| |
| |
| |
Vyfde bedryf.
Eerste tooneel.
François, Kristine, Kruyer, te gelyk met haar uiten huis komende, én een paar pistoolen, laerzen, een valles, en een Mantel op de kruywagen leggende.
Hola! prens garde, myn pistoolen niet te stooten.
Je suis fort obligé voor 't geen ik heb genoten,
Ma Tante; krui maar na het Heere Logement.
Couzin 'k raa u nóch eens, zo gy te raaden bent.
Bedenk wat dat je doet, het zal je wis berouwen.
Dat gaa zo 't wil, ik hoop met la Comtés te trouwen.
Mevrouw mag ik wel in de buurt een pak óf vier
Met goed ophyssen? ik ben daadelyk weer hier.
François tegen de Kruyer.
Maar maak dat jy jou niet doet zoeken,
Ik ben vry haastig, en par bleu ik raak aan 't vloeken...
Hy is zoo kwaad niet, loop, want mon Couzin zal licht
Hem nóch bedenken eer hy afscheid neemt van Nicht.
Maar zie wat willen deeze luiden?
| |
| |
| |
Tweede tooneel.
Kornelis, als een Notaris met eenig e papieren in de hand, Kristine, François, Konstantia, Michiel als een Franschman.
HIer zou het moeten zyn, naar dat zy ons beduiden.
Woont in dit huis Mevrouw Kristina?
François, haar Neef woont by haar?
Mogt hebben, 'k wenschte hem een enkel woord te spreeken.
Wat mag dat vólk ontbreeken?
Dat moet men hooren, maar ik loof niet naar ik uit
Hun weezen speur, dat hunne aankomst veel goeds beduidt.
Wel wouje dat ze iets bragten?
Het mogt 'er ligt naar zyn.
Laat haar niet langer wachten,
| |
| |
Het schynt zy hebben haast.
My? óch, ik weet nergens van.
Wie zoekje vrind? ken je me? óf hebjy ons iets te zeggen,
'k Heb iets dat ik u voor moet leggen?
Dat ik met la Comtés zal trouwen, komje ligt
Om my te bidden, dat ik u zon employeren
Om 't Huwelyks Contrakt voor my te minuteren.
Ik zweertje, daar 's myn hand.
Myn Heer dat was het niet.
Ik zal het u voort zeggen.
Ik word gewacht; óf brengt gy geld? allons, laat hooren.
Deez' man komt van Parys.
Hoe klinkt hem dat in de ooren.
Hy 's door een brief aan my geäddresseerd.
En heeft een volmagt, voor getuigen gepasseerd,
Om u te vraagen uit de naam van vyf Mevrouwen,
| |
| |
Die je elk bezonder hebt beloofd te zullen trouwen
Of gy begeert dat zy met kinderen met al
Hier zullen komen, om die trouw te vieren, 'k zal,
De prokuratie, als wy voor de Heeren komen,
Wie zou ooit van zulke dingen droomen,
Maar Moei ik sta als stom.
Wy hebben volle magt u in arrest te zetten,
Zo gy my straks niet télt drie duizend pistoletten.
Wel van wien hebt gy die prokuratie?
Van een Monfieur Kabot, 't is een banquier, die...
Ik ken zo geen Banquier, ik ben hem ook niet schuldig.
Ik raas van ongeduld. Durft gy...
Hy woont, laat zien, het is... zo in een naauwe straat,
Ik zal u zeggen waar uit deeze schuld ontstaat;
Hy heeft verscheide van uw crediteurs doen tellen
Een som, waar voor zy hem in handen moesten stellen
Uw Obligacien, wyl hy in deeze stad
Wat meerder vrinden, en korrespondenten had.
| |
| |
Hoor: het is een resje t'zaamen.
Ik heb juist niet onthouden al die naamen.
Althans Doktooren, én Tandtrekkers, Orvitaan,
En Chirugyns, zag ik ook onder and'ren staan,
Elk van die had u van een zwaare kwaal geneezen,
Van die Spanjolos, zo 'k de naam wel heb geleezen.
Wel nou is 't anders niet? een schoone bagatél!
Moei, wie zou dat denken? wél.
'k Moet antwoord hebben; óf gy my zult konsenteeren
Of niet, opdat ik my hier na kan reguleeren.
Laat my maar met hem spreeken.
