Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
12. De linkse mytheGa naar voetnoot*De linkse politiek is, zoals iedereen weet, gericht op het verminderen van de ongelijkheid; dus op het gelijkmatiger maken van de inkomensverdeling, op het spreiden van de macht, op het vervloeien van de standen, op het opheffen van de culturele apartheid. Links komt op voor de mensen die aan het kortste eind trekken. Er is op al deze terreinen (van het geld, de sociale privileges, de macht) nog veel te doen; het is allerminst waar, zoals rechts beweert, dat de moderne maatschappij wel ongeveer een maximum aan gelijkheid heeft bereikt. De ongelijkheid springt iedereen die het wil zien, voortdurend in het oog. Het rechtse denken probeert deze sociale ongelijkheid te verhullen en goed te praten. In die zin is het rechtse denken een poging om de werkelijkheid te versluieren; dat is vanouds een rechts kenmerk. Daartegenover heeft het linkse denken altijd de pretentie gehad, de werkelijke feiten en samenhangen te ontmaskeren. Als ik mij links noem, dan bedoel ik daarmee dat ik (a) de ongelijkheid in de huidige maatschappij nog veel te groot vind, en (b) dat ik streef naar theorieën die de sociale werkelijkheid (inclusief de sociale ongelijkheid) proberen te onthullen en (c) dat die ongelijkheid zo mogelijk moet worden verholpen. De moeilijkheid is nu, dat er ook linkse theorieën bestaan die een heel ander doel willen dienen. Zij zijn primair gericht op actie - de mensen moeten in beweging worden gebracht. Voor de aanhangers van zo'n theorie is het van minder belang of zij al dan niet klopt met de sociale werkelijkheid. Zij mag desnoods enige onzin bevatten, voorbijgaan aan harde feiten, of zelfs volledig zijn opgetrokken op gedachten die niets met de realiteit te maken hebben - als zij maar functioneert als gangmaker. Als ik het goed zie raakt dit soort ‘linkse’ maatschappijbeschouwingen weer meer en meer in de mode. Zij zijn neomarxistisch of geïnspireerd op de werken van de Amerikaanse socioloog C. Wright Mills. In deze theorieën schuilt een gevaar. Want zij dragen niet steeds bij tot de onthulling van de sociale realiteit, maar wel tot de versluiering ervan. De aanhangers brengen elkaar in de war; zij geven zich over aan een irrationeel geloof, aan meeslepende romantiek, ten koste van de helderheid. Er gaat een grote bekoring uit van dat soort ideologieën en de voorstanders ervan zijn vaak sympathieke mensen. Maar in hun prijzenswaardige ijver tot maatschappijverbetering laten zij een van de beginselen van het linkse denken los, namelijk dat van de onbevangen en nuchtere visie. Hun theorieën ontaarden in mythen, die niet bestand zijn tegen de meest eenvoudige kritiek. De mythen zijn gevaarlijk omdat zij links afschermen van de realiteit, en omdat zij een tweespalt teweegbrengen tussen de voorstanders van een linkse politiek. Iemand | |
[pagina 63]
| |
kan een open oog hebben voor de ongelijkheid in deze wereld, een politiek nastreven die de ongelijkheid beoogt te verminderen, en tevens afgestoten worden door de ingewikkelden en onrealistische theoriën der linkse gelovigen. Daar komt nog bij, dat orthodoxe lieden slecht kunnen luisteren. Ze menen, dat wie niet in hun sprookjeswereld gelooft, in het vijandelijke kamp thuishoort. Er is in Nederland, en elders, een geweldige verkettering aan de gang waarbij iedereen, die de gesloten denkwereld van de linkse ideologen niet aanvaardt, als ‘rechts’ wordt bestempeld. Daardoor staat opeens een aantal mensen, stromingen en kranten als ‘rechts’ te boek, hoewel zij oprecht bezield zijn door de wens, oude privileges af te schaffen, de verdrukten nieuwe kansen te geven en meer gelijkheid in de wereld te brengen. Soms wordt iemand alleen al ‘rechts’ genoemd omdat hij bestaande feiten die niet in de linkse orthodoxie passen, in het licht stelt. Een dergelijke verkettering speelt in de kaart van diegenen die alles willen laten zoals het is. Het moet voor de conservatieven een buitengewoon verheugend spektakel zijn als de aanhangers van links hun