12. De geur van opa Ramons rozen
In de Lolopasi-hut hadden pa, ma en oma Roos het zich intussen gemakkelijk gemaakt. ‘En, hoe was het? Lekker opgefrist? vroeg pa belangstellend.
‘Ik herinner me dat er paarse bloemen op de Raleighvallen groeien.’
‘Haha’, lachte Rik, ‘paarse bloemen..., watergeesten met groene koppen zul je bedoelen...’, ‘en met paarse haarslierten’, vulde Ed aan.
‘Jullie grappen toch zeker?’, zei ma, terwijl ze haar zoons lachend aankeek. En tegen oma: ‘Morgenochtend, als we zijn uitgerust, gaan we met z'n allen, toch ma Roos?’
Oma Roos speelde het spelletje met de jongens mee: ‘A bun mi gudu, ik ben helemaal klaar voor de watergeesten met de groene koppen en de paarse haarslierten. Maar Ed en Rik, hebben jullie geen honger? Ik had jullie toch iets lekkers beloofd? Ik heb een pom meegenomen.’
Natuurlijk hadden de jongens honger en voor de pom van hun oma Roos wilden ze zelfs 's nachts wel wakker gemaakt worden.
Toen kwamen ze beiden tegelijk op het idee hun oma vast te pakken om haar een bigi, bigi brasa te geven. Het werd een driedubbele bigi brasa met een driedubbele bigi bosi en het eindigde in een driedubbele stoeipartij.
‘K' ba nanga gekheid, mi no man moro!’ riep oma tenslotte hijgend uit.
Toen de jongens haar hadden losgelaten, zei ze: ‘Mmmm...wat ruiken jullie lekker... naar het bos, naar het water... en...en... naar rozen...?’ Het laatste zei oma Roos verwonderd en vragend en heel zachtjes, zodat niemand het hoorde. Nog zachter toen, met een glimlach: ‘Ay Ramon, je had het me beloofd..., je bent er nog...’