Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd16. Lundberg over rijke mensenGa naar voetnoot*De heel rijke mensen blijven iets fascinerends houden. Marnix Gijsen heeft ze eens omschreven als arme mensen met geld; maar daar staat de uitspraak van Scott Fitzgerald tegenover, dat rijken anders zijn dan u en ik: zacht waar wij hard zijn, en andersom, op een manier die men alleen kan begrijpen als men zelf rijk is. Het is in ieder geval interessant om te weten wie de supermiljonairs zijn, hoe ze aan hun geld kwamen, waar ze het in gestoken hebben, of ze zich met politiek bemoeien en hoe, of ze eigenlijk belasting betalen, wat hun clubs zijn. Daarover heeft de journalist Ferdinand Lundberg, bekend door America's Sixty Families (1937), een ongewoon informatief boek geschreven: The Rich and the Super-Rich. Het bevat duizend bladzijden, vol namen en cijfers, theorieën en anekdotes. Het boek is een geweldige bestseller; u kunt het voor een tientje kopen, en dat is geen geld als men bedenkt over hoeveel miljarden dollars het gaat. Helaas treden er alleen Amerikanen in op. Hoe wordt men multimiljonair? Daarop heeft Lundberg een simpel antwoord: zorgen dat je ouders het al waren. De nazaten van de oude Rockefeller, van Cornelius Vanderbilt, van Ford, Mellon, Dupont, | |
[pagina 82]
| |
vormen de kern van de super-rijken. Lundberg beweert zelfs dat iemand de laatste tijd de kapitalistische top niet meer op eigen kracht kan halen. Hij maakt een uitzondering voor de olie, en dat moet ook wel, want de rijkste man ter wereld, Paul Getty, is begonnen als boerenknecht en barbier; zijn 1500 miljoen dollar heeft hij bij elkaar gescharreld door handel in land waar olie in bleek te zitten. Maar daarbuiten acht Lundberg de kans gering dat iemand zich, al verdienende, een weg baant naar de allerhoogste vermogens. (Ik kom op die stelling aanstonds terug, omdat ze me onjuist lijkt.) Wie zijn de super-rijken? Lundberg maakt duidelijk dat het een zeer uiteenlopend clubje is. Hij ontkent dat het allemaal slimme, handige, gewetenloze, doortrapte of zelfs maar geïnteresseerde financiers zouden zijn. Er zijn zuigelingen bij, voor wie bij de geboorte honderden miljoenen opzij zijn gezet, in een speciaal fonds; vrouwen van uiteenlopende leeftijd en aantrekkelijkheid (zeer veel zelfs - de meerderheid van de mensen met meer dan 10 miljoen dollar zijn vrouwen, en dat is ook geen wonder, want de miljonairs plegen op latere leeftijd nogal eens te hertrouwen met jeugdiger personen, die dan later als weduwe achterblijven). Er zijn voorts consumenten, reizigers en grappenmakers bij, die te onnozel en te weinig belangstellend zijn om te begrijpen wat er eigenlijk met hun centen gebeurt; en hoogbejaarde figuren, die het allemaal wat uit de hand loopt. Maar er zitten inderdaad ook scherpe zakenlieden tussen en politici zoals Nelson Rockefeller, die niet alleen de rijke man is achter de schermen van 's werelds grootste bedrijven (Esso) maar ook gouverneur van de staat New York en reizend ambassadeur van Nixon in Latijns Amerika. Er lopen gevaarlijke politieke liefhebbers tussendoor, zoals de op één na rijkste van de club, H.L. Hunt, die via zijn talloze radio- en tv-stations propaganda maakt voor Ku-Klux-Klan-achtige ideeën. Lundberg geeft verder beschrijvingen van de consumptie der rijken, en dat zal voor de meeste lezers wel tot de smakelijkste onderdelen van het boek behoren. De Rockefellers hebben een landgoed met talrijke huizen, zwembaden en tennisparken erop, ‘Kijkuit’ geheten. Het voornaamste gebouw (waar John D. II woonde) is van graniet en heeft vijftig kamers. Natuurlijk heeft de familie ook nog woningen in New York en andere plaatsen, waaronder Hawaii en Venezuela. Niet dat ze die nodig hebben, want als ze, met hun particuliere luchtvloot, op reis zijn, huren ze voortdurend hele of halve hotels af. Dit is het soort verhalen dat de mensen graag lezen. Interessanter zijn intussen Lundbergs beschouwingen over financiële manipulaties en speciaal die over belastingontduiking. Zoals bekend zitten er in de Amerikaanse wet flinke gaten; wie behendig stichtingen opricht voor een goed doel ontsnapt aan de fiscus, en een van die goede doelstellingen is de opvoeding (bijvoorbeeld van eigen kinderen!). Dat neemt niet weg dat de grote stichtingen, zoals de Ford | |
