| |
| |
| |
De verwaande Hollandsche Franschman.
Blyspel.
Eerste bedryf.
Eerste tooneel.
Michiel uit het huis van Stoffel, Reinhart, uit het huis van Kristine, na malkanderen uit ziende.
Dat's goed, wat ben ik in verlangen!
Ik zie 't. Wanneer hebt gy ze ontfangen?
't Was gister avond by half tienen, en, ik zócht
U overal daar ik den wilden Franschman dócht
Te vinden, zelf in al de huizen daar men t'zaamen
Michiel, 't was u een kunst te raamen
Waar wy geweest zyn; dóch naar 't schryven van uw Heer,
Moet hy hier uit den Haag voor elven zyn, óf eer.
Verzuim niet in deez' buurt zyn aankomst te verbeiden,
En hem terstond in 't huis van Stoffel te geleiden,
| |
| |
Dat ik exprés voor hem gehuurd heb; hier zal hy
Door de bedekte deur, gemakkelyk en vry
Met zyn Konstantia zich kunnen onderhouwen,
En geeven aan haar Moei, óf Neef geen misvertrouwen.
Maar 'k wacht François; dies gaa,
Roep Stoffel aanstonds hier met Jakomyn, maar dra.
| |
Tweede tooneel.
Stoffel, Reinhart, Michiel, Jakomyn.
HEer Reinhart, wel wat nieuws hebt ge' uit deez' brief geleezen?
Heer Eelhart, Stoffel, zal hier deezen mórgen weezen;
Daarom is 't noodig dat gy hier gestadig blyft
Omtrent de deur: want ik verwacht hem, zo hy schryft,
Voor ellef uuren, en het is niet vér van tienen,
Pas op, ontfang hem wel; 'k zal hem met yver dienen
By zyn Meestrés, doe my voort van zyn komst de weet.
Gy, Jakomyn, hou je terstond gereed.
Zo gy de konst hebt om een lósból te verrassen;
Zal 't nu de tyd zyn om ter deegen op te passen,
Ik heb François reeds veel van jou bevalligheid,
Van jou luy Adel, en verdiensten uitgeleid.
De gek is heel verliefd, hy kwam met my beneden,
Om daat'lyk uit te gaan. Zyt stemmig in uw reeden,
Maakt dat 'er niets aan u óf aan den opschik faalt.
Maar is al 't huisraad van d'uitdraagster reeds gehaald?
| |
| |
't Is alles reed; en dus heb ik me laaten kappen,
Treff'lyk. Kanje nu verstandig klappen,
Maar 't kleed is my wat klein.
Hoe schikt dat voor Mevrouw van Swalgenbittelstein?
Heel schoon voor een Moffin, voornaam'lyk nu zyn zinnen
In jou niets meerder als jou schat, en staat beminnen.
Maak gy slechts aan de deur te staan dat hy je groet,
En vrindelyk van jou wordt toegelonkt, hy moet
Straks uit gaan. Zo wy deez' gelegenheid verzuimen
Van zyn verliefdheid, ligt krygt hy eens and're luimen.
Wat my belangt, wees vry gerust, 'k geef u myn woord,
Dat ik myn ról zo wel zal speelen als 't behoort.
Maar Stoffel, waar is jou medaalje en gulde keten?
Jy moet je Graaflykheids karakter niet vergeeten.
Hier heb ik ze in myn zak.
Goed, goed, zo zyt ge in all's
Wel uitgedost, kom hang de ketting om jouw hals,
Jouw Ridderlyke stand moet hy hier door bemerken,
Help, zonder tydverzuim, ons opzet voort uitwerken.
Verzy mihr ich wil euch gebitten haan
Gantsch freindlich das...
't Is tót uw dienst, en gaern gedaan.
| |
| |
| |
Derde tooneel.
François, Reinhart.
DAar Reintje, hou myn hoed, tené allons mon peigne.
François, zich kemmende en zingende.
