Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
53. Kritieke situatieGa naar voetnoot*Ze zeggen dat de wereld een depressie tegemoet gaat. Nu hebben ‘ze’ dat al twintig jaar lang voorspeld, en het is aldoor niet uitgekomen. Ook in Nederland heeft het niet aan pessimistische profeten ontbroken - vooral op jaarvergaderingen van ondernemers werd vaak vernomen dat het nu definitief slecht zou beginnen te gaan. Officiële voorspellers, zoals het Centraal Planbureau, hebben ons nooit een depressie aangezegd. Zulks met uitzondering van de president van de Nederlandsche Bank, die het wel eens had over het springen van de ketel, maar aangezien niemand precies wist wat hij daar mee bedoelde, kan die voorspelling niet echt worden meegeteld. Individuele economen zagen de depressie soms al om de hoek aankomen, maar dat waren uitzonderingen (nee, we noemen geen namen). En de depressie is aldoor niet gekomen. Het is wel even de moeite waard om dat laatste vast te stellen. Er wordt zo vaak in zwartgallige termen over de Nederlandse economie gesproken, dat veel mensen vergeten hoe bestendig de voorspoed in de jaren vijftig en zestig was. Een depressie: dat is een teruggang van de produktie, gepaard gaande met werkloosheid. Nu, zoiets hebben we in de laatste twintig jaar niet meegemaakt in Nederland. Er is één uitzondering, en dat was het jaar 1958. Toen liep de produktie met twee procent terug, het reële inkomen daalde met bijna één procent; de werkloosheid steeg tot ruim drie procent. Die inzinking was in 1959 al weer voorbij, en in alle andere jaren zagen we een voortdurende groei van de produktie en van het reële inkomen; in de jaren zestig nog meer dan in de jaren vijftig. Soms waren de groeipercentages fantastisch: 7,5 procent in 1960; bijna 9 procent in 1964; ruim 7 procent in 1968; ruim 6 procent in 1969 en in 1970. Afgelopen jaar haalden we nog 4,5 procent. We zijn aan deze groei gewend en ook aan de lage werkloosheidspercentages. Na de ruim 3 procent van het depressiejaar 1958 heeft de werkloosheid nooit meer een top vertoond; in de jaren '60 lag het percentage meestal onder de 2. Pas in 1974 is de werkloosheid weer boven de 3 procent uitgekomen. Dat het jaar 1958 tegenviel, was te wijten aan een verkeerd beleid. De voorgaande jaren waren in Nederland gekenmerkt door overbesteding, en de regering zette dus een programma van besnoeiingen op touw: belastingverhogingen, beperkingen van de overheidsuitgaven, en de lonen en de investeringen werden afgeremd. Toen dit programma in werking kwam, waren juist de bestedingen uit zichzelf aan het teruglopen. Vooral de investeringen zakten in. De restrictieve politiek kwam daar bovenop. In 1958 sloegen we ver door het evenwicht heen; de investeringen van de bedrijven daalden, qua volume, met | |
[pagina 211]
| |
maar liefst 20 procent. Gelukkig liep de export lekker door, en dat redde de Nederlandse conjunctuur. In 1959 namen de investeringen weer toe, de consumptie herstelde zich, en de groei ging weer door als tevoren.
Het is niet zonder betekenis om deze herinnering aan 1958 nog eens op te roepen. (Ik was toen net weg van het ministerie van Economische Zaken, al heeft dat er misschien weinig mee te maken.) Als het waar is dat de wereld nu door een depressie wordt bedreigd, moeten we klaar staan om tegenmaatregelen te nemen, en we moeten ons niet in de war laten brengen doordat we, met enige vertraging, nog steeds een overbesteding bestrijden, die er misschien niet meer is. Dat is nu precies de vraag. Dreigen de bestedingen in de wereld te kort te schieten? De sombere voorspellingen komen nu uit een serieuze hoek: het Engelse weekblad The Economist heeft in zijn nummer van begin '74 gezegd dat de wereld rijp is voor een depressie, terwijl de regeringen hun uiterste best doen om het erger te maken. De argumenten van The Economist zijn op zichzelf zeer begrijpelijk. Ze komen er op neer dat er in de wereld een koopkrachtverschuiving heeft plaatsgevonden van het Westen naar de olieproducerende landen. Deze laatste besteden hun geld in veel mindere mate dan de landen waar het geld vandaan komt, zodat de totale vraag in de wereld afneemt. Daar bovenop komt de neiging van de Westelijke landen om hun betalingsbalanstekorten te verminderen door de vraag in het binnenland af te remmen; dat versterkt het gevaar voor onderbesteding. Bovendien remmen sommige landen de invoer af door verscherpte heffingen, en verergeren daardoor de moeilijkheden van hun buren. Iedereen probeert ‘de anderen’ er voor op te laten draaien (‘squeeze your neighbour’), en die politiek valt in een situatie die toch al aan aarzeling en stagnatie onderhevig