Mengelzangen
(1717)–Andries Pels– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
Is t'avond als een schim vervaaren;
Zie, minn'lyke Anna, zie, zo
raaken wy den tyd, Terwyl wy dien genie
- - - - ten, kwyt: Want mórgen
gaat uw vierentwintigst' jaar be - gin-nen,
Och, dat ge uw's tyds verloop,
| |
[pagina 90]
| |
Ontlast van vreeze, en hoop,
Naar réden ééns bespiegelde in - - - uw'
zin - nen!
2.
Wat kan ons onze tyd in 't leeven
Niet al, helaas! wat kan hy geeven?
Veel vreugds, indien hy wél gebruikt wordt, en zo niet,
Veel hartzeer, eindeloos verdriet.
Die dan niet hard én tilt aan 's waerelds yd'le zaaken,
Maar schopt die met den voet,
Standvastig van gemoed,
Kan, met gemak, zich zélv' gelukkig maaken.
| |
[pagina 91]
| |
3.
Dit was myn lust u aan te zéggen;
Dit was myn pligt u voor te léggen;
Opdatge uw' Léntetyd, uw aangenaame jeugd,
Besteedt in deugdelyke vreugd:
Opdatge u nimmer laat verschrikken, nóch verleijen;
En dat uw' ziel, gerust,
Bevryd van last, en lust,
Schat éven eens, het dreigen, als het vleijen.
4.
Veracht tóch aller nyd'ren boosheid;
Belach tóch aller vleij'ren loosheid,
Dewyl, om uw geluk, der nyd'ren bitt're gal,
Aan 't zieden, overloopen zal;
Dewyl de loosheid, die u tracht in 't nét te krygen,
Als dan beschaamd, verward,
En overtuigd in 't hart,
Ja bang voor u gestréng gezigt, zal zwygen.
5.
De Hémel, hoop ik, zal u gunnen
Dat gy myn wénsch zult vólgen kunnen;
En dat ik, naa een Jaar, aanschouwen zal den dag
Dat ik u wéêr verjaaren mag;
Wanneer ik, op een nieuw, de gaaven die u sieren,
Uw' schoonheid, en uw' jeugd,
Uw' wysheid, en uw' deugd,
Mét eerbied, en mét groote vreugd zal vieren
|
|