Fillis a mon coeur. Hola, waar ben je?
Hoe valt myn juste au corps? hoe staan me die rubands?
Wat dunkt u van l'epée, en van mes gands?
Ma peruque is die niet zwierig?
Myn Heer, gy zyt niet gierig.
't Is niet te veel: 'k heb die van Pierre Poitevyn,
Grand Perrukjeer du Roi gekóft.
Had hy my die minder willen geeven,
Ik had die niet begeerd; maar apropo daar even
Heb ik gezien, dat gy met onze buurman spraakt.
'k Vertólkte, op zyn verzoek, een brief die hem wat raakt:
| |
| |
En door het opschrift, heb ik, in het breed, geleezen
Dat het de zelfde Graaf is, die ik 't dacht te weezen.
Aan myn Heer Christophoro
Van Zwalgenbuttelstein, Graaf van Schirwitsbach; zo
Als hy te Weenen wierdt aan 't Keizers hóf geheeten.
Zo is 't assurement een Comte?
Hy was in groote gunst ten hove, en wel gezien;
Maar ik heb gist'ren uit zyn knecht verstaan, met wien
Ik heel gemeenzaam ben, dat hy zyn land, en staaten,
Alleen uit inzicht van zyn dóchter had verlaaten.
Wyl zeeker Potentaat hem wilde met gewéld
Zyn kind ontschaaken, zo was hy op haar gestéld;
Zo dat hy vlugtte: meer kon my de knécht niet zeggen,
Als dat men beezig was de zaaken by te leggen.
Mafoi, zy meriteert wat groots, een Potentaat
Wou die haar schaaken? en ze is van zo hoogen Staat,
Ja, Reíntje, ja, zy kon een Potentaat behaagen,
't Zal wis de Keizer zyn, ik wil wel Cornes draagen
Wanneer ze een Keizer plant. De Graaf heeft niet gelét
Om dat een's Konings bloed nooit smét.
Ah! Je vous jure, kon ik haar slechts possideeren
L'Amour d'un Empereur zou my niet offenseeren.
'k Ben nu wel eens zo zeer als ooit verliefd op haar.
Men zou 'er zyn fórtuin door maaken; is 't niet waar?
| |
| |
En France is niet een Duc, of Comte
Die niet graag zwager van den Koning was, sans bonte,
Hoe meenig is 'er door zyn vrouw óf zuster groot
Van staat geworden; dat ik slechts die eer genoot!
Maar Reintje, hebje niets tót myn faveur vernomen
Van la Comtesse, licht zou myn geluk dus komen.
Het werk staat nóch zo wild met ma Couzinez trouw?
Dat ik met jou hier op my graag beraaden wouw.
Och! dorst ik jou myn hart eens openbaaren,
'k Heb un sertein secret dat ik jou zou verklaaren.
Un grand secret, daar myn bonheur van dependeert;
Maar eer ik 't jou ontdek begeer ik dat je zweert.
Ik zweer nooit, 'k ben Mennist.
En dat nooit iemand zal van jou te weeten krygen
Het gene ik je vertrouw, al dong men na je hals.
'k Verzeker n, 'k zal my niet anders houden, als
Een eerlyk knecht; wanneer het my óf myne vrinden
Niet schaaden kan, zult gy me altyd getrouw bevinden.
Maar 'k raad u, Heer, dat gy my geen geheimnis zegt
Van groot belang: want zie, een knecht is maar een knecht.
Die op de trouw van knecht, of meid, niet durft betrouwen,
Doet zót, met op hun woord, óf eeden veel te bouwen.
Maar zwyg ik, Reintje, ik raak in grooter ongemak!
| |
| |
'k Zou zonder uwe hulp en raad, een zwaarder pak
My haalen op den hals. 'k Ben kaal.
Gy zyt een Edelman; kaal zyn is niet bezonders
Voor Edellui; dat 's oud.