banvloek uitspreken over allen die weliswaar de maatschappij democratischer willen inrichten, maar niet bereid zijn de gedachtenspinsels van de neomarxisten, van Wright Mills en van H. Marcuse, te accepteren. Het zou rijkelijk ver voeren, hier een hele mythologie van het linkse denken te beproeven. Een paar opvallende punten uit de orthodoxe theorie zien er als volgt uit: Het neokapitalisme wordt gekenmerkt door het pure conflict tussen kapitaal en arbeid. De werkelijke macht wordt uitgeoefend door een klein clubje machthebbers; dat zijn de toppen van het bedrijfsleven, de vertegenwoordigers van het monopoliekapitaal, de hoge militairen en de verkochte politici. Zij zorgen ervoor dat alles bij het oude blijft, en dat de werkelijke verhoudingen gehandhaafd blijven. De winsten worden steeds opgevoerd. Er is in het neokapitalisme veel sprake van toenemende welvaart, maar de werkelijke lonen stijgen niet, of althans: het aandeel van de arbeid in het nationale inkomen daalt. De uitbuiting neemt, volgens deze zienswijze toe. De werkelijke behoeften van de mensen worden niet bevredigd. Het bedrijfsleven brengt slechts minderwaardige produkten voort - zielloze ‘waren’, vaak met opzettelijk verkorte levensduur - die alleen verkocht kunnen worden dank zij de reclame; en voorts worden militaire goederen geproduceerd die de rijkdom en de macht van het kapitaal bevestigen. De arbeider vervreemdt van de gebruiksgoederen. Het onderwijs is een methode om de uitbuiting te vergroten: het leidt technocraten op die met handen en voeten aan het systeem en aan het monopoliekapitaal zijn gebonden. Zo raakt ook de arbeider steeds meer in de greep van het kapitalisme en zijn instellingen. De vakbonden idem; zij verraden de belangen van het werkende volk. De democratie is een schijnvertoning, waarachter zich de werkelijke machtsver- | |
[pagina 64]
| |
houdingen en de werkelijke conflicten verbergen. Ook de vrijheid van meningsuiting heeft geen reële betekenis; zij dient alleen om de mensen een goedkope afleiding te verschaffen. Door al dat parlementaire gepraat wordt niets aan de werkelijkheid veranderd. Trouwens, de massamedia, kranten, radio en televisie zijn vast in handen van de machthebbers. Het systeem is waterdicht, het smoort alle oppositie voor zover zij werkelijke invloed zou kunnen krijgen. In laatste instantie wordt de oproerpolitie te hulp geroepen. Dit is, ongeveer, het beeld van het neokapitalisme dat de linkse orthodoxie ons voorhoudt. Deze visie op de maatschappij is gesloten, in de zin dat de logica ervan tamelijk onaantastbaar is; zo'n samenleving zou best eens kunnen bestaan. Het beeld houdt echter weinig verband met de realiteit der moderne industriële landen. Zeker, men kan in de verwarde wereld van vandaag altijd wel iets vinden dat zo'n theorie een schijn van redelijkheid geeft, vooral als men nu eens een voorbeeld ontleend aan de Verenigde Staten, dan weer aan Zuid-Amerika, dan weer aan West-Duitsland. Dergelijke ‘bewijzen’ steunen een emotionele visie, geen heldere theorie. Deze visie is een soort geloof, en het hoort bij dat geloof dat het telkens met het woord ‘werkelijk’ opereert. Dat woord suggereert het onthullende karakter van het orthodoxe denken. Alles wat wij menen waar te nemen is, volgens de neomarxistische mythe, schijn. Die schijn wordt door de machthebbers en hun trawanten bewust gehandhaafd via de massamedia, zodat ieder die de linkse orthodoxie haar irreële karakter verwijt, zelf wel in dienst moet staan van de kliek der machtigen. (In mijn geval: ik word betaald door een universiteit, en deze wordt, via het college van curatoren, beheerst door het bedrijfsleven.) Ook het woord ‘systeem’ is typisch voor de gelovige denktrant; het wil ons doen geloven dat alles goed in elkaar grijpt. Speciaal de macht van het monopoliekapitaal, de bewapening, de uitbuiting en de vervreemding horen, in de neomarxistische orthodoxie, onverbrekelijk bij elkaar. ‘Het is niet toevallig’ - dat is een van de karakteristieke uitdrukkingen, waaraan men de gelovigen kan herkennen.