Ik mag myn hoofd niet met die beuzelingen breeken.
| |
| |
Hoe! beuzelingen, Heer. Hebt gy dan niet gehoord
Wat ik gezegd heb? ik zeg u dat gy me voort,
Zult moeten tellen achtentwintig duizend gulden.
Wat! hebt gy in Parys gemaakt zo groote schulden?
Wel lieve deugd! wat 's dat?
Acht gy zo grooten som niet meer?
Zou ik dat achten? dat is niet de pyne waardig
Wel Couzin dat vind ik aardig.
Ik acht die som niet meer als gy een Dukaton.
't Is wel gebeurd dat ik met eenmaal Va, meer won,
Kom, kom, gy moet my straks betaalen?
Maar op deez' dag, zie daar moest niet aan faalen.
Zou Neef u deezen dag zoo merkelyke som
Ja Mevrouw, gewis hy moet. Kom, kom
Monsieur, laat ons op straat niet raazen nóch niet kyven,
Ik zal zo dadelyk 't protest voor u gaan schryven,
In deeze stad is recht, schoon hy de schuld ontként.
Wy vinden hem hier naa wel in zyn logemént.
| |
| |
| |
Derde tooneel.
Konstantia, Kristine, François.
Hy wacht nóch wel wat meerder dagen,
En krygt hy 't dan nóch maar, zo heeft hy niet te klaagen.
Vous riez, bon. Ik zal ook lachchen a mon tour,
Als ik getrouwd zal zyn met la Comtesse, un jour.
Haar inkomst zal my haast gelegenheid fourneeren
Om al dit lachchen, en dit schamperlyk raljeeren,
Nóch eens hier naa u weêr te brengen in den zin.
Zou ik niet lachchen? gy roemt zo van die Graa vin,
Het is al la Comtesse, als of ze al had beweezen
Het Graafschap van haar vaâr; men heeft wel meer voor deezen
Gezien, dat iemand hier hoog opgegeeven heeft,
Die in zyn vaderland had van den ploeg geleefd.
Wat zekerheid hebt gy dat zy 't niet heeft geloogen?
Daar zyn wel gaauwer lui op deeze wys bedroogen.
Enquoi, ma Tante? quoi? meent gy dat ik niet kan
Aan iemand zien, of hy een Vórst, óf Edelman,
Un Duc, un Prince, un Comte, óf burger is; de trekken
Van 't weezen kunnen my dat sur le champ ontdekken.
Wel aan, ik zou zo lang zyn à la Cour geweest,
En dat niet kunnen zien? wees daar niet voor bevreesd,
Je vois cela d'abord, & vous me faites rire.
Elle est Comtesse, oui, cela s'entend sans dire,
Zy hoeft geen blyken van haar staat en Graaf'lykheid;
Haar weezen toont het klaar, pour moi, ik ben bereid,
| |
| |
Haar onder eeden un certificat te geeven,
Dat ze een Comtesse is: Ah! zy weet gentil te leeven.
Je vous assure, dat de Graafelyke staat,
By haar a yeuls, voor lang al in den hoogsten graad
Gevoerd is, ik kan dat zo zéker in haar handen
En oogen zien, dat ik daar voor wel durf verpanden
Ah! mon Couzin... gy waagt uw hals te ligt.
Non, ma Couzine, non, ik gaa vast op myn gezicht;
En daarenboven heeft zy my een preuf gegeeven,
Dat my geen twyfeling meer over is gebleeven.
Un Diamant, die haar meer komt te staan
Dan duizend Dukatons, zie, ik heb die nóch aan.
Maar hebt gy al verstand van steenen en van ringen?
Que me demandez vous? zeg tóch eens van wat dingen
Heb ik geen kennis? 'k Ben in alles geverseerd,
En in Juweelen is geen mensch die my passeert;
Ik ken de fouten, 'k weet hoe dat me een steen moet zetten:
'k Heb in Parys alleen wel duizend pistoletten
Aan Diamanten, en Juweelen gespendeerd.
Wat deedt gy daar meê Neeff
Aan Dames, Nicht; hoe dat verstaat zich zonder vraagen.
De Juweliers, geloof ik, dat u gaerne zagen?
| |
| |
Zy worden in het kort van zulke kooplui ryk:
Zo gy een valschen steen zo hoog by hen waardeerde,
Ja dien u la Comter vereerde,
Het is een Amersfoordet steen.
Ik lach om Amersfoort, ma Tante!