Maar dat 's 't niet altemaal;
Le grand secret is, dat ik kaaler ben als kaal.
'k Verstaat: gy hebt geen geld, en moogelyk veel schulden.
Bien deviné, voor meer, als dertig duizend gulden.
Dat acht gy immers maar een voddery.
Dat 's maar een bagatelle. Ik vraag 'er weinig na;
Maar zo die beuzeling ma Tante kwam te vooren,
Ze is assez foible, om zich daar over te verstooren.
Ja zy zou my haar Nicht wel weigren durven. Ze is
Dat 's waar, gy hebt niet mis
Geraaden; maar wat geeft ge om haar. By la Comtesse
Ik heb voor haar ook meer tendresse:
Maar 'k moest haar in een maand weg hebben; langer niet.
'k Heb hier als in Parys intrigues noch crediet,
En al myn geld is op. 'k Heb in die achtien dagen,
Die ik uit Vrankryk hier geweest ben, groote slagen
Gekreegen met de kaart, en met va tutti, 'k zou 't
Wel konnen reeknen; 'k had drie beursjes vol met goud
| |
| |
Toen ik hier kwam; laat zien, 'k ontfing drie duizend kroonen
Van deux Banquiers, genaamd...; maar c'et tout un, zy woonen
Hoe hiet het dans la rue... ik hebt vergeeten, maar
't Was zilvergeld, en 'k gaf dat aan een wisselaar
Voor goud, a dix pour cent de perte, om licht te konnen
Meê neemen. 'k Hou nóch van ecus nóch dukatonnen:
Ja 'k twyfel óf ik die voor 't draagen hebben wou.
Nóch had ik zeventig quadrupels, sus ik zou
My wel verzinnen, 't was, laat zien omtrent de tachtig.
Niet als quadrupels, Heer?
Dan noch aan Franse double, en enkle pistolets
Met eenig ander goud, dat ik daar naa te Mets
Won van een Alleman, die daar zyn beurs moest laaten
Minst aan goudguldens, en het meest wel aan dukaaten,
Te saamen, naar ik gis, omtrent deux mille ecus.
Dan noch de toute sorte omtrent de duizend plus
Ou moins, die 'k hier en daar van goede vrinden leende,
En die ik hen, ma foi, ook weer te geven meende,
En nóch meen, zo ik trouw met ma Couzine, óf met
Madame la Comtesse. Ook heb ik wel gewéd,
Dat ik in minder, als trois mois getrouwd zal weezen,
En daar is haast een maand van om, dat doet my vreezen
Dat myn gajure licht zal zyn gefrikkesseerd:
Want ik heb by myn Nicht noch niet geavanseert,
En 't geldt cinq cents Louis. Zie Reintje dit 's mon reste,
Is in dit beursje 't leste
| |
| |
Wel dat maakt weinig uit.
Waar zou 't weezen, 't is verbruid.
'k Wil zeggen om de bruid, die Moei my had beschooren,
Heb ik uit krevekeur myn meeste geld verlooren,
Ik had geen zinnen als ik speelde, en was in 't naauw,
Omdat myn Nicht my gantsch geen hoop gaf, en ik gaauw
Getrouwd moest zyn, mafoi, 'k ben zonder dat ellendig,
Want lukt het Huw'lyk niet, ô Reintje, 'k zalder schendig
Aan ryen, vrees ik, zo myn Nicht my niet verlost,
Of la Comtesse; want met de eerste Fransche póst
Verwacht ik ma ruine. Ik durf het kwaalyk zeggen
Wat zwaare affaires my niet al op 't hart en leggen.
Ja myn schulden, Reintje, en dan.
Iets dat ik zo niet zeggen kan.
Daar hoort gy meer, als ooit myn Moei nóch heeft vernomen.
Myn Heer spreek zacht: ik zie haar met uw Nicht daar komen.
| |
| |
| |
Vierde tooneel.
Kristine, Meinsje, François, Konstantia, Baske, Reinhart.