Tegen deze mythen kunnen enkele eenvoudige waarheden worden ingebracht. Zij komen er allemaal op neer dat er meer harmonie in het neokapitalisme bestaat dan de mythe ons wil doen geloven, en ook meer verandering. Neem de meerwaarde: dat is het deel van de nationale inkomen dat niet aan de arbeiders toevalt. Dit deel wordt, naar de statistieken uitwijzen, in de moderne landen steeds kleiner. Niet alleen groeit het totale inkomen (en in vrij hoog tempo - in de meeste Westelijke landen een verdubbeling binnen de 20 jaar!) maar bovendien neemt het arbeidsaandeel in dat groeiende inkomen gestaag toe. De ondernemingsgewijze produktie zorgt goed voor de welvaart van de arbeiders. Een jaar of tien geleden was het arbeidsaandeel in Nederland nog ruim de helft van het nationale inkomen, thans | |
[pagina 65]
| |
is het ongeveer tweederde. De machtige kapitalisten zien, ondanks hun beweerde macht, hun aandeel slinken, en dat moet ze des te meer verdrieten daar de hoeveelheid kapitaal in de produktie veel sneller stijgt dan de hoeveelheid arbeid. Terwijl de reële loonvoet voortdurend oploopt daalt de reële rentevoet. De daling van het kapitaalaandeel in het nationale inkomen klopt niet erg met de overheersing van het economische leven door het zogenaamde monopoliekapitaal. Deze feiten worden door de linkse orthodoxie dan ook hardnekkig over het hoofd gezien. Er zijn nog een paar dingen die niet met de overheersing door de machthebbers zijn te rijmen. Van de winst der vennootschappen wordt in alle Westelijke landen een flink stuk door de overheid weggenomen; bij ons bijna de helft. Toegegeven, een stuk van de vennootschapsbelasting wordt via de prijzen op de klanten afgewenteld, maar die hoge belasting zou er nooit gekomen zijn als de kleine club der vennootschappelijke bewindvoerders het werkelijk voor het zeggen had. En datzelfde geldt voor de zeer aanzienlijke inkomensoverdrachten die in de moderne maatschappij plaatsvinden. In Nederland bijvoorbeeld gaat meer dan de helft van het nationale inkomen in een of andere vorm door de handen van de overheid - hetzij in de vorm van collectieve voorzieningen, hetzij in de vorm van sociale verzekeringen. Wat speciaal opvalt is de snelle stijging van de categorie der sociale inkomensoverdrachten, zoals kinderbijslag, ouderdomsuitkering, ziektegeld, enz. Deze uitkeringen bedroegen in 1950 nog slechts 5 procent van het nationale inkomen; in 1960 beliepen ze 10 procent en thans 18 procent; dat percentage stijgt stellig nog verder. Dat hebben de reactionairen niet weten tegen te houden. Geen wonder, want hun macht is veel kleiner, dan de theorie van Wright Mills en anderen ons wil doen geloven. Het mythe-achtige karakter van het linkse geloof spreekt het duidelijkst als het over de consumptie gaat. Volgens het neomarxisme worden de werkelijke behoeften van de mensen door de kapitalistische produktie niet bevredigd. Dat de rommel toch wordt gekocht komt alleen door de misleidende en verleidende reclame. Dat is aardig gevonden, maar het is niet geloofwaardig. Zo machtig is de reclame natuurlijk niet. Zij wakkert weliswaar de hebzucht aan - en dat is helemaal niet zo mooi - maar de spullen die de mensen kopen zijn geen andere dan die ze ‘werkelijk’ willen hebben. Het is eenvoudig niet waar, dat de kapitalisten ons goederen opdringen die we niet begeren. De ondernemer die dat probeert blijft met de boel zitten. Hiermee wil niet gezegd zijn, dat de kwaliteit altijd zo best is, of dat de aanpassing van de produktie aan de behoefte optimaal zou zijn - ook naar mijn mening valt er nog veel te verbeteren aan de industriële vormgeving, aan de kwaliteit van de diensten, aan de voorziening in een aantal sectoren - maar het is pure linkse misleiding om ons te doen geloven dat al die auto's, al die produkten in | |