Ab, Vous avez raison. Dat hebje niet vergeeten,
Maar de Amersfoorder zyn de beste, moet je weeten.
Wel wie óf niet lachchen zou
Om zulk een dwaasheid! Neef, nu zie ik dat ik jou
Niet recht gekend heb, want nu toont gy uw gebréken,
'k Zie gy weet nérgens van, en wilt van alles spreeken;
Wat mensch, 'k zwyg Juwelier, was ooit zo zeer ontzind,
Dat hy de steenen die men te Amersfoort veel vindt,
Nóch hooger achtte als die wy uit het Oosten krygen.
'k Zal me expliceeren, zo gy maar zo lang wift 2 wygon.
Ik zeg dan Amersfoort, een Stad dicht aan de zee,
| |
| |
Ma Tante... Le Ocean... het heeft een schoone Ré,
En grénst aan Pérsië, daar vindt men Diamanten,
Zo schoon. dit magtig volk zénd, dik wils hun gezanten,
Hoe nóch slimmer? Amersfoort
Legt dat in Pérsië? Wel wie heeft ooit gehoort
Van zulk een stoutheid; dat gy nóch veel op durft geeven
Van Vrankryk, dat gaat heen, daar ben ik onbedreeven;
Maar zo te spreken van een stad die zo na by
Gelegen is aan de Eem, en uitkomt aan het Y,
Een stad daar men van hier in weinig tyds kan komen,
Dat is belachchelyk; wat hebt gy voorgenomen?
Ma Tante, excuses moi. Hoe is 'er in dit land
Maar, Neef, acht gy 't geen schand
Zelfs in uw vaderland zo onbekend te weezen?
Non, ma Couzine, non, daar wordt men om gepreezen;
Geen Cavallier zal zich zo veel verneed'ren, om
Dit land te noemen, neen, ik was veel liever stom,
Ja, ma Couzine, ik zou niet willen nomineeren
De stéden, schoon ze my daar wilde voor vereeren
Al 't zilver, goud en geld, dat in die stéden is.
Je suis trop bon François assurement, gewis.
[Konstantia gaat stil in huis.]
| |
Vierde tooneel.
Aapekoopster, François, Kristine.
MOnsieur, ik hadje graag om 't ov'rig geld gebéden.
| |
| |
Bon. Deez' spreekt nóch met civile reden.
Je hebt een pistolét op hand ontfangen, wacht;
Pour vôs civilitez zo geef ik je 'er nóch acht.
| |
Vyfde tooneel.
Meinsje, Kristine, François.
Mevrouw, van al myn leeven
Heb ik 't zo duidelyk niet gezien as nou daer éven.
Je looft me tóch niet as ik jou de zaak vertél,
En jaagt me 't huis uit; 'k zei dat 'k uw Nicht flus in de armen,
Hier naest had van ien Heer ezien, en zonder scharmen,
Zy heur liet kussen, men deed my het liegen, maar
Nou héb ik 't weêr ezien wel duidelyk en klaar.
Ja Mevrouw, ik zelt jou uit gaen leggen.
Ik acht jou zien niet veel.
Mevrouw, laet my iens zeggen.
Hoor dan Mevrouw. Ik zócht in alle haest myn goed
By één, en dócht vast, zo ik nu verhuizen moet,
Dat is dat kleuters schuld, mit zie zie ik heur zelfs komen,
Zy leek verbaasd, en heeft de sleutel voort genomen,
| |
| |
Van heure kamerdeur, zy had die in heur zak;
'k Riep Jufvrouw, maar zy wouw niet hooren, en zy stak
De sleutel by 'er; wie zou denken zulke dingen,
Zy smyt de deur weer toe; óf 't slót niet óf wou springen,
Of dat iet anders dat belette, 'k zie de deur
Staet an, toen dócht ik strak nou heeft ze wis wat veur;
Ik vólg, en zie dat zy sluipt achter de tapyten,
Ik loop 'er schielyk na, ik dócht, ik wil me kwyten,
Van mynen plicht, en zien... Mevrouw ik vind den muur
Daar door geslagen, wel wat dunkje van die Kuur?
Maar, Meinsje, is 't wel waar?
Mevrouw kan 't zelver kyken.
Couzin wat dunkt u waar die dingen naar gelyken?
Ma foi ma Tante, ik weet niet wat ik dénken zal:
Een doorgebroken muur! ik loof de meid is mal.