NU, Meinsje, maak dan 't maal omtrent half éénen klaar,
'k Moet naa de noen vyf, zés visites af doen, daar
Veel aan gelegen is, gaa in.
Waarom niet, par la vertu!
Gaa dan voor ma Couzine een aardig Aapje koopen,
'k Heb hooren zeggen, dat van alle soort met hoopen
Is aangekomen uit Westinjen.
Heeft ma Couzine wel de meeste zin?
U zo veel moeiten nu niet vergen; 't is onnoodig.
| |
| |
Non ma Couzine, die myn diensten refuseert,
Dunkt my, pour dire vray, dat my niet estimeert.
An France was niet één van all' de Demoizelles
Aan 't hóf: want ik stond daar zeer wel avec les belles;
Of ik had dagelyks van de ééne, of de and're emploi
Om kanten, waaijers, óf un tour de perle .... Quoi!
Wel ja, 't zou haarliên beter voegen,
Als u, myns dunkens, zulk een waar naar heur genoegen
C'est la mode; men bestelt
Die dingen maar, en heeft die daat'lyk.
O qu'elle impertinance, een Dame om geld te vraagen?
Die wys van doen zou hier de Juffers niet behaagen.
De waereld zou met reden zeggen, dat
Men zo veel fraaiheid niet voor niet gekreegen had:
Behalven dat, zoude ik daar voor geen Jongman willen
Verplicht zyn, als ik 't zelf betaalen kon.
De waereld hier te land is wel impertinent:
| |
| |
Die kósten zyn door de eer van een commandement
Hier zou men daar de gek mêe scheeren.
Indien ik was als gy, na Vrankryk, Neef, wat doet
Gy hier tóch, daar u niets behaaghelyks ontmoet.
Zwyg stil, morveuze, ik kan uw klap niet langer hooren.
't Is schande, foei, daar gy zo édel zyt gebooren,
Dat gy niet meerder le beau monde hebt gezien.
Zwyg stil; zal ik 't nóch eens gebiên?
Gaa heen maar, mon Couzin, en kunt ge een Aapje krygen
Ma Tante, ik ben hier niet bekend, zeg my
Waar ik ontrent, dat goed kan vinden.
| |
| |
Kom geef hier myn sluier met myn maske,
En ma Couzines coiffe, ik vrees het zal op straat
Zeer stuiven, mon Couzyn, het wordt heet weêr: men braadt
Schier in de zon. Als gy een Aapje hebt gekreegen,
En ons wilt vinden, hoor dan, ecoutez, 'k zal tegen
Half twaalven weezen tót myn Fransche Kraamer, óf
Myn Goudsmit, óf de Kantverkoopster in het hóf
Van Brussel, óf wel tot myn Franje-óf Spiegelkooper;
Ik heb wel acht, óf tien boodschappen; maar ik hoop 'er
Deeze ochtend wel de helft óf meerder af te doen,
'k Heb ook wel vyf óf zes vizites na den noen
Te geeven, mon Couzin, dus, wilt gy met ons eeten,
Moest gy voor éénen t'huis te komen, niet vergeeten.
'k Zal tot Montagne, óf in 't Heere Logement
Vindt ge ons niet, maak, datge 't Aapje zendt
'k Zal het zo bestellen gaan, ma Tante
Ik kan 't niet beter, Neef.
| |
| |
't Is al te enorm. By wat kanaalje
Heeft zy geconverfeerd, ma Tante? ze is van taalje
Niet vreemd; maar zy heeft air, nóch port, nóch mines.
Dat zy zo kwaalyk opgebragt in Zéland is,
Hoewel zy lang in een Fransch kóstschool heeft gelégen.
Naar 'k merk, Neef, doe ik niets naar uwen zin ter deegen,
Waarom lelt gy my dan geduurig aan het hoofd,
Hoe Moei graag zien zou, dat ik waar aan u verloofd.
