De gele papegaai en....
(2009)–Cobi Pengel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
Aan de rand van een groot bos stond een boom zo hoog en zo breed als een berg. Hij was groter dan alle andere bomen. Hij had veel takken met een heleboel bladeren en was de vaste slaapplaats van een groene papegaaienfamilie. Elk lid van de familie had er zijn eigen plekje. De papegaaien noemden hem Alobibon.
Elke ochtend verlieten ze hun Alobibon om voedsel te gaan zoeken. Als het eens gebeurde dat ze te ver waren weggevlogen, dan brachten ze de nacht in een of meer andere bomen door. Maar het liefst sliepen ze elke avond in hun eigen boom. Hij was heerlijk om in te slapen. Hij omhelsde hen met zijn takken, streelde hen met zijn bladeren als de avondwind voorbijkwam. Ze wisten dat hij hen altijd zou beschermen. Voor ze gingen slapen werden er door de oudere papegaaien altijd verhalen verteld. Ook daardoor voelden vooral de jonge papegaaien zich veilig.
Op een avond konden ze niet terugkeren naar hun Alobibon en moesten ze een slaapplaats zoeken dichtbij de mensen. De oudste, door de andere papegaaien Ppa Gaai genoemd, vertelde die avond aan de jonge vogels het verhaal over Pageri, de gele papegaai. Frido, een van de jonge papegaaien was, net als zijn vriendjes, dol op verhalen. Dit verhaal kenden ze nog niet.
‘Geel? Een gele papegaai?’ vroeg Frido dus nieuwsgierig. Hij en zijn vriendjes wilden het niet geloven. ‘Glanzend goudgeel,’ zei Ppa Gaai, ‘en ook veel groter dan wij.’ ‘Hoe kan een vogel van onze soort geel van kleur zijn? Wij zijn toch allemaal groen?’ riep een van de andere jonge papegaaien uit. ‘Ja, maar Pageri is geen gewone papegaai. Het is niet alleen zijn kleur en zijn grootte die hem bijzonder maken. Van onze ouders hebben wij gehoord dat hij altijd bestaan heeft. Hij beschermt de groene papegaaien,’ was het antwoord van Ppa Gaai.
‘Altijd bestaan? Dus: geboren, maar nooit gestorven?’ vroeg Frido verwonderd. ‘Nee Frido, nooit geboren en nooit gestorven,’ verbeterde de oudere papegaai hem. Hier moest Frido een poosje diep over nadenken. ‘Maar... dat kan toch helemaal niet?’ vroeg hij ten slotte. ‘Hij heeft altijd bestaan en zal er altijd zijn, ook als wij allang dood zijn,’ antwoordde Ppa Gaai geduldig.‘Er wordt verteld dat hij afkomstig is van de zon. Daarom is zijn kleur die van de zon. Ook de zon zal toch altijd blijven schijnen? Voor jou, voor ons, voor onze kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen, voor alles wat leeft op aarde.’
De oude papegaai zei het met respect in zijn stem. Frido en zijn vriendjes konden het nog steeds niet begrijpen. Een gele papegaai zo mooi als de zon? Die er altijd is geweest en er altijd zal zijn? Net als de zon? ‘Maar... maar waarom heb ik hem dan nog nooit gezien?’ wilde Frido weten. ‘Hebben jullie hem eigenlijk wel eens gezien?’ Frido's vragen brachten de oudere papegaaien duidelijk in verlegenheid.
‘Jij? Heb jij hem gezien? Jij misschien?’ vroeg de een na de ander en ze keken elkaar onderzoekend aan. Toen moesten ze wel toegeven dat ze de gele papegaai zelf nooit hadden gezien, maar alleen maar over hem hadden horen vertellen. Wat Ppa Gaai ook nog kon zeggen over Pageri, was dat hij alleen maar verscheen als de groene papegaaien dringend hulp nodig hadden. Als ze bijvoorbeeld in groot gevaar verkeerden. ‘Dus eigenlijk is het maar goed dat wij hem nooit hebben gezien,’ voegde hij er aan toe. | |
[pagina 8]
| |
Wij zijn papegaaien die van onze vrijheid genieten, we leven van de vruchten die we in de bomen zoeken. Behalve van onze vrijheid genieten we van het licht van de zon, dat ons gelukkig maakt, van de wind en van de regen en ook van de nacht, die ons vrede brengt, zodat we kunnen slapen en dromen en uitrusten voor de nieuwe dag. We doen niemand kwaad. We kunnen met elkaar praten over Pageri, maar laten we hopen dat hij alleen in onze verhalen zal voortleven, dat we hem nooit echt nodig zullen hebben.’
Na deze wijze woorden liet Ppa Gaai merken dat er nu wel genoeg gesproken was en dat het de hoogste tijd was om de snaveltjes wat rust te geven en de kopjes in de veren te steken. De zon stond al laag aan de hemel. Het stralende geel was langzaam verdwenen, omdat ook voor de zon de dag voorbij was. Moe van het schijnen, zakte ze langzaam steeds lager weg achter de wolken. Het werd donker. Frido en de andere jonge papegaaien vlogen met veel geschreeuw en geklapper met hun vleugels nog een laatste rondje en streken toen neer in de grote bomen op een begraafplaats waar ze die nacht zouden doorbrengen. Ze hoopten dat ze zouden dromen over Pageri, de gele papegaai, die een stukje van de zon was. En over alles wat Ppa Gaai over hem had verteld. Toen werd het eindelijk stil.
