Gebruik én misbruik des tooneels
(1978)–Andries Pels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingI. Opzet en bedoeling; dateringHet Gebruik én Misbruik des Tooneels draagt in bepaalde opzichten een heel ander karakter dan Pels' eersteling op theoretisch gebied. De Dichtkunst is in het algemeen een sine ira et studio geschreven bewerking van Horatius' Ars Poetica waarin Pels' eigen opvattingen zeker een plaats vinden, maar waarin hij niet feller van leer trekt dan zijn voorganger. Het Gebruik én Misbruik is hybridisch van aard. Het bevat passages waarin rustig bepaalde uiteenzettingen worden gegeven, bijvoorbeeld over de geschiedenis van het toneel of over de voorschriften van het Frans-Klassicisme, maar men zou er bepaald verkeerd aan doen het geschrift daarom als een leerdicht op te vatten. Het heeft veeleer een pamfletachtig karakter. Pels maakt aan vele zijden front. Hij stelt zich, vanzelfsprekend, defensief op tegen hen die aanvallen op het toneel doen, maar moet er dan tegelijk zorgvuldig voor oppassen niet met de verkeerde bondgenoten vereenzelvigd te worden, of tegen de verkeerde opponenten te strijden. Zo treedt hij scherp op tegen vertegenwoordigers van het soort toneel dat hij als verderfelijk beschouwt: het spectaculaire werk van Jan Vos, de poeta vulgaris bij uitstek. Anderzijds zien we hem behoedzaam manoeuvreren om de bezwaren van predikanten tegen het toneel zo veel mogelijk te ontzien en zich dan te weer stellen tegen Vondel die een gevaarlijke menging van religie en toneel zou voorstaan. Apologie en polemiek liggen dicht bij elkaar. Pels' verdediging van z.i. goed toneel houdt enerzijds verzet in tegen een schouwburgpolitiek die stukken louter en alleen terwille van een hoge financiële opbrengst verkiest, en anderzijds een verdediging van de opvattingen en werkwijze van het genootschap Nil volentibus arduum. Het ziet ernaar uit dat Pels in bepaalde passages heet van de naald reageert op recente gebeurtenissen. Op grond van de inhoud van het geschrift durf ik daarom de hypothese wagen dat Pels oorspronkelijk de bedoeling had een algemene beschouwing aan het voor en tegen van het toneel te wijden, maar dat hij, geprikkeld door de gang van zaken te Amsterdam, zijn tekst op verschillende plaatsen geactualiseerd heeft, waardoor het geheel een duidelijk polemisch-apologetische strekking heeft gekregen. Steun voor deze opvatting heb ik gekregen door middel van gegevens over de datering van Gebruik én Misbruik zoals die o.a. te vinden zijn in het uittreksel uit de notulen van NVA dat door Balthasar Huydecoper gemaakt is.Ga naar voetnoot1 De eerste vermelding van Pels' werkzaamheden aan de tekst is te vinden in de voorrede van Horatius' Dichtkunst. Pels spreekt daar over de korte geschiedenis van de toneelkunst waarmee zijn bewerking van de Ars Poetica up to date werd gebracht en laat daarop volgen: ‘Bij wélke gelégenheid ik méde had behooren te spreeken van het gebruik, én het misbruik der zélve; maar my kwam zo veel van die stóf voor, dat ik raadzaam gevonden héb daar van een byzonder wérkjen op te slaan, het wélk op dit wel in het korte vólgen mogt.’Ga naar voetnoot2 Een verdediging van het toneel zou toen geen overbodige luxe zijn: op het moment dat Pels deze woorden in 1677 schreef was de schouwburg al sinds 5 jaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesloten, o.a. door het drijven van de tegenstanders van het toneel. Geen wonder dan ook dat de burgemeesters Hudde en Van Beuningen, die mede om financiële redenen heropening van de schouwburg voorstonden, Pels de ‘lieve last’ gaven zijn plan door te zetten en zijn apologie voor het goede toneel te schrijven.Ga naar voetnoot3 Pels heeft blijkbaar ijverig en snel gewerkt. De notulen van de Nil-vergadering van 10 augustus 1677 delen mee: ‘Pels zendt eenige vaarzen uit zyn gebruik en misbruik, die geleezen zijn.’ Binnen een jaar lijkt het werk dan voltooid, want op 5 juli 1678 luidt het: ‘Meyer gelast om 't Gebruik en Misbruik, van Pels, naar te zien, om het ten eersten uit te geeven.’ Maar dan treedt vertraging op en van een uitgave ‘ten eersten’ komt niets.Ga naar voetnoot4 De notulen melden nog dat Pels op 27 juni 1679 een gedeelte van zijn geschrift voorlas, en dat hij op 31 oktober van datzelfde jaar, het ‘besluit’ van het gedicht ten gehore bracht. Dit is de laatste vermelding van het Gebruik én Misbruik in de notulen van NVA, althans voorzover we die uit Huydecopers uittreksel kennen. Het duurde echter tot begin 1681 voor het gedicht bij Albert Magnus te Amsterdam verscheen. Het privilege was op 2 februari gedateerd. Wat valt nu uit deze gegevens op te maken? M.i. betekent de aantekening van 5 juli 1678 dat het werk toen in eerste aanleg voltooid was, zodat Lodewijk Meijer het kon corrigeren en het ten spoedigste naar de drukker brengen. Het is echter bewijsbaar dat sommige passages uit Pels' gedicht uit 1680 stammen, en van enkele andere gedeelten is dat zeer aannemelijk - ik kom daar later op terug.Ga naar voetnoot5 Gezien dit materiaal lijkt het inderdaad waarschijnlijk dat Pels met een algemeen betoog over de voor- en nadelen van het toneel begonnen is, en dat hij dat in de loop der jaren nog heeft gelardeerd met beschouwingen en polemieken die op actuele Amsterdamse toestanden betrekking hadden, met als cruciale datum daarbij 21 augustus 1680 toen de schouwburgregenten van een aanzienlijk deel van hun macht werden beroofd.Ga naar voetnoot6 Pels kon dergelijke toevoegingen tamelijk gemakkelijk in zijn tekst onderbrengen omdat hij van Horatius geleerd had dat een dichterlijke verhandeling niet al te strak opgezet behoeft te zijn en via vloeiende overgangen moeiteloos van het ene op het andere onderwerp kan overgaan.Ga naar voetnoot7
In grote lijnen ziet Pels' betoog er als volgt uit.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de volgende hoofdstukken zullen ter verduidelijking van dit alles aan de hand van een aantal hoofdpunten de achtergronden van het toneelleven in Amsterdam, en Pels' reacties daarop, nader belicht worden. |