Gy zegt, dat gy my mint, en 't zy ik zit, óf wandel,
Of eet óf drink, óf werk, gy hebt op al myn handel
Zo veel te zeggen, en toont my zo groot een blyk
Mon Couzin heeft groot gelyk,
Uw doen heeft al te veel de la methode basse.
Ik zeg 't pour vótre bonneur, het heeft mauvaise grace.
Zwyg; gy wordt te zeer vereerd,
Dat zulk een Cavaljier u kleuter pretendeert.
Maar, mon Couzin, ik zou myn tyd hier wel verklappen.
Kom Nicht, wy zullen nu wat rasser moeten stappen.
Mais, ma Niéce, al weer zo styf?
| |
| |
Zo nóch wat laager, en wat rechter op uw lyf.
Zy moet nóg in den Haag 't salét wat frequenteeren,
(Adieu) Daar zal ze nóch l'air van het hóf wel leeren.
Kom Baske, vólgme; en gy Couzin, als 't is gezeid,
Breng ons van 't Aapje op de ééne of de andre plaats bescheid.
| |
Vyfde tooneel.
Reinhart, François.
WAt heeft uw Moei het drok!
Dus brengt ze 'er in estime
By gens d'honneur, mon drole, oh! ce seroit un crime
Voor iemand, als hy een vizite ontfangen heeft,
Zo hy incontinant die niet weêrom en geeft,
Le plus heau passetan, dat iemand weet te vinden
Is toujours etre a la presance van zyn vrinden,
Niets gaat 'er voor 't falét, daar haalt men op hoe dat
Aan deeze haar coiffure, aan die haar juppe zat,
Daar discoureert men van la cour, en van la mode
Op een galante, én admirable methode;
Et pour la Renommée, om eenen grooter naam
Te krygen, is geen ding ter waereld zo bek waam
Dan zich te vinden van boutique tot boutique,
'k Verzeker u, Ma tante antand la Politique,
Door paradoxe. Maar zeg me eens hoe dat het staat
Met la Comtesse? óf hebt gy met haar meid geen praat
Ja tóch, ze schept een groot behaagen
In uwe mines, en in al wat ze u ziet draagen.
Gaat gy voorby haar deur, zy oogt u naa, en weet
Hoe dat gy gist'ren, hoe ge eergisteren waart gekleed;
Ja 'k zwyg van kleed'ren; niet een lintje, strik, of véter
| |
| |
Is aan uw lichchaam, óf, myn Heer, zy weet het beter
Oh! wat verscheelt zy veel by ma Couzine, die
My naauw eens aanziet, schoon ik alle dag verander
Wel is 't waar? gy voegt niet by malkander,
En daarom vat ik niet, hoe gy haar vryen moogt.
't Is vreemd, dat zo een Heer, als gy, niet hooger poogt
O! 'k merk 't, om niet te doolen,
Houdt gy in 't vryen met uw Nicht een open molen,
Ligt met een gieuw gaauw.
Net geraaden, Reintje; 'k zweer
Had ik maar slechts akcés by la Comtesse...
't Heeft haar verwonderd, dat gy 't reeds niet hebt genomen.
Haar dunkt gy moest haar in de buurt verwellekomen,
Zy maakt meer werks van u, als gy van haar doet.
Dat vat ik Reintje, én 'k zal die belle occasion
Waarneemen: zie terwyl wat meerder circonstances
Te weeten, en lét wél op all' haar contenances,
Dan is 't nu tvd: ik zie haar veur,
't En zy ik mis, met haar Staatjuffer aan de deur.
| |
| |
| |
Zesde tooneel.
Jakomyn, Pleuntje, Reinhart, François.
GE Apollonichen / hool by den zilvren smitsen
Den zilvren blaasbalg / om dats feuwer aan 't zo hitzen:
Und zaagt im / hy moeft oech da zilvren kamerpot
'k Denk de pispót, mienje tót
De zilversmit; zel ik die mit de blaesbalg haalen?