[pagina 83]
| |
Foundation en de Rockefeller Foundation, enorme bedragen besteden aan lofwaardige zaken, en ik vind eigenlijk dat Lundberg dat wel wat meer had mogen laten uitkomen. Lundberg is van mening dat ieder concern wetten overtreedt, al zijn het maar de anti-trustwetten, en dus met recht misdadig kan worden genoemd. Achter de grote vermogens gaan altijd misdrijven schuil, is een van zijn stellingen. Over de politieke invloed denkt de schrijver ook ongunstig; hij is van mening dat Amerikaanse politici te veel in dienst staan van het geld. Alleen op die manier kan men verklaren hoe de belastingwetten zijn zoals ze zijn; de regeling van de afschrijving op oliebronnen gooit schatten belastinggeld in de schoot van de oliemiljonairs, terwijl haast ieder redelijk mens daar tegen is. Er moet overigens bij gezegd worden, dat Lundberg er niet op uit is, ‘het kapitalisme’ af te breken. Hij mag niet worden verward met Nieuw Links; hij laat geen gelegenheid voorbij gaan om heel lelijk over het marxisme te schrijven en distantieert zich mijlenver van iemand als C. Wright Mills, wiens theorie van de machtselite (politici, militairen, en zakenmensen) hij telkens opnieuw aanvalt. Maar Lundberg kritiseert ook de theorie, dat aandeelhouders niets te vertellen hebben; een theorie die vaak gebruikt wordt om te laten zien hoezeer het kapitalisme is veranderd. Hij meent, dat de kapitalisten nog wel degelijk in hun bedrijven aan de touwtjes trekken. Lundberg is geen dogmaticus, hij houdt zich zoveel mogelijk bij de feiten. Dat wil niet zeggen dat we het altijd met hem eens moeten zijn. Zo lijkt het mij niet bewezen de dagelijkse misdrijven tegen de economische wetgeving, waar de schrijver de reuzenbedrijven van beticht, ook niet door kleine bedrijven worden gepleegd. Belastingontduiking is al helemaal iets waar de kleine zakenman, eerder dan het concern, op gespitst is. En buitengewoon kwetsbaar wordt Lundbergs betoog als hij voor ons uitrekent dat 70 procent van de Amerikanen eigenlijk arm is. Dit klopt ook niet met zijn opvatting, dat sommige arbeiders te hoge lonen krijgen in vergelijking met de inkomens van wetenschapsmensen, leraren en dergelijke. Niet eens ben ik het met Lundberg dat de supertop bestaat uit erfgenamen van oude vermogens. Dit is in strijd met de gegevens uit dit boek, en ook met andere publikaties (de bekende lijst uit Fortune bijvoorbeeld). Op nummer vier van boven, ver boven de Fords en Rockefellers, staat dr. E. Land, vijfentwintig jaar geleden nog slechts welgesteld; hij heeft de Polaroid-camera uitgevonden. De Newyorkse advocaat Carlson bedacht een handige methode om fotocopieën te maken van documenten (Xerox); ook hij schoot op eigen kracht de top in. Trouwens, veel mensen kennen zulke gevallen uit hun eigen omgeving, en namen als Verolme en Caransa spreken voor zichzelf. Tenslotte heb ik nogal wat kritiek op Lundbergs suggestie, dat de rijken sneller in rijkdom groeien dan de rest van de mensen. De top van 1 procent ontvangt in de VS ongeveer 10 procent van het nationale | |
[pagina 84]
| |
inkomen. Dat is minder dan een halve eeuw geleden, toen het percentage de helft hoger was. Een van de redenen daarvan is dat de vermogensconcentratie is afgenomen. De top 1 procent van de Amerikanen heeft nu ongeveer een kwart van het totale vermogen; dat was een halve eeuw geleden nog zeker 40 procent. Bovendien krijgt het kapitaal een steeds kleiner stuk van het nationale inkomen: ongeveer dertig procent in 1900, en niet veel meer dan vijftien nu. Zulke verschuivingen zien we in alle landen. Zij trekken de laatste tijd sterk de aandacht van de economen, er worden boeken over geschreven en conferenties over gehouden, en dan is het wat vreemd dat Lundberg, die zich jarenlang zeer uitvoerig heeft gedocumenteerd, daar aan voorbijgaat. Maar in weerwil van deze kritiek: een geweldig boeiend boek. Duizend bladzijden spannende verhalen en stimulerende beschouwingen. |
|