Ja mal jy maar wat heen, wil jy het ook niet looven?
Het raakt jou meer as myn, ze is al vast heen estoven.
Dóch 't scheelt jou hachlyk niet, verlies jeien Nicht, jy krygt
Weêr ien Gravin in plaats.
Dit spel wordt heel verward! ik zie daar iemand komen,
Die naar den Graaf gelykt.
Ma Tante 't schynen droomen.
Oui par bleu restez ici pour un moment.
Ik zal met Meinsje gaan en zien van de and're kant
Si c'est la verité, en hoe 't daar is geschaapen.
Jarni, 'k beklaag myn goud, de Duivel baal al de Aapen.
| |
| |
| |
Zesde tooneel.
Stoffel, Kristine, François, Mrinsje.
Blyfhier, 'k verzekér u de ontwarring is na by
Van uw Comedie, gy zult tyds genoeg beschouwen,
Voor wien moest ik u houwen?
Voor Graaf pour vous servir.
't Is waar; Mait vous ne dites rien.
Ze houden my in 't ééne en 't andere huis pour dupe.
Gy hebt 'er wél veel meer bedroogen in Parys,
Zo wordt men tót zyn schande en schaade eens eind'lyk wys.
Maar dat 's niet al, hier zyn twee déftige Edellieden,
Waar van den één u komt zyn handschoen aan te bieden
Om... Maar daar is den één, misschien dat gy hem kent.
| |
| |
| |
Zevende tooneel.
François, Reinhart, Kristine, Meinsje, Stoffel.
Van stam en deugd veel meer dan gy zoudt kunnen weezen.
Maar dat gy 't zyt bleek nimmermeer voor deezen.
En dat ik 't om uw Moei niet liet. [wyzende op zynen dégen.]
Couzin, op dat hy ons de waarheid doe verstaan.
Mevrouw, Heer Eelhart, die voor lang met hart en zinnen
Beslooten had uw Nicht Konstantia te minnen,
Kreeg door de meid, die haar tót uwent heeft gebragt,
De tyding dat zy wierdt met zulk een naauwe wacht
Bewaard, dat zy geen brief ontfangen kost nóch schryven,
Dat zy voor altoos hier misschien zou moeten blyven;
Dewyl dat gy haar aan uw Neef had toegezégd.
Hy moest na Mech'len, om een zaak die daar in récht
Bepleit zou worden, daar hem veel was aan gelégen.
Hy vondt zich zelfs benard, zyn hart was wel geneegen,
Om zyn Konstantia, zyn lieve minnaarés,
Te zoeken te Amsterdam; maar dan liep zyn procés
| |
| |
Gevaar. Hy vraagt my raad in deeze zwaarighéden;
Ik raad hem, dat hy trék na Mech'len om veel réden,
En ik beloof hem, zélf na Amsterdam te gaan,
Al aan te wenden wat my dunkt te zyn geraên.
Hier komende, kon ik nooit eenig middel vinden,
Om met Konstantia te spreeken, óf door vrinden
Een brief te geeven, dóch 'k vond haast bekwaame stóf;
'k Had voor twee jaar François gezien aan 't Franse hóf,
Ik kende zyn humeur, 'k verkleê my, zoek te raaken
In zynen dienst, het welk ik ligtelyk kon maaken,
Met hem te pryzen, en te spreeken naar den mond.
Ik was nóch naauw in huis, of ik ondék terstond
My aan Konstantia, die my daar op verklaarde
Hoe 't stond, en dat gy haar voor Frans alleen bewaarde:
Zy stondt my toe, dat ik zoude alle list en vlyt
Aanwenden, opdat zy wierdt van François bevryd;
Dat ik, indien ik kost, een eerlyk middel vinden,
Haar overleev'ren zoude aan Eelhart, óf zyn vrinden;
Zy was verzékerd, dat haar Oom en Voogd met een,
Met Eelhart's midd 'len en geslacht wél was te vreên.
Ik wist gelukkiglyk te ontdekken,
Den dag, dat gy al t'faam zoudt na uw hofsteê trekken:
'k Wist dat het huis hier naast had langen tyd te huur
Gestaan, en met uw huis had een gemeenen muur.
Ik huur het, en ik heb, gelyk het was besteeken,
De muur in het vertrék uws Nichts, stil door doen breeken,
Daar die door 't goude leer bedekt is, en deez' man
Die vol intrigues is, en zeer veel taalen kan,
Wist in dit huis zo wel de ról van Graaf te speelen,
Dat ons Voorneemen is gelukt in alle deelen,
Ook heeft zyn dóchter hier niet weinig toe gedaan.