Ja freilich / ich wil him straks mit vaar geld betsaalen.
Ja, let op alles wel, en wacht me t'huys zo lang,
Reinhart, terwyl François in 't voor by gaan diep groet, en Jakomyn laag neigt.
Dat gaat treft'lyk wel. Wy moeten
Den gek voort helpen, 't zal wel gaan, ik zie 't aan 't groeten.
| |
Zevende tooneel
Jakomyn, Reinhart, Stoffel, Pleuntje.
HEer Reinhart, heb ik 't naar uw zin gemaakt?
| |
| |
Maar lyk ik in dit kleed niet wel een totebél?
Neen. Hoe ge ook zyn moogt, gy behaagt den gék byzonder.
Maar myn gemaakt Hoogduits wou dat wel lukken?
Hy kan alleen de Fransche, en Nederduitsche taal,
Doch beide slechts genoeg, gelyk meest altemaal
Hoe zal hy eind'lyk by my raaken?
Dat meen ik deeze naa de middag nóch te maaken,
Zyt maar gestadig aan de deur, ik heb het al
Heel vér gebragt, hy is na jou gelyk als mal.
Ik heb hem met een hoop vergulde opsnyeryen
Veel wys gemaakt. Hy wil met alle kracht jou vryen.
Maar alles, wat ik hem ontfutslen kan, myn Heer,
Zal ik 't niet houden? 't zou my spyten als ik 't weêr
Met fatzoen wel scheeren, maar niet villen.
Wel dat versteit zich: Maar zal hy wel speelen willen?
Daar is hy dól na; doch 'k verbied u op den hals
Neen, half zuiver, en half valsch.
Van vrouwen wordt dat nou zo kwaalyk niet genomen.
| |
| |
| |
Achtste tooneel.
Reinhart, Eelhart, Jakomyn, Stoffel, Kornelis.
Maar ik zie daar myn vriend, zyt vriend'lyk wel gekomen,
Hartlyk dank, 'k zou u in dit gewaad
Geen seremonien, nóch komplimenten, daad'lyk
Of flus kan 't met gemak geschieden. 't Zou zeer schaadlyk
Zyn voor uwe liefde. Ik ben Lakei om uwent wil.
'k Heb u Maseur beloofd, gelukt uw list.
Myn Heer, gy zoudtheel ligt het spél verbródden konnen,
Dat ik zo tref'lyk tót uw voordeel heb begonnen.
'k Verzoek om best wil, handel my
Gelyk als knecht, óf 'k blyf geen oogenblik u by,
Wel dan, blyf hier, ik zal my naar uw voorschrift richten.
Maar dien ik aan deez' Heer en Dame myne plichten
Neen: daar is geen haast by, wacht...
| |
| |
Verschoon my, want Heer Reinhart met ons lacht:
Ik ben zyn dienaarés en de uwe, ik zou hovaerdig
Op zo veel eer zyn, ons, en onzer staat onwaerdig.
Myn Heer, het gaat nu in de waereld heel verkeerd;
Gelyk myn Heer is in lakei getransformeerd,
Zo maakt men my tót Graaf, en tót Gravin myn dóchter.
Hoe kan ik dit verstaan, Heer Reinhart!
Hen beiden toe; gy zult de reden straks verstaan.
Daar woonenze in dat huis, myn Heer, gy zult 'er gaen
Logeeren, én al 't vólk met volle macht gebieden;
Al schynen 't groote, het zyn maar gemeene lieden,
Heer Eelhart. Jakomyn, en Stoffel ik begeer,
Dat gy myn vriend, als my zult hand'len.
Nu kom, uw blyven zal de tyd hier niet verléngen.
'k Zal uw valies dan hier doen brengen.
Waar anders? Maar blyft al te saam by één, misschien
Is 't noodig dat men zich van de één of de ander dien.
Einde van het Eerste Bedryf.
|
|