4. Zo kwam alles goed
Pa was teruggekomen.
Ze was weer zijn meisje, zijn oogappel, zijn wan ai karu.
Hij kon meteen werk krijgen.
Tweemaal per week bracht hij Marisa naar Parima voor zwemles.
Ma hield op met het verkopen van haar zuurgoed en ander lekkers, maar kreeg zoveel verzoeken van vaste klanten dat ze er na een tijdje toch maar weer mee begon, natuurlijk met de hulp van Marisa.
Pa repareerde het hek en Marisa mocht in het dierenasyl in de Cultuurtuin een hondje uitzoeken: een slim bruin vrouwtje deze keer, met glimmende oogjes, dat ze... ‘Surisa’ noemde.
En de echte Surisa? Die verschijnt af en toe nog wel eens in Marisa's dromen.
Van de pestkoppen Jimmy en Reggie droomt ze gelukkig niet meer. Het zijn nog steeds twee misselijke, verwende jongens die zich regelmatig misdragen en aan één pakslaag blijkbaar niet genoeg hadden. Maar Marisa laten ze met rust na wat er op Colakreek is gebeurd.
De dromen over Surisa brengen altijd vrolijkheid.
In de ene droom is ze Surisa met de spiegeltjes waarin Marisa zichzelf ziet, héél soms in een rose feestjurk en met een rose strik in haar vlecht. In een volgende droom zijn de ogen sterretjes die Marisa weer het gelukkige gevoel geven. Altijd draagt Surisa haar rode feestjurk en rode strik. Haar spiegeltjes glimmen, haar sterretjes schitteren, haar vlecht met de strik danst.
Ze fluistert dan in Marisa's oor: ‘Weet je 't nog Marisa?’
En òf Marisa 't nog weet. Hoe zou ze ooit het speeltuinfeest kunnen vergeten?
Alle mooie dingen die haar droomzusje voor haar regelde? De feestjurk, de strik, de schoenen, het pretpark, de kamelen, de honden in de partybus en het allermooiste... het vliegtuig dat precies op tijd haar vader terugbracht! Maar steeds als ze Surisa dan eindelijk die bigi brasa wil geven om haar te bedanken, wordt ze wakker en is Surisa verdwenen. Als een echo in de verte klinkt haar vrolijke lach.