Mengelzangen
(1717)–Andries Pels– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
Wil.1.
Heeft u de Hémel uitver-kooren,
Tót oogwit van myn' Min, aanminnige
Eigenbaat, Waarom is
niet met één beschooren, Dat ik, met
u - - - - - vereend, leeve in gerus - - -
| |
[pagina 138]
| |
- - - - - - - - - ter staat? U
lieven, hooren, zien, hélaas! en niet genieten!
Wat minnend hart zou 't niet verdrieten?
Ach! ach! ach! 't is zéker,
dat ik stérf, Zo 'k haasti-ge, zo - - 'k
haastige ver - kwik - - - - - - - - - -
| |
[pagina 139]
| |
- king dérf.
2.
Is myn' verliefdheid klaar gebleeken,
Zo haast ik uwen naam verstaan heb door 't gerucht;
Was ik al fél in liefde ontsteeken,
Al waart gy in zo vér gelégen land, en lucht;
Wat wonder is 't zo gy my lichter laai ziet blaaken,
Nu gy zo na my komt genaaken;
Wat wonder, zo myn hart, verheerd,
O schoone vlam! tót asch verteert.
|
|