[pagina 66]
| |
de zelfbediening, al die textiel, de wasmachines en de wasmiddelen, en die hele vracht televisietoestellen ons door de monopolisten zijn opgedrongen. Het is niet alleen misleiding, maar er spreekt ook een geweldige linkse verachting uit voor de gewone mensen en hun gewone behoeften. Die verachting siert de linkse orthodoxie naar mijn mening niet. Ook het protest tegen de massaconsumptie en de consumptieve maatschappij dat bij vele jongeren in de mode is, miskent het gerechtvaardigde karakter van een rustig burgermansbestaan, waar een aantal arbeiders nu gaandeweg ook eens aan toe komt. De kwaliteit van dat bestaan kan zonder twijfel verbeterd worden - bijvoorbeeld door de kunst tot een minder exclusieve zaak te maken, en de hebzucht is stellig verkeerd, maar het terugverlangen naar de armoede (van anderen) is een van de meest kwalijke trekken van sommige linkse nieuwlichters. Misleidend is voorts het gebruik van het woord ‘monopolist’, waaraan de orthodoxe linksen herkend kunnen worden. General Motors mag dan het grootste bedrijf ter wereld zijn, een monopolist is het bepaald niet. De klant bepaalt of het nieuwe model verkocht zal worden, en de bedrijfsleiding weet niet hoe hard zij zich uit moet sloven om die klant te bedienen. Soms vertikt de klant het opeens: de Ford Edsel, waar de ontwerpers zo hun best op hadden gedaan, viel als een steen. Hoe groter de bedrijven, hoe feller de concurrentie, en zulks vooral ten bate van de afnemer - een gedachte waar iedere linkse romanticus van gruwt, maar niettemin een nuchtere waarheid. Fundamenteel lijken mij ook enkele misverstanden over de vrijheid en de democratie. De orthodoxe mythe is zozeer doordrongen van de idee dat de machthebbers een kleine, goed samenhangende club vormen, dat zij wel moet aannemen, dat de vrije discussie en de parlementaire democratie waardeloze schijnvertoningen zijn. Dat pessimisme is alleen maar in stand te houden als men geen oog heeft voor de grote veranderingen, die zich in het economische leven aan het voltrekken zijn (stijging van het arbeidsaandeel, stijging van de sociale voorzieningen, stijging van de collectieve sector). Deze veranderingen komen ten dele tot stand door de kracht van de democratische discussie. Ook daarbij geldt, dat de verachting waarmee de linkse orthodoxie over de vrije pers spreekt weinig verheffend aandoet. H. Marcuse en zijn aanhangers veroordelen de tolerantie, omdat die volgens hen ‘repressief’ zou zijn. Dat is een interessante gedachte zolang zij van een abstract en weinig gelezen filosoof komt; andere geleerden kunnen dan met hem in debat gaan, hem herinneren aan enkele harde economische feiten, en intussen toch nog best iets van hem leren. Want dat zou ik niet graag ontkennen: wij kunnen uit dit linkse denken interessante gezichtspunten oppikken; en vooral kunnen we er uit leren dat we onze opvattingen over West-Europa niet zomaar mogen toepassen op Argentinië of Mexico. Maar als grote groepen jongelui achter deze loodzware romanticus gaan aanlopen, en zich dan ook | |
[pagina 67]
| |
