de blauwe oogen blijmoedig op tot zijn vader en zeide bedaard: ‘Ik ben niet bang voor den dood.’
‘Waarom niet, Danie?’