Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
1. StaatsvermogenGa naar voetnoot*Als deze stukjes enige zin hebben - waar ik vaak aan twijfel - dan komt dat doordat zij de lezer iets onverwachts meedelen. Het is niet de bedoeling dat hij ‘o’ zegt, maar: dat had ik nooit gedacht. Het aardige van de economie is, dat dit vak voortdurend op zulke onverwachte constateringen stuit, en dat geldt vooral op het terrein van de belastingen en overheidsuitgaven. Daar hebben veel mensen ideeën over, maar die kloppen soms helemaal niet. Dat komt overigens niet omdat die mensen zo dom zijn, maar omdat zij niet verder kijken dan wat hun op het eerste gezicht als plausibel voorkomt. Hier is een voorbeeld: Velen hebben het gevoel, dat de overheid in financieel opzicht een geweldige slokop is. (Dat is trouwens ook zo. Twintig miljard gulden per jaar is geen kleinigheid.) Zij denken verder dat de overheid niet alleen ons belastinggeld opmaakt, maar bovendien een stuk van onze spaargelden; want wordt er niet ieder jaar door de schatkist een groot bedrag bij elkaar geleend om de begrotingstekorten te stoppen? In deze gedachtengang zijn de burgers spaarzaam, maar de staat niet. Deze visie houdt echter geen stand als men wat scherper toeziet. De staat spaart wel degelijk, en niet zo weinig ook. Jaar in jaar uit worden er grote bedragen toegevoegd aan het staatsvermogen. De manier waarop dit in zijn werk gaat, is precies dezelfde als bij particulieren: door minder te verteren dan er binnenkomt. De staat gebruikt een deel van zijn lopende inkomsten - dat zijn dus in hoofdzaak de belastingopbrengsten - voor iets anders dan lopende consumptie. Er worden huizen van gebouwd (namelijk in zoverre het geld naar de woningwetcorporaties gaat) en er worden wegen en bruggen van aangelegd. De spaargelden van de staat worden geïnvesteerd in zaken, waar burgers plezier van hebben. Maar, zo kan men tegenwerpen, hoe is dat te rijmen met het feit dat de staat jaarlijks grote bedragen moet lenen om rond te komen? Het antwoord is: de staat spaart wel, maar niet genoeg om de eigen investeringen, inclusief de woningwetvoorschotten, mee te financieren. Het gaat er mee zoals met een man, die een huis wil kopen en daarvoor spaart, maar nog niet voldoende vermogen bij elkaar heeft: hij moet het ontbrekende lenen. De mate, waarin de staat spaart, is niet gering. In totaal wordt door bedrijven, burgers en overheid een kleine twintig procent van het nationale inkomen gespaard. In die twintig procent draagt de staat ongeveer een vijfde deel bij. Dat is vier procent van het nationale inkomen. Bij wijze van vergelijking: de staat spaart ongeveer eenzelfde bedrag, als er in totaal aan woningen wordt uitgegeven. Nog een andere vergelijking: ruwweg zijn de besparingen van de staat gelijk aan | |
[pagina 8]
| |
de militaire uitgaven. Als we bedenken, dat de overheid ongeveer een vijfde deel van de nationale produktiemiddelen gebruikt, kunnen we ook zeggen, dat haar besparingen, die ook een vijfde deel van de nationale besparingen uitmaken, in verhouding op hetzelfde peil liggen als in de particuliere sector. Overheid en onderdanen sparen ongeveer gelijk op. Het is een heel andere kijk op de zaak, dan die welke hierboven werd weergegeven als de meest voor de hand liggende! Die wat spaart, die wat gaart. Het eigen vermogen neemt door sparen toe. Nu, dat klopt bij de overheid ook, en we kunnen het constateren als we willen, want ieder jaar wordt (op de derde dinsdag in september) een staatsbalans gepubliceerd, als aanhangsel van de Miljoenen-nota. Nu was het sinds de oorlog steeds zo, dat de staat een negatief vermogen had. Voor de oorlog was dat anders, maar sinds 1940 had het staatsvermogen erg geleden. Het totaal van alle staatsschulden was groter dan het totaal van alle bezittingen (aantekening voor de lezer, die wel eens met balanswaardering te maken heeft: de waarde, waarvoor de activa van de staat op de staatsbalans staan is uiteraard niet vrij van problemen. Wat is een kazerne waard? Een geruststelling: straaljagers staan niet op de balans, die worden meteen afgeschreven). De staat had dus een negatief vermogen. Maar door stug door te sparen verandert dit. En laat nu inderdaad de staatsbalans, per 31 december 1965, een positief saldo aanwijzen! Het is nog niet zo heel groot, namelijk ƒ 1750 miljoen op een balanstotaal van haast ƒ 50 miljard, maar het begin is gemaakt. De staat is voor het eerst na de oorlog boven jan. Het verdient nog wel even vermelding, dat dit nu precies onder het bewind van minister Vondeling moest gebeuren. Ik heb al eerder geschreven dat het publiek een heel verkeerd beeld heeft van deze minister. Hij wordt gezien als een man, die het geld over de balk smijt, en die een financiële chaos heeft achtergelaten. In feite was zijn laatste begroting, in procenten van het nationale inkomen, lager dan die van zijn voorganger Witteveen. Nu blijkt bovendien, dat hij de eerste is geweest, die met een positief staatsvermogen voor de dag kwam. Dit laatste is vrijwel onopgemerkt gebleven. Ik herinner me niet dat het in enige krant heeft gestaan. De vlag heeft niet gewapperd van het ministerie van financiën. Misschien hebben enkele beheerders van de schatkist er een sober kopje koffie op gedronken, in het vervallen en hier en daar nogal tochtige gebouw op de Kneuterdijk in Den Haag. Als men erover nadenkt, is het toch wel een gek geval. De Kamer heeft het kabinet-Cals laten aftreden omdat de dekking van de begroting onvoldoende zou zijn. En dat gebeurde juist op het moment, dat het staatsvermogen positief werd. Eigenlijk drong de Kamer er dus op aan, dat de staat nog méér zou sparen. Een wel zeer onverhoedse zet, | |
[pagina 9]
| |
het staatsvermogen positief werd. Eigenlijk drong de Kamer er dus op aan, dat de staat nog méér zou sparen. Een wel zeer onverhoedse zet, vooral van KVP-zijde. Een vreemde kabinetscrisis, dat is zeker. Men zou lang kunnen debatteren over de vraag wat de betekenis is van een positief staatsvermogen. Sommigen zullen er wantrouwend tegenover staan. Moet de staat de bezitsvorming niet liever overlaten aan de particulieren? Anderen zullen eerder van mening zijn, dat de gemeenschap ook haar aandeel in de kapitaalvorming behoort te hebben. Misschien zullen nog weer anderen menen dat een eigen vermogen van de staat de conjunctuurpolitiek vergemakkelijkt en dat we misschien langs die weg de werkloosheid beter kunnen bestrijden als ze straks met volle kracht komt opzetten; maar die laatste gedachte berust geloof ik op een misverstand. Ook zonder eigen vermogen kan de staat werkloosheid bestrijden, al zal daardoor de staatsschuld toenemen. Op dit soort consequenties wilde ik nu maar niet ingaan. Het idee van de sparende staat is op zichzelf al verrassend genoeg. |
|