Maar daar komt uwe Nicht met haaren Bruigom aan.
| |
| |
Mevrouw heb ik je non bedroogen?
Ik heb niet mis ezien, nou zie je 't met jouw oogen.
| |
Achtste, en laatste tooneel.
Konstantia, Eelhart, Kristine, François, Reinhart, Meinsje, Jakomyn, Kruyer, Stoffel, Michiel, en Kornelis, in Lakeis kleederen.
MOei 'k bid onschuldig my, 'k verzéker u de tyd
Zal toonen dat gy niet wel onderricht en zyt
Van Eelhart, en François.
Mevrouw, gy zult niets vinden
Dat u mishaagen zal, ik ben by al uw vrinden
In Zeeland, wel bekénd; en ik verzoek uw woord
Niet eerder voor dat gy gerust zyt zo 't behoort.
Dat is ook reed'lyk, en ik zal daar over schryven,
Om van de waarheid voor altoos gerust te blyven.
Mevrouw, 'k bid ondertusschen, dat
Hier in mag zyn misdaan, vergeef ik u van harten.
| |
| |
Nicht heeft gelyk gehad, het zou my altyt smarten,
Dat zy getrouwd was aan een kwistgoed als Couzin.
'k Heb hem niet recht gekend, hy heeft my door denschyn
Bedroogen: Reinhart heeft zich als een vriend gekweeten.
Heer Eelhart, zult gy uw belóften ook vergeeten?
Gy doet my ongelyk, vergeeten! hoe myn Heer,
Van wien ik zo veel gunst ontfangen heb en eer,
'k Ben niet ondankbaar; 'k zal myn woord u aad'lyk houwen.
Myn zuster zal met u, is 't haar verkiezing, trouwen.
Zwyg. Myn Heer, schoon ik nu heb verstaan
Al 't geen door uw beleid is in dit werk gedaan,
Zo wensch ik nóch, dat my de waarheid was gebleeken
Van 't geen de Crediteur en de Notaris spreeken:
'k Begryp niet hoe dat paar in deezen handel komt.
't Zyn onze knechts, Mevrouw.
Uw knechts? ik staa verstomd.
Al het geen ze uw Neef te lasten leggen,
Is waar, hy zal 'er zelf niet durven tegen zeggen,
'k Bedacht die vond om u de zaak te doen verstaan,
En was't in't eerst slechts spél, 't zal haast natuurlyk gaan.
Met de eerste Fransche post zal hy de brieven krygen,
Daar zy van spreeken, ik behoef het niet te zwygen:
Hy heeft het zelf gezégd.
| |
| |
Ma Tante, óf ik het al wil loochenen; je suis
Au desespoir, indien gy my geen geld wilt geeven.
'k Hoor nu hoe die Messieurs in Vrankryk spoorloos leeven.
Maar daar bedenk ik iets, waar door gy zéker kunt
U van uw Crediteurs ontslaan.
Neen, na Oostindien, wy zullen 't zien te maaken,
Dat gy voor Assistent óf zo iets aan zult raaken.
Wel ja: maar par nécessité.
Geluk, Heer Eelhart, met Konstantia, kom treê
In huis, men moet my dien doorbrooken muur eens toonen.
Ai Juffrouw, bid Mévrouw, dat ik mag blyven woonen.
Wel spreekt gy uw Gravin nu niet eens aan?
Is uw genegenheid, myn Heer, zo haast vergaan?
Ik blyf uw dienaarés tót allen tyd.
Wat koeterje, wat maalje?
François tegen den Kruyer.
Hoe rékel, komje nou eerst weêr?
| |
| |
Gewacht, myn Heer, maar ik was al te schrik'lyk bang
Jy meugt voor den duivel bruyen.
't Is béter dat jy jou laat naa het dolhuis kruyen.
O varken! Vlégel breng myn equipagie weer
Ik lach met jou, men Heer.
Van elk bespót, veracht, is 't niet om te creveeren?
Maar'k zal my, zo ik ik kan, dat zweer ik, revengeeren.
Monsieur François heeft hier natuur'lyk wel verbeeld
De dwaaze en slechte ról, die meenig lósból speelt.
Einde van't Vyfde en laatste Bedryf.
|
|