In de buurt van de begraafplaats woonden jongens die niets begrepen van de vreugde die de papegaaien vonden in hun vrijheid. Ze hingen 's avonds netten tussen de bomen waarin de papegaaien gingen slapen. De volgende ochtend zouden ze de gevangen papegaaien uit de netten halen om ze langs de straten te verkopen. Het kwam niet in de jongens op dat de gevangen vogels dan niet langer vrij zouden zijn. Ze dachten er niet aan wat dit voor de papegaaien betekende. Ze dachten alleen maar aan het geld dat ze zouden krijgen van de mensen aan wie ze de papegaaien wilden verkopen. Die gingen de gevangen vogels in kooien zetten zodat ze nooit meer konden vliegen. De rest van hun leven zouden ze in gevangenschap doorbrengen, verdrietig, zonder de vreugde van vrijheid.
Terwijl de jongens hun netten vastbonden, leek er een lichtflits over de begraafplaats te dwalen. Heel even maar, maar lang genoeg om de jongens bang te maken. ‘A wroko k'ba man, kon gwe esesi no... w'e kon tek' den pokai tamara mmanten.’ En ze maakten dat ze wegkwamen.
Van dit alles hadden de slapende papegaaien niets gemerkt. Ze droomden van een nieuwe dag en van vliegen in eindeloze vrijheid.
De volgende ochtend kwam de zon aarzelend te voorschijn, met blozende wangen van verwachting om wat de nieuwe dag haar brengen zou. Zou ze haar gouden stralen ongehinderd naar de aarde kunnen zenden? Of zouden de wolken het haar verhinderen? Zou alles dat leeft weer blij met haar zijn?
Het werd licht. De papegaaien ontwaakten. De stilte was voorbij. Zoals iedere ochtend begroetten ze elkaar op hun schreeuwende manier en vertelden elkaar over hun dromen. De begraafplaats was opeens geen rustige plek meer. Het gekrijs was tot ver in de omtrek te horen. Enkele van de jongere vogels klapten ongeduldig met hun vleugels en wilden alvast een rondje gaan vliegen. Maar wat was dat? Hun vleugels werden tegengehouden, ze konden niet meer vliegen. | |
[pagina 9]
| |
Ze krijsten harder... ze krijsten om hulp. Ook andere papegaaien, die opvlogen om te zien wat er gebeurde, raakten verstrikt in de netten die de jongens tussen de bomen hadden vastgebonden.
De zon leek plotseling haast te maken. Het werd lichter, lichter, steeds lichter op de begraafplaats, rond de bomen en rond de gevangen papegaaien. Het werd in korte tijd zo licht dat de papegaaien hun ogen moesten sluiten. Tegelijkertijd hoorden ze het geluid van krachtige vleugelslagen. Die moesten van een enorme vogel zijn. Ze voelden niet alleen de kracht, maar ook de rust van de onbekende vogel. Zoiets hadden ze nooit eerder meegemaakt. Als vanzelf vielen toen de netten slap op de grond zodat de gevangen papegaaien zich gemakkelijk konden losmaken. De onbekende vogel bezat toverkracht, het kon niets anders zijn.
Er daalde een ongewone stilte over de anders altijd schreeuwende groep. Kwam het door de schrik van het onverwachte, het plotselinge? Of was het de verwondering over de ongewone bevrijding die alle papegaaien een seconde lang deed zwijgen?
Eenmaal los van de netten, duurde het niet lang voor de papegaaien hun krijsende stemmen weer lieten horen. Ze konden nu eenmaal niet lang stil zijn. Ze konden hun vleugels weer uitslaan en wegvliegen, de zon, de nieuwe dag en vooral de vrijheid van leven tegemoet.
Hoog in de lucht waagde Frido het om zich heen te kijken. Een eindje boven de groep zag hij een glanzende, goudgele papegaai vliegen die pijlsnel in de richting van de zon verdween. Ondanks zijn snelheid bewoog hij zijn vleugels niet vlug en slordig zoals de groene papegaaien, maar langzaam en regelmatig. Frido's hart werd warm.
Hij besefte dat hij, Frido, op dat moment de grote Pageri zag... de beschermer van de groene papegaaien. Pageri was verschenen op het moment dat ze in gevaar waren. Hij had voorkomen dat de groene papegaaienfamilie beroofd zou worden van hun kostbare bezit: de vrijheid.
Twee aan twee vlogen de felgroene vogels: mannetjes en vrouwtjes. Frido en zijn vriendjes volgden de paren. Ze vlogen rechtstreeks naar hun Alobibon die aan de rand van het grote groene bos zijn armen reeds verlangend en vol liefde naar hen uitstrekte. |
|