nog voor bij uitstek links en ‘kritisch’ gaan houden, is er iets mis. Dan is het irrationele geloof de baas geworden, dan wordt minachtend gesproken over de vrijheid en de tolerantie alsof deze al niet genoeg bedreigd worden (door rechts), dan worden de oorzaken van de ongelijkheid en de onvrijheid in onze maatschappij op de verkeerde plaatsen gezocht, en dan wordt de kans op verbetering er niet groter op. Want dat is het noodlot van de orthodoxie: zij blokkeert de weg naar de linkse politiek. Niet alleen doordat zij tweedracht zaait binnen de groepen, die een gelukkiger samenleving willen, maar ook doordat zij een verkeerde kijk op de remedies van de ongelijkheid in de hand werkt. De mythe verwacht het enige heil van de volledige omwenteling, die, gegeven de politieke meerderheidsopvattingen in West-Europa, niet tot stand zal komen. De romantici hebben geen oog voor het kleine en saaie peuterwerk van de sociale politiek, dat op den duur toch een geweldige invloed heeft op de positie van de vergeten groepen. Zij zien ook niet wat er de laatste twintig jaar aan vrijheid en gelijkheid in Nederland is gewonnen. Erger, de linkse mythe verzet zich tegen een aantal zaken (zoals de industriële vormgeving, de heel prille culturele participatie van het bedrijfsleven) die misschien, indien zorgvuldig gecultiveerd, op den duur nog eens kunnen bijdragen tot het culturele klimaat in een industriële samenleving. Nog erger, de mythe leidt tot romantische acties, zoals die in Frankrijk, die heel opluchtend werken en die ook wel iets sympathieks hebben, maar waar de laagstbetaalden niets mee opschieten en waardoor de positie van de reactionairen wordt verstevigd. Het zijn allemaal onbedoelde gevolgen. De linkse mythe is verleidelijk, juist omdat zij zozeer in gesloten systemen denkt en omdat haar aanhangers soms zulke aardige, linkse mensen zijn. Het rommelige karakter van de werkelijkheid verandert door het geloof à la Wright Mills met één slag in de stralende helderheid van een stelsel dat naar vaste wetten luistert. Alle misverstanden zijn verklaard, de weg naar het heil is zichtbaar. Maar door dit onvruchtbare geloof wordt niet alleen het zicht op de verwarde wereld verduisterd, maar tevens wordt haar geleidelijke verbetering veel moeilijker. Dat laatste is toch het tegendeel van hetgeen linkse mensen, of zij nu revolutionair of evolutionair denken, het liefst zouden willen. Daarom voelen de nieuwe orthodoxen zich zo geïsoleerd in hun eigen maatschappijbeschouwing; en vluchten zij steeds dieper in het onwerkelijke geloof. Zij koesteren zich in het prettige gevoel dat ze de enigen zijn die zich niets door de machthebbers en hun lakeien laten wijsmaken - maar intussen blijft de ‘massa’ maar achter het kapitalisme aanlopen. Om dat te verklaren worden de denkconstructies steeds geleerder (zie Marcuse!), onbegrijpelijker en rechtzinniger. De aanhangers van de mythe zien zich zelf als ‘de intellectuelen’, tegenover het domme volk, dat het al best vindt als het | |
[pagina 68]
| |
maar te eten heeft. Bovendien wantrouwen deze linkse intellectuelen iedereen, die bestuurt. Zo wordt de verkettering een algemeen bedreven gezelschapsspel. De politieke situatie dreigt daardoor verder te verharden. In die zin draagt de neomarxistische orthodoxie bij tot hetgeen zij voorspelt, namelijk het slecht functioneren van de democratie. Wie daar het meeste last van hebben zijn de linkse partijen. Frankrijk is altijd al een politieke tragedie. In Nederland begint die pijnlijke situatie zich ook enigszins af te tekenen. Het is niet iets om verheugd over te zijn - wel om te signaleren en te bestrijden. |
|