was. Of de voorspelling van The Economist zal uitkomen, is onzeker, vooral omdat er niet wordt ingegaan op de diverse inflatoire krachten die óók nog steeds in de wereld werken. Maar wat niet onzeker is: het samenspel van de krachten dat The Economist aanwijst bestáát, en het is levensgevaarlijk voor de wereldeconomie. Als de landen allemaal een beleid van bestedingsbeperking voeren om hun betalingsbalansen recht te breien, en bovendien de moeilijkheden op elkaar afwentelen, neemt het gevaar voor stagnatie en depressie enorm toe. We krijgen dan datgene in de wereld wat wij in 1958 in Nederland hadden, dus een dalende totale vraag, toenemende werkloosheid en een afnemende produktie. Voorlopig wordt dit door de meer officiële voorspellers nog niet zo gezien. In West-Europa en Japan wordt nog een lichte produktiegroei verwacht; in de Verenigde Staten zit men echter vrijwel op de nulgroei. Engeland verwacht voor dit jaar een produktiedaling, maar dat is mede toe te schrijven aan de droevige manier waarop ze in Enge- | |
[pagina 212]
| |
land op de energiecrisis hebben gereageerd: namelijk door elkaar in de haren te vliegen. Het kan best zijn dat de zwartgallige voorspelling van The Economist door deze Britse gang van zaken is beïnvloed, maar dat neemt niet weg dat de gevaarlijke mechanismen door dat blad heel treffend zijn beschreven. Zij moeten dan ook worden vermeden. Dat de landen moeten doen, is in beginsel duidelijk. Ze moeten de grenzen openhouden en hun bestedingen stabiliseren. Zodra ergens de investeringen inzakken beneden het vereiste peil, of als de consumptie te weinig groeit, moeten de bestedingen worden verruimd en men moet zich dan niet laten afschrikken door het idee dat enkele jaren geleden nog veeleer een bestedingsbeperking geboden was. Verder moet de weerstandskracht van het bedrijfsleven worden versterkt, want alleen met een financieel sterk bedrijfsleven kan een beginnende depressie binnen de perken worden gehouden. Helaas zitten er in zo'n beleid vele complicaties. Een betalingsbalanstekort is niet prettig, en verleidt tot restricties. Die angst kan alleen worden doorbroken als de landen, en meer speciaal de centrale banken, elkaar helpen bij het verkrijgen van de noodzakelijke valuta's. De ellendige zwevende wisselkoersen maken dat moeilijk, dus daar moeten we zo gauw mogelijk af. Sommige landen (Frankrijk) liggen dwars uit puur nationalisme, andere (Engeland, Italië) uit zwakte. Een ernstige complicatie is voorts dat het weerstandsvermogen van veel bedrijven afneemt omdat zij te geringe winsten maken en met vreemd vermogen moeten financiëren. Een verhoging van het peil van de winsten vergt prijsverhogingen, die niet populair zijn. Bovendien worden veel mensen kwaad als de winsten stijgen; zij oefenen druk uit op de regeringen om dat tegen te gaan en zij hebben niet in de gaten welke gevaren zij daarmee oproepen. In dit opzicht is de geweldige stemmingmakerij tegen de grote ondernemingen, die in Nederland aan de gang is, een negatieve factor. Een belemmering voor een simpel, rechtlijnig beleid is tenslotte het feit dat de groei van de produktie thans zóveel schadelijke gevolgen oproept voor het milieu, dat zij op vele punten bewust afgeremd behoort te worden. Dit geldt o.a. voor de auto-industrie, het verkeer in het algemeen, en de energie-intensieve vormen van produktie. Deze selectieve anti-groeipolitiek verergert natuurlijk het gevaar voor een depressie. Dat maakt de keuze van de juiste beleidsinstrumenten tot een bijzonder netelige. Het is de kunst om de schadelijke sectoren in te krimpen en de onschadelijke sectoren des te sneller uit te breiden. Dat is echter een kunst die de regeringen niet verstaan, omdat ze er geen enkele ervaring mee hebben. Deze kunst moet bovendien beoefend worden op een bijzonder ongelegen ogenblik.
De conclusie is onontkoombaar dat de economische situatie er thans kritiek uitziet. Dat werd wel eens vaker gezegd, maar het is de moeite | |
[pagina 213]
| |
waard het te herhalen. Het is stellig niet zo dat een depressie onvermijdelijk op ons afkomt, al was het maar omdat een algemene koopkrachtdaling kan worden opgevangen door een doelbewust beleid. Maar zo'n beleid moet dan ook wel worden gevoerd, en het mag niet worden geblokkeerd door traagheid, eigen belang, nationalisme, ideologische afkeer van winsten en heftige politieke meningsverschillen. Uit de opsomming van dit rijtje blijkt reeds dat ik wat dat soort blokkades betreft helemaal niet gerust ben. Naarmate de situatie moeilijker wordt, gaan de mensen elkaar en hun regeringen met meer verbittering te lijf. Dat nu ware in het bijzonder te vermijden. |
|